Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62
(1943)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Enkele aanteekeningen bij een bron van Van Lenneps Zeemans-WoordeboekVan Lenneps Zeemans-Woordeboek heeft het groote nadeel dat het geen bronnen vermeldt. Wél heeft de schrijver in zijn voorrede Van Winschootens Seeman en de Spreekwoorden en Spreekwoordelijke Zegswijzen, bijzonder van de Scheepvaart en het Scheepsleven ontleend (1835, 1836 en 1844) van J.P. Sprenger van Eyk genoemd; van een verantwoording bij de verschillende artikelen is echter geen sprake. Dit maakt het situeeren in tijd en ruimte van de in het Zeemans-Woordeboek behandelde woorden soms moeilijk, enkele malen zelfs - namelijk wanneer men alleen over de opgave van Van Lennep beschikt - onmogelijk. In dit laatste geval kan men soms geneigd zijn eenigszins kritisch, ja wantrouwend te staan tegenover het woord in kwestie, terwijl Van Lennep in het bewuste geval mogelijk uit een betrouwbare bron heeft geput. Dat het artikel Snijveld ‘plek, waar op het erf der droogers de visch gekorven wordt’ (Zeemans-Woordeboek) niet werd opgenomen in het WNT onder de samenstellingen van Snijden is wellicht aan dit wantrouwen toe te schrijven. Mocht dit het geval zijn, dan kan alvast worden medegedeeld dat hier aan de betrouwbaarheid van het Zeemans-Woorde-boek niet behoefde te worden getwijfeld. In den eersten jaargang (ao. 1853) van het letterkundig tijdschrift Nederland, dat als ondertitel voerde ‘Proza en Poezy van Nederlandsche Auteurs’, en onder de redactie van H.J. Schimmel en Mr. J.A. Molster werd uitgegeven, verschenen van de hand van den dichter S.J. van den Bergh een drietal schetsen onder den titel ‘Typen’. Nummer III van deze typen is ‘De Noordwijksche Visscher’. Hierin schildert de schrijver lief en leed in het leven van den Noordwijkschen visscher uit het begin der negentiende eeuw. Hij heeft zich ook geïnteresseerd voor de visscherstaal, want in zijn stuk geeft hij ons drie bladzijden Noordwijksch dialect in den vorm | |
[pagina 53]
| |
van een gesprek tusschen Willem Arieszoon en Jan Huigszoon. Allerlei termen uit het visschersbedrijf, die de meeste lezers natuurlijk niet kenden, heeft S.J. van den Bergh in nota's - samen ongeveer vijf en veertig - onderaan de bladzijden verklaard. Nu heeft Van Lennep in denzelfden jaargang van Nederland een stuk gepubliceerd dat als titel draagt ‘Iets over Dirck Pietersz. Pers en zijn Werken’ en vlak voor de ‘Typen’ van Van den Bergh is geplaatst. In 1853, toen de eerste jaargang van Nederland verscheen, was Van Lennep ijverig aan het werk voor wat hij noemde een ‘verbeterden Winschoten’Ga naar voetnoot1); de verklaringen van Van den Bergh waren een welkome aanvulling, zoodat ze drie jaar later in het Zeemans-Woordeboek hun plaats vonden. Het snijveld, waar wij het straks over hadden, komt voor in het bovenvermelde gesprek in Noordwijksch dialect; Jan Huigszoon heeft het namelijk over de vrijage van Klaes van Aerentjes met Jaepie Jansse en zegt: ‘Hij sel ir ien goed waif an hebbe; dat sellie. Ze ken ooak wat verdiene mit boete en op 't snaiveld te gaenGa naar voetnoot2). Andere artikelen die Van Lennep uit Van den Bergh overnam vonden daarentegen op hun beurt hun plaats in het WNT, soms met, soms zonder vermelding van de (tweedehands)bron. Zoo wordt bij Bordgeld ‘soort van verval dat uit de beschouwing der vischvangst voortspruit’ (Dl. III, 525)Ga naar voetnoot3) en bij Man ‘schuit’ (Dl. IX, 176)Ga naar voetnoot4) naar | |
[pagina 54]
| |
het Zeemans-Woordeboek verwezen; bij Beugtijd (Dl. II, 2264)Ga naar voetnoot1), Hout ‘De rollen en planken waarop eene visschersschuit geplaatst wordt om haar in zee te brengen’ (Dl. VI, 1173Ga naar voetnoot2), Overloopen (Dl. XI, 1868)Ga naar voetnoot3) en Stopgeld (Dl. XV, 1950)Ga naar voetnoot4) echter wordt de verklaring Van den Bergh-Van Lennep stilzwijgend overgenomen. Bij het artikel Bramzijgertje (Dl. III, 1025)Ga naar voetnoot5) wordt de definitie van het Zeemans-Woordeboek overgenomen eveneens zonder bron; weliswaar verwijst het WNT naar Van de Schelde tot de Weichsel (1, 260; ao. 1882) waarin eveneens een gesprek in het dialect van Noordwijk aan Zee voorkomt. Behalve eigenlijke visscherijtermen heeft Van den Bergh ook enkele andere eigenaardigheden uit den Noordwijkschen woordenschat vermeld en die voor zijn lezers verklaard. Zoo heeft hij b.v. onder de spelen van de jeugdige ‘Noortikers’ opgeteekend het ‘skietklooatte’ langs het strandGa naar voetnoot6). Nu wordt dit vermaak over het algemeen klootschieten genoemd, doch Van den Bergh bezorgt ons hier een welkome aanvulling voor een woord, dat voor het eerst wordt aangetroffen bij Berkhey, die in zijn Natuurlyke Historie 3, 1388 mededeelt, dat het spel met den werpkloot bij de strandbewoners schietklooten heet. Een ander voorbeeld van dit woord, dat thans nog in den mond van de Katwijkers leeftGa naar voetnoot7), vindt men in Van de Schelde tot de Weichsel 1, 260. Op blz. 311 heeft Van den Bergh het over de Noordwijksché vierbot, eveneens in het Zeemans-Woordeboek opgenomen en ‘verklaard’. Met dit woord zijn echter verschillende problemen verbonden. die het best in een afzonderlijk artikel kunnen worden onderzocht.
Leiden F. de Tollenaere |
|