| |
| |
| |
Rabelais, Marnix van Sint Aldegonde en B.N.
L. Sainéan beschouwt in zijn boek L'influence et la réputation de Rabelais, te Parijs in 1930 verschenen, als ‘le plus vaste témoignage de l'influence absorbante de Rabelais’ het Tableau des différends de la religion van Marnix van Sint Aldegonde. Reeds in 1922 had Sainéan in zijn La langue de Rabelais, II pag. 508 en 509, een lijstje gegeven van enkele belangrijke rabelaisiaanse uitdrukkingen die men terugvindt in het Tableau; in L'influence et la réputation de Rabelais wordt de woordenschat van dit Tableau systematisch besproken.
Talrijk zijn in het Tableau de ontleningen aan Rabelais, talrijker nog zijn er de navolgingen van Rabelais. ‘L'auteur du Tableau va jusqu'à créer du Rabelais’, schrijft Sainéan:
Il s'abreuve incessamment à la source pantagruéline, d'où lui vient, en dehors de vocables et d'expressions, l'inspiration satirique et la verve humorisque du pamphlétaire.
Sa pensée et son expression sont comme calquées sur celle de Rabelais. Non seulement il puise constamment dans l'océan du vocabulaire rabelaisien, mais ses propres créations verbales sont inspirées de ce modèle qu'il a toujours à l'esprit.
On ne saurait done séparer les suggestions rabelaisiennes de Marnix de celles qui lui appartiennent en propre, les unes et les autres ayant leur point de départ dans le trésor pantagruéliqueGa naar voetnoot1).
Sainéan heeft zijn onderzoekingen niet uitgestrekt tot Marnix' Den Byencorf der H. Roomsche Kercke noch tot de nederlandse vertaling van het Tableau, het Tafereel der Religions verschillen. Daarom willen wij hier het een en ander opmerken over het al of niet voorkomen van rabelaisie in deze beide nederlandse geschriften.
| |
| |
Over de verhouding van Tableau tot Byencorf is veel geschreven. J. Wille heeft in zijn met vele aantekeningen uitgegeven openbare les, Marnix ByencorfGa naar voetnoot1), aangetoond hoe weinig steekhoudend de argumenten waren van hen die meenden dat de Byencorf uit het Frans vertaald werd. Het Tableau is een, in zijn laatste levensjaren gemaakte en niet geheel voltooide, omwerking van de franse redactie die Marnix reeds vroeger van zijn Byencorf opgesteld hadGa naar voetnoot2).
Wille stelt de Byencorf ver boven het Tableau, G. Oosterhof prees het Tableau ten koste van de ByencorfGa naar voetnoot3), A. Willems roemde beide werken om tenslotte toch de Byencorf het hoogst te schatten:
Beide zijn in den zelfden geest en met het zelfde doel geschreven, beide munten uit door vernuft en stijl; zij verschillen echter in sommige punten, die wij in korte woorden willen aanstippen.
De Bijenkorf verscheen in het oogenblik wanneer de strijd op zijn hevigste woedde; het Tafereel is eene vrucht van Marnix' ouden dag, toen hij uitrustte van zijn woelig en eervolle leven. Het eerste is meer driftig, meer kernachtig, meer krachtig; het laatste is uitvoeriger, grondiger en meer beredeneerd. Het een is tot het volk, het ander tot de meer beschaafde kringen gerigt. Al wat men lof-
| |
| |
waardigs over het Tafereel heeft gezegd, dient ook aan den Bijenkorf toegekend te worden, alléén is dit laatste nog krachtiger, nog vurigerGa naar voetnoot1).
Het is een questie van persoonlijke smaak of men aan de kortere Byencorf met zijn ongekunstelde stijl (Oosterhof spreekt van een ‘style plus flasque et monotone’) dan wel aan het breder opgezette Tableau met zijn sierlijke stijl (Wille spreekt van tweeslachtige opzet en gemaniereerde stijl) de voorkeur wil geven.
Bij de vergelijking van Byencorf en Tableau kunnen wij twee feiten constateren, onderscheidenlijk inhoud en vorm betreffend.
I. | De Byencorf is hoofdzakelijk opgezet om de Epistre aux desvoyez de la foy van Gentian Hervet te bestrijden. In het Tableau is Hervet's zendbrief op de achtergrond geraakt; Marnix vervolgt er met zijn spot latere apologeten van de roomse Kerk als Bellarmin en Panigarolle. |
II. | De Byencorf is geschreven in de taal van de satire uit de tweede helft der zestiende eeuw; het Tableau is geschreven in de taal van één bepaald persoon: Rabelais. |
Zijn Rabelais' Oeuvres en Marnix' Tableau beide in het Rabelaisiaans geschreven, zij behoren tot verschillende letterkundige genres; de boeken over Gargantua en Pantagruel zijn romans, het Tableau is een pamflet. De schrijvers van deze werken hebben enkele opvattingen gemeen, vele niet, zij hebben zeer verschillende karakters en men mene niet dat Marnix door in het Tableau Rabelais na te volgen iets van zijn persoonlijkheid moest inboeten.
Vóór Sainéan hebben anderen de rabelaisie in het Tableau opgemerkt, Jacques Auguste de Thou, die Marnix persoonlijk maar zeer oppervlakkig gekend heeft, schreef over Marnix: ‘Il a mis la religion en rabelaiserie, ce qui est très mal fait’Ga naar voetnoot2); Oosterhof wees er met nadruk op dat typisch-rabelaisiaanse uitdrukkingen en stijlfiguren in het Tableau gebruikt worden.
| |
| |
Merkwaardigerwijze heeft Wille - op voetspoor van Salverda de GraveGa naar voetnoot1) - gemeend dat Oosterhof overdreef, het Tableau vertoont inderdaad veel van Rabelais' stijl, meent Wille, maar het is onwaarschijnlijk dat Marnix er in naarstig en welbewust Rabelais zou hebben nagevolgdGa naar voetnoot2).
E. Norden heeft in zijn Die antike KunstprosaGa naar voetnoot3) uiteengezet hoe, ondanks alle verschil van schakering, de stijlsoorten van alle tijden en talen in twee hoofdgroepen gesplitst kunnen worden, die der zg. oude en die der moderne richting. De schrijvers der eerste richting zoeken de antithese, die ons denken beheerst, in parallelle woord- en zinschikking uit te drukken. Dit parallellisme kan door allerlei stijlmiddelen, zoals congruente reeksen van twee of meer gelijksoortige verba of nomina, overvloedig gebruik van adjectiva onderstreept en door alliteratie en rijm versierd worden. Telkens als hierbij de schrijfwijze te zwaar en te versierd dreigt te worden, komt als reactie de moderne richting op, wier aanhangers eenvoudig en natuurlijk met zo min mogelijk parallel verlopende perioden trachten te schrijven. Rabelais en Marnix hebben beide - en deze laatste ook buiten het Tableau - geschreven volgens de beginselen van de oude school. Het slot van het vijfde ‘capitel’ van Deel I van de Byencorf geeft een duidelijk beeld van parallellisme, verdubbeling en reeksvorming, alliteratie en rijm, zoals Marnix die wist te hanteren zonder te rabelaiseren:
Daerom, een yeghelijck, die een goet ende ghetrouwe ondersaet der heyligher Kercken wil wesen, die sie wel toe, dat hy om gheenen waerom, de decreten zoo hooghe verheffe, datter de heylighe Kercke onder soude moeten buyghen, maerlate altijdt sijn lieve Moeder onbedwonghen ende onverhindert blijven ende vrijen oorlof hebben, om van alle decreten, canones, schriften ende ordonnantien, te moghen dispenseren, ordonneren, sententieren, disposeren ender reserveren, ende in
| |
| |
summa, den duyvel op een kussen binden: want sy en wil doch niet bedwongen, wesen, ende slacht dese oude vossen, daer gheen touwe aen te belegghen en is; sy weet over alle tuynen ende haghen, over alle sloten ende grachten, over alle palen ende percken fijn te springen, ende en heeft anders gheenen reghel, dan haer eyghen goetduncken, haer devotie, hare goede intentie, ende in summa, haer beste nut ende profijt.
