Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62
(1943)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
‘Supporteert tot over Meir’Op mijn vraag dienaangaande (Ts 61, blz. 138) heeft Dr. Prims, archivaris van Antwerpen, het volgende geantwoord: ‘De rui die langs de Loockbrugge in de Schelde liep (Boterrui-Suikerrui) is vanaf de huidige Gildekamerstraat in 1565 overwelfd geworden. Voor een gedeelte van deze rui is hetgeen bij Brouwer is opgeteekendGa naar voetnoot1) juist. Maar met deze rui kwam men niet op de Meir. De Meir lag generzijds den singel van St-Jans-vliet, Steenhouwersvest, Lombaardevest, St-Cathelijnevest. Op de hoogte van de Meirbrug - brug over dezen singel - werd een waterweg gegraven, en overwelfd, die de Herentalsche vaart (van het einde der XVIde eeuw) met den singel verbond. Dit gedeelte is nu nog voor kleine schuitjes bevaarbaar, maar is zeer zeker nooit voor den handel gebruikt geweest.’ Op mijn vraag of de Meir, in de Baedeker ‘canal voûté’ genoemd, toch ook niet overwelfd is, luidt het antwoord: ‘Het Scheldewater is zout, en de vaart die op de Meir begon of eindigde, diende om zouteloos water van een binnenrivier, het Schijn, binnen de stad te brengen ten gerieve van paarden, brouwers en... burgers. Daar de Meir een groote verkeersweg werd in de XVIde eeuw, moest de vaart daar gewelfd worden.’
Jan. 1942 Aleida Nijland |
|