‘Congruerende voegwoorden’
In Ts. 58, 161 vv., schrijft Van Haeringen over Congruerende Voegwoorden, zoals wə zellən əs vragə ovvə zə morgə kommə. Hij noemt daarbij ook Groninger verbindingen als assenze komen en wijste waste duste ‘weet je wat je doet’, waarbij echter treffende parallellen onvermeld blijven. Om deze reden reeds is wenslik, dat een Groninger er aanvullend op terugkomt.
In Ter Laan's Wdb. kan men vinden: ...n̥we, n̥wie, n̥ze, n̥zai. Na de voegwoorden dat, òf, wat, hou, as, dou [toen], doar, woar, enz. wordt vaak een n̥ ingevoegd, wanneer er een meervoudig persoonlik voornaamwoord op volgt. De Vries zegt er van: ‘Naast elkaar stonden zitn̥ we en zit we, en zulke paren waren er veel. Vandaar naast dat we de vorm datn̥ we... Òvm̥wie (òf wie) der hìn goan, wai 'k nòg nait. De Vries spreekt alleen van voornaamwoorden. Maar 't gebruik heeft zich al uitgebreid tot meervoudige znw. Bv.: 't Is n aarm verdrait, azn̥ koin̥ nait in 't laand blievm̥ wiln̥. W.K. [Westerkwartier] alleen
as e koin̥..., of as koin̥..., al naar men bepaalde koeien of koeien in het algemeen bedoelt.’ Dat is dus in Slochteren enz. zoals bij Van Haeringen op blz. 161 kijk əs ovvə də appəls geen kwaad kennə.
Uit mijn aantekeningen voeg ik hier iets bij. Bij de eerste ps. zijn deze vormen zeldzamer dan bij de derde (daarom nog niet zeldzaam). 'n Enkele keer wordt azn̥zə tot an̥zə. Vóór 't pron. t valt ə dikwels weg; bv. pootn̥st ‘poten ze het’ naast pootn̥zət, houn̥st doun ‘hoe ze 't doen’ naast houn̥zət doun. Vaak ook versmelt ən tot n̥; datzən̥t koomm̥ heeft naast zich niet alleen datn̥zən̥t koomm̥, maar ook datzn̥t koomm̥ en datn̥zn̥t
koomm̥; ook datzn̥n̥t koomm, met overgang van datzən̥t tot datzn̥n̥t, dus met assimilatie. Soms hoort men z of s voor gewoner zə, bv.: Dij kreen̥gz ók ‘Die kregen ze ook’; Den
harn̥s