Toch noemt Sainéan met recht gevallen van opeenhoping van verba en substantiva onder de ‘Emprunts rabelaisiens’ van het Tableau. Zoeken wij bij de twee voorbeelden van ‘Kyrielle de verbes synonymes’, door Sainéan opgegeven, namelijk:
II. 277 |
Tellement que lon voit evidemment que saincte Mere Eglise a plaine et absolute puissance, authorithé, pouvoir et commandement par dessus les escrits des Peres, pour les interpreter, changer, rechanger, rongner, trancher, couper, tailler, inciser, chastrer, desoreiller, desmancher, disloquer, virer, revirer, brouiller, herser, verser, renverser, bouleverser, crouler, bransler, trocasser, lanterner, marteler, tabuter et culebuter, tout ainsi et en telle forme, maniere, mode, model, moule, figure, quantité et qualité qu'il luy plait. |
II. 303 |
sans plus cercher, quester, enquester, tourner, virer, toupier, vire vauder ou circonbilivaginer |
de corresponderende bladzijden uit de Byencorf opGa naar voetnoot1), dan blijkt dat het tweede voorbeeld genomen is uit een passage die in de Byencorf ontbreekt, bij het citaat II. 277 vindt men in de Byencorf een analoge gedachte op geheel andere wijze uitgedrukt:
I. 69 |
Want anders, dewijle de oude Vaderen dickmael de een tegen den anderen strijden, somwijlen ooc haer selfst eygene schriften contrarie vallen, ende bynae altijt tegen het gevoelen ende ghebruyck der heyligher Roomscher Kercke geschreven hebben, hoe soude men |
| |
| |
doch daer uyt goet garen connen spinnen, ten waer dat de heylighe Roomsche Kercke haer oordeel ende vonnisse daer over streke, om ons de pap voor te knouwen, ende als met eenen trefter in te gieten het ghene dat wy voor goet moeten aennemen, ende werpen voort wech achter de banck, al wat haer niet wel en mondet. |
Tableau II. 303 eindigt de verbale reeks met een werkwoord door Rabelais gesmeed ‘circonbilivaginer’Ga naar voetnoot1), II. 277 behoren de gebruikte verba tot het vocabularium van Rabelais. Rabelais, die Pantagruel en zijn makkers lieden uit het land der Lanternoysen laat ontmoeten, goochelt op verschillende plaatsen der Oeuvres met de woorden ‘lanterner’ en ‘lanterne’Ga naar voetnoot2), Tableau II. 277 volgt onmiddellijk op de aangehaalde regels waarin het werkwoord ‘lanterner’ voorkomt, het besluit van het hoofdstuk met als laatste woord ‘lanterne’:
Et pour ainsi je concluds en concluant par conclusions bien conclusives, qu'elle n'est aucunement subjette à leurs opinions, doctrines ou escrits: tant s'en faut qu'ils luy doivent servir de reigle, ou de niveau de doctrine, et de foy Apostolique, Ecclesiastique, Papistique, fantastique Romaine, laquelle il faut que tu ailles cercher su tu as envie de la trouver: car icy tu perdrois tes peines et ta lanterne.
Deze ‘conclusion’ is als een vrije vertaling in het Rabelaisiaans van het slot van het derde capittel van het eerste stuk van de Byencorf:
I. 69 |
Summa summarum, men mach op de schriften der Vaderen gheen fondament des gheloofs maken, het en zy dat sy onder de handen der heyligher Catholijckscher Roomscher Kercken gheweest zijn, ende als beschuyt wel ter deghe in den oven der theologanten herbacken zijn. Want de Roomsche Kercke mach daer over, nae haer believen ende goetduncken meesteren alsoo sy wil. |
| |
| |
In een brief Aen P.M. Auteur des Wespen-corfs valschelijck den Bie-corf der H. Roomsche Kercke gheintituleert, gedateerd ‘Datum te Ghendt, den dertichsten Januarij 1598, op S. Aldegundens dach’, te vinden in de bekende bestrijding van de Byenkorf, in 1600 voor het eerst verschenen, de Christelijcken Bie-corf der H. Roomsche Kercke Door Joannem David van Cortrijcke, Priester der Societeyt Jesu, wordt van de Byencorf beweerd dat ze is:
een oprecht rapsodium, ende ghespuys, van alle lasteringen ende geckernyen by een geschrapt wt Rablaix, met zijnen versierden Pantagruel ende Gargantua... enz.
Wille laat zich zeer voorzichtig uit over mogelijke rabelaisie in de Byencorf. Zijn onderzoek leverde hem:
een niet onaanzienlijk getal spreekwijzen, uitdrukkingen en verzen bij Rabelais, net zoo in den Byencorf voorkomend; geen enkele bewijst alléén iets, maar alle samen doen mij vermoeden, dat het herinneringen uit vroegere lectuur van Rabelais zijn. 't Is echter ook mogelijk, dat het deels gemeengoed was vóór of dóór Rabelais - deels door beide uit zelfde bronnen werd verkregenGa naar voetnoot1).
Bij de door Wille gegeven voorbeelden van eventuele rabelaisie in de ByencorfGa naar voetnoot2) is geen woord of uitdrukking door Rabelais voor het eerst geformeerd. Wille's eerste voorbeeld is ‘liripipium’. Dit komt in de Byencorf voor:
I. 119 |
Want indien dit dan noch niet helpen en can, so comen de doctoren van Loven, met hare groote toten ende doctoors hoeyen, met hare Aristotelis broecke op 't hooft ende Liripipium om den hals, ende die sullen alle hare Syllogismus, hare Sortes currit, hare Quidditates, Realitates, Formalitates, Ecceitates, Identitates, Secundas intentiones, InstantiasGa naar voetnoot3), ende meer andere dierghelijcke, soo dapper in de locht henen schieten, dat... |
| |
| |
I. 128 |
Oft so sy (scil. de ketters) immers niets en passen op alle hare mijteren, staven, hoeyen, cruynen, covelen, cappucia ende liripipia, soo moesten sy ymmers bedencken, dat de h. Paus Pius de vierde... |
II. 152 |
Ja sy (scil. de Hughenoosche predicanten) en willen sich niet roemen yet te weten, buyten alleenlijck Jesum Christum, ende die selve ghecruycighet; ende laten sich dunken, dat dat alleene ten minsten alsoo veel weerdt is, als alle de doctoors covelen, Aristoteles broecken ende liripipien, die onse Magistri nostri ende Supermagistri te Loven, met soo sueren arbeyt becoopen. |
De twee laatste voorbeelden betreffen plaatsen die ook in het Tableau te vinden zijn:
II. 14 |
Et quoy? ne sçavent ils pas que le Pape Pie quatriesme de ce nom... |
|
IV. 186 |
et mesmes ils se glorifient de ne sçavoir rien fors Iesus Christ et iceluy crucifié, et se persuadent que cela seul vaille autant pour le moins que tout les coqueluchons des Docteurs, avec les braguettes d'Aristote, et les lirepippia que les Magistri nostri et supermagistri achetent à cher pris et grand travail. |
III. 14 is het Tableau korter en slichter dan de Byencorf op de overeenkomstige plaats, IV. 186 is het Tableau meer rabelaisiaans dan de Byencorf door de uitdrukking ‘braguettes d'Aristote’Ga naar voetnoot1). ‘Liripipium’ waarmee in de loop der tijden niet steeds precies hetzelfde soort kledingstuk werd aangeduidGa naar voetnoot2), is geen Rabelais-creatie, maar een woord dat bij Rabelais en diens navolgers zeer in de smaak viel. Oeuvres I. 18 verschijnt voor Gargantua Maistre Janotus de Bragmardo ‘vestu de son liripipium à l'antique’Ga naar voetnoot3) en tot de fictieve bibliotheek van St. Victor,
| |
| |
gecatalogiseerd Oeuvres II. 7, behoort het werk Lyripipii Sorbonici Moralisationes per M. Lupoldum. In het Tableau maakt Marnix niet alleen gebruik van het substantivum ‘liripipium’, maar de theologische doctoren worden er naar dat kledingstuk ‘docteurs liripippiez’ genoemdGa naar voetnoot1). Johann Fischart, die Rabelais' boek over Gargantua ‘auf den Teutschen Merdidian visirt’ heeftGa naar voetnoot2), die Rabelais' Pantagrueline Prognostication naast zich had liggen toen hij zijn satirische jaarvoorspelling Aller Praktick Groszmutter schreefGa naar voetnoot3), heeft de Byencorf vertaald ‘mit Mentzerkletten durchzirt’ d.w.z. met toevoegingen en variaties van hemzelfGa naar voetnoot4). Op het titelblad van de Binenkorb des Heyl. Römischen Imenschwarms staat dat zij is een ‘Erlesung der Bullenblumen’ o.a. ‘des Magisnostrischen Liripipefenchels’.
Slechts zelden beschikken wij over een aanwijzing dat Marnix een opvallend woord, waarvan wij weten dat het in de Oeuvres voorkomt, niet door bemiddeling van Rabelais heeft leren kennen. Bij ‘turelupin’ hebben wij echter reden dit laatste te veronderstellen, want Marnix gebruikt het Byencorf:
I. 27 |
Ende daer na te Parijs, men brandender dickmael met honderden tseffens, gevende hun den naem van Turelupinen, Vauldoisen, Lollares, ende andere lasteringhe namen, om haer in den haet van de gemeynte te brengen |
in een eigenlijker betekenis, namelijk als naam van een ketterse secteGa naar voetnoot5), dan Rabelais, die ‘turelupin’ en ‘tirelupin’ meer als scheldnamen in het algemeen bezigt.
| |
| |
J.J. van ToorenenbergenGa naar voetnoot1) en OosterhofGa naar voetnoot2) hebben stukken uit Byencorf en Tableau naast elkaar gesteld om te laten zien dat de stijl der Byencorf matter en onversierder was dan die van het Tableau. Hun citaten uit het Tableau bevatten biezonder veel rabelaisie.
Om de juiste maat en de juiste aard van het stilistisch verschil tussen Byencorf en Tableau te overzien, kan men niet met losse citaten met een bepaald doel bijeengezocht, volstaan. Vergelijken wij stelselmatig de beeldenschat van het eerste gedeelte van het vierde capittel van de Byencorf, Stuk I, met het begin van het tweede hoofdstuk van Tableau, Tome I, Partie V. Wij kiezen een stuk uit het eerste deel van het Tableau, omdat Marnix de bewerking van het tweede deel niet gereed heeft gekregen en dat deel door een vriend zo goed en kwaad als het ging persklaar gemaakt isGa naar voetnoot3). Wij kiezen de genoemde hoofdstukken uit, omdat hun zakelijke inhoud vrij parallel loopt.
I. 70 |
Maer nu zijnder sommighe plompe menschen, welcke siende, dat de Kercke boven de Schrift is, en boven aller oude Vaderen leeringhen ende wtlegginghen, soo meynen sy nochtans, dat men hare macht ende authoriteyt soude moghen met den Concilien omtuynen ende bepalen |
II. 278 |
Or il se trouve je ne sçay quels badauts de grosse paste, lesquels voyans que saincte Mere Eglise a franchi si dextrement le sault par dessus les doctrines et interpretations des anciens Peres, luy voudroyent donner le crocq en jambe, avec le baston des Conciles. |
Het Frans beeldrijker.
I. 70 |
Ba ja doch, dese lieden comen seker wel by, sy hadden beter te huys ghebleven. |
II. 278 |
C'est bien à propos truelle, Dieu te gard de mal maçon: Et je vous prie Messieurs les nigauts, vous |
| |
| |
appartient il de parler si irreverement de l'authorité de saincte Mere Eglise? |
‘C'est bien à propos truelle, Dieu te gard' du mal, masson’ zegt Panurge Oeuvres III chap. 18.
I. 70 |
hoe nae meynt dit vock, dat de Concilien meerder macht sullen hebben, om haer (scil. de heylighe Kercke) in hare perck ende palen te dwinghen? |
II. 279 |
c'est bien une mocquerie de penser que les Conciles ferreront ceste cigalle (scil. regner l'Eglise soubs leurs ordonnances et escrits), et la viendront enclorre entre leurs limites. |
‘ferrer les cigalles’ is één der nonsensicale bezigheden waarmee de jongeling Gargantua zich, Oeuvres I chap. 11, onledig houdt.
I. 71 |
Maer wat goetjaer souden de Concilien connen ghelden teghen de h. Roomsche Kercke |
II. 280 |
Mais que tous les frocqs de moniorum pourroient faire les Conciles contre saincte Mere Eglise Romaine. |
De nederlandse vloek in het Rabelaisiaans vertaald, voor de vindingrijkheid van Rabelais' helden in het bedenken van voorwerpen waarbij zij kunnen zweren, zie La langue de R., II pag. 332.
I. 71 |
hoe soude dat doch focken, dat sy (scil. de Concilien) nochtans souden niet alleenlijck boven den Paus, maer oock boven de gantsche Kercke, op 't hoogh eynde sitten? soude dan een kapuyn beter willen wesen dan sijn vader is? |
II. 280 |
et quelle incongruité, quelle supercherie seroit ce, qu'ils fussent neantmoins au dessus du Pape, mais assis au haut par dessus la saincte Mere Eglise, et que maistre chappon voulut estre de meilleure extraction que Monsieur le cocq son Pere? |
De vergelijking met de ‘kapuyn’ niet in de oudste drukken van de Byencorf.
| |
| |
II. 280 |
Si bien que nostre Pere Bellarmin apres long belutement de ceste dispute traictee en quatre ou cinq chapitres, conclud finallement. |
Ook Rabelais gebruikt ‘belutement’, letterlijk het builen van deeg, in overdrachtelijke betekenis, zie La langue de R., II pag. 280.
I. 72 |
want daer uyt ontstonde eene wonderlijcke, schoone ende lieflijcke melodije |
II. 281 |
Car de ceste gamme se composoit une fugue musicalle de harmonieuse melodie |
I. 72 |
Ghelijckerwijs als de poëte Homerus vertelt, dat hier voortijden Eolus, de coninck der winden, soude Ulyssi sijnen goeden vriendt, een maelken gheschoncken hebben, daer alle de winden in gesloten ende ghepackt waren, uytghenomen alleen den westen windt, die hij behoefde om na huys te keeren. Alsoo ginck het hier oock toe, met den heylighen gheest ende windt der Vaderen van TrentenGa naar voetnoot1) |
II. 281 |
Tout ainsi que le Poëte Homere recite que jadis le bon Eole Roy des vents avoit fait present à Ulisse son bon ami, d'une valise où il tenoit les vents empacquettez comme une bouette de figues d'Espagne, excepté seulement le vent Zephire, qui avoit la clef des champs, pour luy servir en son voyage. |
In het Tableau de vergelijking meer verzorgd; de conclusie ‘Alsoo ginck... Trenten’ is voor een goed verstaander overbodig en wordt in de franse tekst dan ook niet uitgesproken.
I. 74 |
Ende daerom werde Joannes Hus ende Hieronymus van Praga ooc verbrant, om dat sy uyt de Schrift wilden argueren teghen 't gene dat de h. Vaders op handen hadden om te besluyten |
II. 282 |
Et a resté ratifié par les effects: si bien que Iehan Hus et Ierosme de Prague y furent bien et beau bruslez, à cause qu'ils entreprenoient de causer et grommeler |
| |
| |
hors des escritures, contre ce que les saincts Peres vouloient arrester. |
In het Tableau meer alliteratie.
I. 74 |
men segt gemeynlijck, dat hy hem sacht spiegelt, die hem aen eenen anderen spieghelt; ende nochtans... |
II. 282 |
Sage estoit vrayement le renard, qui en contemplant les traces des autres animaux et Pecora campi, qui alloient tous vers le Roy, Monsieur le Lion, sans qu'un seul en retournat, ne s'y voulut fier, le finet. |
I. 74 |
Maer hadde de selve Bisschop (scil. een Bischop die zich vermeten had te zeggen dat men de Paus niet allerheiligste maar heilige Vader moest noemen) sijnen mondt niet balde toegestopt, dat woordt hadde hem wel suer opgecomen: want men wilde hem van stonde aen, in een gat wijsen, daer hy des Paus macht wel beter hadde leeren bedencken |
II. 283 |
et s'il n'eut pas bien tost bridé sa langue, il eut en un beau cul de fosse apprins à mieux balancer la valeur et portee d'un Dieu en terre. |
‘Dieu en terre’ wordt de Paus genoemd door de Papimanes, wier eiland Pantagruel, Oeuvres IV chap. 48, bezoekt.
I. 74 |
Diesgelijcks oock, hadde sich de Bisschop Petrus Paulus Vergerius, met sommighe andere kijverkens, niet in tijts wech gepackt, men soude met hen al even ghelijck ommegespronghen hebben, als men met Joanne Hus te Constantien ghedaen hadde |
II. 283 |
Comme pareillement si l'Evesque Pierre Paul Vergere, avec quelques autres causeurs, ne se fut bien tost retiré, on l'eut bien gratté, là où il ne luy demangeoit pas: Mais il fut sage et troussa ses quillesGa naar voetnoot1) en temps et heure. |
In het zelfde hoofdstuk I. 11 waarin de jeugdige Gargantua cicades beslaat, krabt deze zich ook ‘où ne luy demangeoit poinct’.
I. 75 |
.. dan slechts om met Inclinato capite te segghen |
| |
| |
|
Placet, op 't ghene dat haer van der h. Vaderen weghen mochte voorghedragen werden, ende voorts het broodt uyt de schimmel te helpen eten |
II. 283 |
.. Mais seulement pour baisser la teste, et avec une profonde reverernce consentir à la prosopee sub verto Placet, ou Fiat, ou Proficiat, et au reste faire grand chere Margot, et garder le pain de moisir. |
In het Tableau meer beeldspraak.
I. 75 |
Nu dan, soo de Bisschoppen ende Prelaten anders gheene stemme int Capittel en hebben, maer worden slechs voor cijphers gherekent, om den hoop groot te maken, hoe vele min sal den leeken alsulcks ghegunt worden, die doch aldaer noch int brouhuys noch int backhuys gesien en zijn? |
II. 283 |
Or ces bons Allemands formoient ainsi leur Topique, A majori ad minus. Si les Evesques et Prelats, et autres Peres cornus, n'ont pas de voix en chapitre, et ne sont contez que pour ciffres, que sera-ce de nous, qui sommes laicqs, et qui par delà les monts ne sommes tenus que pour povres oltramontains, et simples Vade mecum? |
In het Frans doet hier de inleidende zin en de uitdrukking ‘Peres cornus’ rabelaisiaans aan. Het Nederlands is kort en krachtig.
I. 75 |
In summa, het Concilium en wordt niet generael oft oecumenicum ghenoemt, om dat een yeghelijck sijnen snater soude daer in comen steken |
II. 283 |
Et en cela certes, ils ne comptoient pas sans leur hoste: mais il semble qu'ils n'avoient pas bien penetré la caballe Catholique Romaine, quand de là ils venoient à inferer que ce- Concile de Trente ne pouvoit estre tenu pour Concile libre et general. |
‘Compter sans son hoste’ is een zeer bekend spreekwoord, maar dat Marnix het hier gebruikt zal wel weer door Rabelais komen, want het is opvallend dat het in diens Oeuvres opgenomen is in de lijst van dwaze bezigheden van Gargantua, waaruit wij reeds tweemaal een citaat gebruikt vonden.
| |
| |
I. 75 |
Waerom dan? Om dat het ons afbeeldt, ende als een batement ofte schouspel voor ooghen stelt ende representeert de alghemeyne ende generale Kercke Gods, die gants ende gaer nae de stemme haers herders, namelijck des Paus van Romen, staet: ghelijck als van den voorseyden Cadinael Polus wel ghemerckt ende aengheteeckent is. Ende het wordt oock opentlijck verclaert in de bullen des voorseyden Conciliums van Trenten, als dat het is ende wort te rechte ghenoemt een generale oft alghemeyne Concilium |
II. 284 |
Puis que comme nous avons dit, il representoit à l'usage d'une comedie Pantalonesque la generale université de toute la mappemonde Catholique Romaine: et comme chante le texte de la Bulle, c'est à dire, le prologue de la Comedie, il se nommoit avec grande raison Le Concile general ou universel. |
In de Byenkorf dus een vergelijking met een rederijkers esbatement, in het Tableau een met een ‘Commedia dell'arte’, die zeer uitgewerkt wordt.
I. 76 |
Daeromme hadden voorwaer de Duytsche Vorsten ende Protestanten groot onrecht, als sy seyden, dat het gheen vry ende generael oft alghemeyn Concilium was. Want een schaep soude dat wel met een ooghe mercken, dat het hen, noch niemant ter weerelt, verboden en was, tot Trenten te comen, om haer geldeken aldaer te verteeren |
II. 284 |
Il estoit doncques general, puis qu'il estoit permis à tous de le celebrer, et par consequent il estoit aussi libre: Car une Comedie s'appelle libre et generalle, non pas qu'il soit loisible à tout le monde d'y dire son rolle (veu que cela n'appartient qu'à Messer Pantalon, à Zani, à Messer le Florentin, et ad altri Signori comedianti) mais à cause qu'il est libre et loisible à chascun de la aller veoir et ouyr, pour y passer son temps, en bien payent. |
In het Nederlands een drastische beeldspraak, in het Frans doorgaan op de vergelijking met de ‘commedia dell'arte’.
By het verdere uitwerken van de vergelijking met de italiaanse ambachtscomedie vergeet Marnix niet onder de
| |
| |
hand te rabelaiseren, de Paus is ‘le grand Archipantalon de la Comédie - het prefix “archi” is ook bij Rabelais zeer productief - en wat de leken betreft:
II. 285 |
qu'ils se contentent de celebrer le Concile en oyant Messes, et en crocquants à chasque matin cincq Patinostres et cincq Avemarias, pour empocher la pleine emulgence, qui leur est liberalement offerte en tirant seule au chevrotin. |
Rabelais schold een monnik voor “croquelardon”, Marnix spreekt van “croquelardon” en van “croque-messe”Ga naar voetnoot1); tirer au chévrotin’ komt, behalve in het reeds meermalen genoemde hoofdstuk I. 11, ook elders in de Oeuvres voor en betekent dan zoveel als ‘wijn drinken’Ga naar voetnoot2). In de Byencorf komen, zoals wij ook verwachten,
I. 76 |
ende (niemant ter weerelt was verboden) het Concilium selve te houden ende te celebreren, met missen te hooren, met vasten, ende met vijf Paternosters ende vijf Avemarien te lesen; ja den vollen aflaet werde hen also wel gegunt, als eenige Bisschoppen ende Prelaten die daer waren |
geen uitdrukkingen voor die corresponderen met ‘croquer messe’ of ‘tirer au chevrotin’.
I. 76 |
Maer het en was daer niet, daer de mosschelen laghen: sy souden gheerne stemmen int Capittel ghehadt hebben |
II. 285 |
Mais croyez que ce n'estoit pas ceste branche là, où ces oiseaux d'Allemagne vouloient se percher, ils eussent volontiers eu voix en chapitre les bons Dandins. |
Voor ‘daar liggen de mosselen’, zie Wdb. der Ned. Taal IX kol. 1165. Wanneer Marnix, Tableau I 35, de Roomse clerus aanduidt als ‘le ramage de tous ces Papegaux, Cardingaux, Evesgaux... et autre oiseaux de la forest Papimanique’ dan hebben wij - het is vaker opgemerkt - te doen met een fantasie naar aanleiding van Oeuvres V chap. 3; al kan natuurlijk Marnix zeer goed mensen vogels noemen zonder
| |
| |
onder de invloed van Rabelais te staan - Byencorf I 64 eindigt een lange persoonsopsomming dan ook ‘ende andere sulcke voghels’Ga naar voetnoot1) - toch moeten wij bekennen dat het laatste citaat Byencorf I 76 in het Nederlands, Tableau II 285 in het Rabelaisiaans geschreven is. In het Tableau worden evenals in de Oeuvres de Duitsers telkens als voorbeelden van barbaren genoemdGa naar voetnoot2).
I. 77 |
Maer, beloy, de h. Vaders ende de Paus waren soo geck niet: sy saghen het al dieper in. Want hadden sy dat gareel eens om den hals ghetoghen, soo waren alle hare spillen t'samen in de asschen ghevallen, ende alle de Roomsche Kercke en soude niet eenen verrotten appel meer ghegolden hebben. Neen, neen, sy sullent hen wel wachten: want dit punct sal men haer uyt den handen niet rucken, als dat alle Concilien lam, creupel ende blindt, ja gants machteloos zijn, soo verre als de h. Paus van Romen daer over niet en presideert, ende het selve nae sijn goetduncken stuert ende regeert. Want hij ist ooge ende vijf zinnen van alle Concilien. |
II. 285 |
Cancaro Fratel! Tirez vous de là, il y a fait chaud, vous vous bruslerez Messieurs les Protestans. Et que pensez vous faire? estimez vous que les saincts Peres et le bon Pape de Rome soient des escrevisses de mer, qui portent leur cervelle dans la gibbaciere? Croyez qu'ils entendent fort bien à vostre mine, que si une fois leurs venerables Paternitez recevoient ce bast là, ce seroit assez pour metamorphoser leurs pourpoints en peaux d'asnes d'Arcadie, et leurs mitres en oreilles asinines, ou en cornes buffalines: il se garderont bien de ce mal là, ne vous chaille: priez seulement sainct Eloy, qu'il les garde de la verolle et de la caquesangue: Car il a toutes bonnes bestes en sa garde, le bon Patron. Au reste tenez pour une maxime resoluë, qu'il n'y que la maistresse lanterne du Pape qui puisse conduire ceste chourme de galeres: Car il est l'oeil des Conciles et la lanterne de l'armee Catholique Romaine. |
| |
| |
Met beide handen put Marnix hier weer uit de rabelaisiaanse woordenschat. De rabelaisist weet dat ‘caquesangue’ en ‘cancaro’ - dit laatste in de franse vorm ‘cancre’Ga naar voetnoot1) - voorkomen onder de ruime sortering vloeken van de Oeuvres, dat Rabelais ‘gibiciere’ - eigenlijk ‘weitas’ - gebruikt in uitdrukkingen als ‘la gibiciere de ma memoire’Ga naar voetnoot2), dat de ‘Asnes d'Arcadie’ op verschillende plaatsen van de Oeuvres genoemd wordenGa naar voetnoot3), dat Pantagruel en zijn makkers hun beroemde zeetocht maken op een middeleeuws galei, waarvan de bemanning in het Italiaans ‘ciurma’ - term die in het Frans ‘chorme’ of ‘chourme’ luidt - genoemd wordtGa naar voetnoot4). De rabelaisist tenslotte verwondert er zich niet over dat - wij zeiden het reeds - in het Tableau de ‘lanternes’ veelvuldig genoemd worden. Wie bovendien de Byencorf kent, merkt op dat daar geen lantaarns bijlichten, noch aan het slot van het derde capittel van het eerste stukGa naar voetnoot5), noch in deze passage over den Paus en de Concilien, noch in wat enkele regels verder staat.
I. 77 |
ghelijck als men int boeck der Decreten, in de 17. distinctie claerlijc sien mach |
waar het Tableau zegt:
II. 286 |
ainsi que clairement et sans lanterne tu peus veoir au livre des decrets, en la distinction dixseptieme. |
Het lijkt mij onnodig verder zinsnede voor zinsnede Tableau en Byencorf te vergelijken, wij noemen nog enkele frappante gevallen van rabelaisie uit het hoofdstuk van het Tableau waar wij mee bezig zijn. Steeds opnieuw moeten wij daarbij constateren dat de Byencorf niet rabelaiseert. De rabelaisie van het Tableau betreft, naar wij weten, zowel regelrechte ontleningen als min of meer vrije variaties op rabelaisiaanse themata. Zij openbaart zich ook in de woordvorming en woord- | |
| |
verdraaiing, in de loslippigheid van expressie en in toespelingen op de nederigste menselijke verrichtingen.
I. 78 |
Want die eerweerdighe broeder Thomas Vio heeft in het voorseyde Concilie van Lateran opentlijc verclaert, dat de ghene die den Paus onder de Concilien willen dwinghen, doen effen ghelijck als de ghene die de Vader sijnen kinderen, het hooft den voeten, de veltheer sijnen lantsknechten, ende de schaepherder sijnen schapen wil onderworpen |
II. 286 |
C'est à dire que tous Conciles seront boiteux, estroppiez, csrenés, morveux, baveux, chassieux, borgnes, aveugles et foireux, si le sainct Pere de Rome ne leur mouche le nez, et leur fait officium humilitatis à la Iesuitique, en leur torcheant le derriere, pour les rendre beaux enfans. |
Wij worden hier herinnerd aan Oeuvres I chap. 13 en aan een passage uit Oeuvres I chap. 52 over vrouwen ‘qu'estoient borgnes, boiteuses, bossuës... enz.’.
I. 78 |
In summa, het blijckt claerlijck, dat alle Concilien ende ordonnantien ter weerelt, niets en vermoghen teghen het gheweldt des Paus, ende teghen de authoriteyt der Kercken: want sy is de roede al ontwassen, sy en vraeght nae geen Schriften noch Concilien: sy heeft den heylighen Gheest al in de mouwe stekende, ende mach doen al wat haer ghelieft |
II. 287 |
Or donnez moy donc à boire, et sçachez que tous les Conciles et ordonnances du monde ne peuvent rien contre la puissance de ce Diable de Pape, et de sa commere la bonne Dame Eglise pygostolique Catholique Romaine, qui est pieça hors de page, et au delà de toute censure et discipline, et ne se soucie ne d'Escritures, ne de Conciles, ayant le droict divin et humain enguiponné en l'estomac de son compere le Pape: Elle peut faire ce que lui plait, et tout passe par ses tripes, comme par le cul du singe. |
Deze passus begint in de Byenkorf met het stijve en ernstige ‘In summa’, in het Tableau met een verzoek de beker te vullen, zoals Rabelais ook gaarne tot zijn lezers richt. In de Byencorf is de vergelijking van de h. Roomsche Kerk met een monnik die in de wijde mouw van zijn pij heilige
| |
| |
schrifturen bij zich draagt uiterst plastisch en zeer te pas gelanceerd. ‘In de mouw steken’ was een in het Nederlands bestaande uitdrukking, in het Tableau gebruikt Marnix hier waarschijnlijk - met absolute zekerheid laat zich dat niet zeggen - een uitdrukking door zijn eigen speels vernuft gevonden ‘enguiponner en l'estomac’, geïnspireerd door het ‘diable engipponé’ dat Rabelais uitdachtGa naar voetnoot1). ‘Pygostolique’ dat ter variatie van apostolique’ gebruikt kan worden, is een afleiding van πυγοστόλος dat betekent ‘ook van achteren bevallig-geplooide kleding dragend’Ga naar voetnoot2).
I. 80 |
Daer nae, mochten sy onsGa naar voetnoot3) het Concilium Triburinum voor de neuse stellen, welck verbiedt, dat men gheen gelt ontfanghen en sal voor de begraeffenisse. Wat goet jaer, wie soude van dien cost willen eten? |
II. 288 |
D'ailleurs ils nous viendroient matagrabolizer le moule de nos bonnets Doctoraux, avec le Concile Triburtin, où il est defendu de ne recevoir argent pour sa sepulture. Pasques de Soles! Et qui voudroit sausser son pain en ceste souppe là? |
‘Le moule de notre bonnet’ is een omschrijving voor ‘hoofd’, die in de Oeuvres voorkomtGa naar voetnoot4). ‘Matagraboliser’ is door Rabelais samengesteld uit de griekse stam voor ‘dwaas, ijdel’ en een afleiding van het franse werkwoord ‘grabeler’, ‘nauwkeurig onderzoekenGa naar voetnoot5). Rabelais geeft Meester Janotus de Bragmardo, die zich uitslooft een deftige rede te houden, dit geleerde verbum in de mond (I chap. 19) ‘il y a dixhuit jours que je suis à matagraboliser cette belle harangue’Ga naar voetnoot6).
| |
| |
Het is een lumineus idee van Marnix ‘moule de bonnet’ te kiezen als object bij ‘matagraboliser’, en wegens hun ironische waarde en door de alliteratie passen deze uitdrukkingen bij elkander. ‘Pasques de Soles’ is een uitroep, waarvan zich in de Oeuvres de vrienden van Pantagruel bedienenGa naar voetnoot1).
I. 81 |
ende van hem (scil. van Paus Eugenius; de ketters beweren dat deze Paus, nadat hij door het Concilie van Bazel wettelijk afgezet was, met geweld weer in zijn stoel is geholpen) zijn voort alle de Bisschoppen, Cardinalen ende Pausen, jae alle papen te ghelijck, die noch tot onsen tijden zijn, als een hoop bigghen uyt een vruchtbare seughe uytgesproten |
II. 290 |
si bien (scil. est galantement reinthronizé le Pape Eugene) que de luy sont procedés, creez, engendrez, produits, jetés, faonnés, veellés, couvés et esclos tous et quelconques autres Evesques, Cardinaux et Papes, voire et tous les Prestres et Caphards en general, jusques à nostre temps present: comme un microcosme de mousches et moucherons entour une riviere ou lacq desbordé, apres les jours caniculaires. |
De uitdrukking ‘microcosme de mouches’ vindt men ook elders in het Tableau namelijk:
III. 284 |
Il est encor depuis n'agueres advenu en Hollande qu'une bonne commere venant visiter nostre Dame de Heuckelem avec une grosse bosse sur le dos, au partir de là, comme elle eut achevé ses precales et devotions, et eslargi liberalement ses offrandes, s'enretourna au logis toute joyeuse, et gaie comme un microcosme de mousches, laissant la bosse derriereGa naar voetnoot2). |
Vrolijk zijn ‘comme un microcosme de mouches’ is een rabelaisiaanse beeldspraak. Als Rabelais in de proloog van boek IV een homerisch gelach beschrijft, zegt hij ‘A ces mots
| |
| |
tous les venerables Dieux & Déesses s'eclaterent de rire, comme un microcosme de mouches’. De in het felle zonnelicht trillende muggenzwerm kan als beeld van onbezorgde vrolijkheid genomen worden, zeker ook, zoals Marnix Tableau II. 290 doet, als een symbool van overvloedige vruchtbaarheid.
Wanneer men met Willems, wiens oordeel wij citeerdenGa naar voetnoot1), meent dat de Byencorf krachtiger en vuriger is dan het Tableau, dan wordt, vrees ik, de satyrische kracht die opgehoopt ligt in de rabelaisistische uitdrukkingen van het Tableau onderschat. Aan de andere kant ontken ik dat vergelijking van Tableau en Byencorf moet leiden tot depreciatie van het nederlandse werk. Waar Marnix in de Byencorf kort was zonder aan duidelijkheid iets te wensen over te laten, vindt men in het Tableau zijn zinnen, hoewel onberispelijk geconstrueerd, wel eens overbelast door de ongeremde stroom van invallende gedachten en beelden. Als voorbeeld een passage over de trans-substantiatie:
III. 119 |
Mais Ioannes de Lovanio ce venerable et sçavant maistre Lievre, lequel de son temps encoffra toute la sagesse de Louvain dans le creux de la rotonde sphere de sa teste troulogaleGa naar voetnoot2), jusqu'à ce qu'en ayant esté longtemps pregnante à l'usage de Iupin, elle enfanta en lieu d'une Minerve Madame la Phrenesie, grand tante d'Alecto la Furie infernale, allegue bien un autre mystere au livre qu'il en a fait sur ce propos, disant, qu'il si fait un horrifique miracle, à scavoir que le pain n'est plus pain, ains y demeurent seulement les proprietez du pain qui sont pendantes en l'air sans appuy ou fondement; tout ainsi que si une vache pendoit par le bout de la queuë au batail de la grande cloche de nostre dame de Paris, et neantmoins il y demeuere encor entre ces proprietez une certaine forme essentielle du pain, et toutesfois il n'est pas pain: bref on y cueille autant de meures que de vertes. Ouy est autant que non chez luy, et non vaut |
| |
| |
ouy, les nuës sont paille d'airain, vessies lanternes, et crottes de chevres sont bonnes perles à patinostres, on en pourroit bien encor alleguer d'autres, mais cecy suffit pour monstrer que ceste belle transubstantiation est bien autre viande que cheville de pastez, tant y a que tous nos venerables maistres y perdent le nort. |
Het subject ‘Ioannes de Lovanio’ is door vele tussenzinnen gescheiden van het praedicaat. Velen zullen hier - ook om de kortere conclusie - aan de nederlandse lezing de voorkeur gevenGa naar voetnoot1):
I. 174 |
Maer Joannes de Lovanio, die eerweerdige ende hooghgheleerde Magister noster, die de wijsheyt van Loven alleene in sijnen cop soo langhe bewaerde, tot dat hem de cop kranck werde ende sinloos, die segt in sijn boeck, dwelck hy op dese materie gheschreven heeft, dat hier een wonderlijck mirakel gheschiedt, als dat het broodt gheen broodt meer en is, maer daer blijven slechts de eyghendommen des broodts in de locht hanghende sonder grondt oft bodem ghelijck als of een koe op eenen kerseboomGa naar voetnoot2) hinghe: ende datter nochtans evenwel onder dese eyghendommen een wesentlijcke ghestaltenisse des broodts overblijft, soo dat het noch broodt is, ende en is nochtans gheen broodt. In somma, men haelter soo vele appelen als peeren: jae is neen, ende neen is jae. De kieckens eten hoy, ende peerdestront zijn goede vijghen by hem. |
Het merkwaardigste bij de vergelijking van deze beide passages, want kenmerkend voor Marnix' beheersing van het populaire Nederlands en het rabelaisiaanse Frans, vind ik dat de koe die in de Byencorf volgens een vaderlands spreekwoord in de kersenboom hangt, in het Tableau gehangen is aan de klepel van de grote klok van de Lievevrouwen Kerk te Parijs, d.w.z. aan de klepel van de ‘cloche bien clochable’ waar- | |
| |
van zich Gargantua in een onbezonnen bui meester maakte, maar die de burgers van Parijs terugkregen noch voordat meester Janotus de Bragmardo zijn pleitrede had kunnen afsteken.
Tot hoe'n groot Rabelaisist Marnix zich ook gevormd heeft, hij heeft niet langs directe weg de invloed van Rabelais op de nederlandse Letteren bevorderdGa naar voetnoot1). Indirect, zeer zeker. In 1601 verscheen ‘T'Amstelredam, By Jan Evaertsz. Cloppenborch boeck-vercooper opt water inden grooten Bybel’ het Tafereel der Religions verschillen.... door Philips van Marnix Heere van S. Aldegonde Overgeset uyt den Fransoyse in nederduytsche tale door B.N. Het is een vertaling van deel I van het Tableau. Men vindt deze vertaling beschreven op pag. 372 van deel IV van de brusselse Tableau-uitgave Quinet-Lacroix in een Notice bibliographique sur les écrits de Philippe de Marnix. Achter B.N. staat daar tussen haakjes ‘Bodel Nijenhuis’. Ik vrees echter dat deze toeschrijving op losse gronden is geschied, in de achttiende eeuw is Bodel Nijenhuis een bekende familie, maar omstreeks 1600 zal deze dubbele geslachtsnaam nog wel niet gebruikt zijn. Van Toorenenbergen, op blz. 213 van zijn Verscheidenheden in een Bibliographie van den Biënkorf en het Tableau des differens de la religion, het Tafereel vermeldend, rept dan ook met geen woord over een aanvulling van de initialen B.N.
Jan Evertsz. Cloppenborch heeft later verschillende malen de Byencorf uitgegevenGa naar voetnoot2). Een vertaling van deel II van het Tableau schijnt noch bij Cloppenborch noch elders verschenen te zijn. En inderdaad de ‘vele Godtvruchtighe, yverighe herten in dese onse Nederlanden, die de Françoysche tale
| |
| |
niet en verstaen, nochtans deses Boeck geern souden lesen’, voor wie blijkens de opdracht van den uitgever aan Prins Maurits de vertaling van het Tableau bestemd was, kon men beter de Byenkorf dan het Tafereel in handen geven.
B.N. heeft - met reden - zijn taak lang niet gemakkelijk gevonden. Cloppenborch bericht in de opdracht:
Zoo hebbe ick al mijn uyterste vlijt aenghewendt, om een oversetter te kryghen, die my tselfde boeck heeft overgheset; in 't welck te doene, ick geen moeyten noch costen hebbe gespaert, nochtans in 't werck wesende, hebbe ick dickwils met hem in becommernisse gheweest, overmidts de diepsinnigheyt des Auteurs: ende noch bovendien, door vele vreemde onghehoorde woorden, die d'Auteur deurgaens heeft gebruickt (diemen noemt niet moghelijck te vertalen) maer in alle dese bovenghenoemde swarigheden wesende, heeft de oversetter, zo veel hem moghelijcken was, den eyghen sin ende meeninghe des Auteurs ghesocht te treffen; doch voor de vreemde woorden diemen niet kost verduijtsen, heeft hij moeten ander oubollighe, best-dienende woorden ghebruycken, die in onse sprake, zoo veel moghelijcken gheweest is tselfde bedieden ende uytbeelden conden.
In het Den Hollandzen Drukker Tot de Leesers van Wieringa's Rabelais-vertaling wordt de ‘Nieuws-gierige Geesten’ bericht:
Derhalven heb ik hem (scil. Rabelais) in plaats van vreemd en onzuiver Fransch doorspekt met Grieks, Latijn, Italiaans, Spaans, Engels, Hoogduits en andere uitheemsche taalen, daar hy vol af was, slechts duydelijk Nederduits leeren spreeken.
Cloppenborch en B.N. weten nog niet van puristische theorien, ‘de vele onghehoorde woorden’ vinden zij lastig te vertalen, aan kritiek op het gebruik ervan denken zij niet.
Men kan zich moeilijk voorstellen dat Marnix, had hij het werk van B.N. gekend, daar biezonder mee ingenomen geweest zou zijn. Zijn subtiel taalgevoel zou zich er zeker tegen verzet
| |
| |
hebben dat B.N. de franse zinsindeling bijna altijd op de voet volgt, alsof het verschil van taal alleen in de woorden en niet in de zinsbouw schuilt. Ook zou Marnix wel geoordeeld hebben dat de letterlijke vertaling van veel rabelaisie nietszeggend moest zijn voor een lezerskring van weinig ontwikkelde Nederlanders ‘die de Françoysche tale niet en verstaen’.
Wie de feiten niet kent, zal het Tafereel voor een werk van oudere datum houden dan de Byencorf. Het voegwoordelijk gebruik in het Tafereel is zwaar: dewijl dat, nademaal dat, hoewel dat, niettegenstaande dat, overmidts dat, want al ist sake dat... enz. Een acc. c. inf. constructie met pron. rel. als acc. lost B.N. op met voegw. bz.:
I. 322 |
lesquels (scil. Pasteurs et Docteurs) il s'imagine devoir estre cognues à la morgue et à l'habit, |
118. v.b. |
de welcke hy hem laet voorstaen datse aent gelaet ende aent cleet moeten bekent zijn. |
‘Or’ waarmee vele zinnen in het Tableau beginnen, vertaalt B.N. telkens weer met ‘Wel aen’, wat plomp aandoet. In het Tafereel vindt men meer directe schimp dan in het Tableau: ‘sainct’ wordt vaker door ‘heyloos’ dan ‘heylig’ vertaald, ‘venerable’ en ‘reverend’ worden bijna steeds door ‘narweerdig’ weergegeven, bv.:
II. 356 |
Admirable doncques, voire trois cens et trente fois admirable est la divine vertu de ceste quintessence |
296. v.b. |
Seltsamenarrelijc is dan, ja ses hondert ses en sestighmael wondernarrelijc is de voddelijcke dueght van dese quintessentie. |
De verandering van het getal 330 in 666 toont dat B.N. de alliteratie niet verwaarloost; ‘voddelijck’ voor ‘goddelijck’ is een woordverdraaiing zoals men in het Tableau ook aantreft. Al strooit B.N. zijn woordverdraaiingen nog niet zo kwistig uit als Fischart, die alle uiterlijke kenmerken van de satire onmatig toepast, hij bedenkt er toch meer dan Marnix. Evenals Marnix geeft B.N. allerlei verschrijvingen van ‘katholiek’, naast ‘université’ gebruikt Marnix ‘humeversité, luneversité,
| |
| |
cluniversité’, B.N. heeft het over de kruyneversiteyt, kruneversiteyt en hoereversiteyt’Ga naar voetnoot1), de r van ‘decreten’ wordt in het Tafereel geregeld onmiddellijk na de d geplaatst, in plaats van ‘doctor’ schrijft B.N. gaarne ‘bottoor’, ‘goddelijck’ wordt niet alleen verhaspeld tot ‘voddelijck’ maar ook tot het zuid-nederlandse adjectief ‘hoddelijck’Ga naar voetnoot2), de rabelaisistische adjectiva ‘miraclifique’ en ‘mirlifique’Ga naar voetnoot3) worden vertaald door ‘moyrekelijck’ en ‘moy-rekel-luysigh’Ga naar voetnoot4). Dergelijke woordspelingen vergroven de vertaling van het Tableau, uit het kader vallen doen zij echter niet. Van sommige woordspelingen moeten wij zeggen dat zij snedig te pas zijn gebracht, zoals:
II. 286 |
Car c'est icy la marque pour cognoistre la difference entre les Conciles et conciliabules, pareille à celle qu'il y a entre demons et demonions sauf que les uns sont tousjours noirs, et les autres quelques fois bigarez et de diverses couleurs |
270 r.a. |
want hier is het kenteecken om het verschil tusschen de concilien en conciliabelen te kennen, de ghene ghelijck die daer is tusschen Kerck-uylen en Clercuylen, behalven dat d'eene snachts en d'ander sdaeghs inde Kerken regneren. |
II. 282 |
Et ce sur peine d'estre excommunié, degradé et banni, voire et d'espouser un beau cul de fosse |
268 r.b. |
ende dat selve op pene van inden ban gestelt, afgheset ende verjaecht te worden, ja en van de kercke inden kercker te gheraken. |
B.N. is er inderdaad soms in geslaagd ‘oubollighe, bestdienende woorden’ te vinden ter vertaling van de rabelaisiaanse ontleningen of fantasien van Marnix. Wij geven om dit te
| |
| |
laten zien enkele citaten uit Capittel II van Het vijfde Deel van het Tafereel, daar wij de rabelaisie van de overeenkomstige bladzijden van het Tableau bespraken.
II. 278 |
Or il se trouve je ne sçay quels badauts de grosse paste, lesquels voyans que saincte Mere Eglise a franchi si dextrement le sault par dessus l'escriture, et par dessus les doctrines et interpretations des anciens Peres, luy voudroyent donner le crocq en jambe, avec le baston des Conciles |
266 v.a. |
Wel aen, men vindt ic weet wat bottemuylen van roggendeege, dewelcke siende dat de H. moeder de Ro. kercke soo knaphendighlijc den sprongh over de schrifturen, leeringen ende uytleggingen der ouder vaderen gewaecht heeft, haer wel souden willen het voetgien metten stoc der concilien setten. |
Gerrit Hendricksz. van Breughel die in 1605 de vijftig novellen die Coornhert had overgeslagen bij zijn vertaling van Antoine Le Macon's Le Decameron de Jean Boccace, verhollandste, heeft daarbij ‘homme idiot et de grosse pâte’ weergegeven met ‘man van roggendeech ende ongeleert’Ga naar voetnoot1) en ‘homme materiel et gros d'entendement’ eveneens vertaald met behulp van de niet zeer vleiende maar wel zeer duidelijke vergelijking met roggendeeg die B.N. ook te zijner beschikking had: ‘een groff ghesift mensch van Rogghen-deeghe’Ga naar voetnoot2).
II. 278 |
C'est bien à propos truelle, Die te gard de mal maçon; et je vous prie Messieurs les nigauts, vous appartient il de parler si irrevement de l'authorité de saincte Mere Eglise? |
266 v.b. |
Tis wel te propooste bijlken, God beware u voor ongeluc: Ic bidde u mijn Heeren, ghy bottelourissen, voeghtet u zoo onweerdighlyken vande H. moeder de kerke te spreken? |
II. 279 |
c'est bien une mocquerie de penser que les Conciles ferreront ceste cigalle, et la viendront enclorre entre leurs limites |
| |
| |
266 v.b. |
dattet dwaesheyt is te dèncken, dat de concilien het verken wasschen ende de selve binnen hun heyninge besluyten sullen. |
‘Ferrer ceste cigalle’ vertaalt B.N. hier zeer vrij. Hij zal echter zeer goed geweten hebben dat de letterlijke betekenis was ‘deze cicade beslaan’, want:
I. 33 |
Ergo nostre Maistre Genti-asne (woordspeling van Marnix op Gentianus) a nettement ferré ceste cigalle |
vertaalde hij met een equivalente nonsensiteit:
7 v.b. |
ergo onsen Jentejan heeft dese gansen wel gheschoeyt. |
II. 280 |
Mais que tous les frocqs de moniorum pourroient faire les Conciles contre saincte Mere Eglise Romaine |
267 r.b. |
Maer wat hondert duysent Cappellanen moghten de Concilien teghen de H. moeder de Roomsche kercke doen |
II. 280 |
Si bien que nostre Pere Bellarmin apres long belutement de ceste dispute... |
267 v.a. |
Also dat onse vader Bellarmin na langhe sifvesevinghe deser disputatien... |
‘Sifvesevinghe’ is een afleiding van het werkwoord ‘siffeseven’ dat B.N. Tafereel 159 v. ‘al 't gene dat onse verdwaelde daer tegen begeeren te stellen, simmegrimmelijck, pluckepluysende en siffesevende’ gebruikt ter vertaling van Tableau II. 7 ‘examinans et grabelans tout ce que nos desvoiés au contraire produire desireroient’.
II. 283 |
qu'il ne faillit d'avoir sur les doigts bien serré, et s'il n'eut pas bien tost bridé sa langue, il eut en un beau cul de fosse apprins à mieux balancer la valeur et portee d'un Dieu en terre |
268 v.a. |
die niet en liet wel dapper opden duym te krygen en so hy de tonge niet haest ghesnoert en hade, zoo soude hy int gat van eenen kuyl geleert hebben de weerde ende het ghewichte eens aertschen Godts bet te overweghen. |
II. 283 |
Comme pareillement si l'Evesque Pierre Paul Vergere, avec quelques autres causeurs, ne se fut bien tost retiré, on l'eut bien gratté, là òu il ne luy demangeoit |
| |
| |
|
pas: Mais il fut sage et troussa ses quilles en temps et heure |
268 v.b. |
Ghelijck desghelijcks, zoo de Bisschop Pieter Pauwels Vergerius, met sommige andere langhtonghen sich niet vertrocken en hadde, men soude hem wel ghekraut hebben daert hem niet ghejeuckt en hadde: maer hy was bedacht en lichte zijn slippen in tijdts op. |
Men lette op de aardige vertaling van ‘causeurs’.
II. 285 |
et quand aux autres, qu'ils se contentent de celebrer le Concile en oyant Messes, et en crocquant à chasque matin cincq Patinostres et cincq Avemarias, pour empocher la pleine emulgence, qui leur est liberalement offerte en tirant seule au chevrotin |
269 v.a. |
ende wat de andere belanght, datse hun tevreden stellen het Concilium te houden, Missen hoorende ende alle morghen vijf Paternosters ende vijf Ave marias krackende om vollen dr-aflaet in hunnen diefsack te krygen, die hun zo mildelijck ghepresenteert wordt, alleenlijck het Geyteleiken treckende. |
II. 285 |
Cancaro Fratel! Tirez vous de là, il y fait chaud, vous vous bruslerez Messieurs les Protestants. Et que pensez vous faire? estimez vous que les saincts Peres et le bon Pape de Rome soient des escrevisses de mer, qui portent leur cervelle dans la gibbaciere? Croyez qu'ils entendent fort bien à vostre mine, que si une fois leurs venerables Paternitez recevoient ce bast là, ce seroit assez pour metamorphoser leurs pourpoints en peaux d'asnes d'Arcadie, et leurs mitres en oreilles assinines, ou en cornes buffalines: ils se garderont bien de ce mal là, ne vous chaille: priez seulement sainct Eloy, qu'il les garde de la verolle et de la caquesanque: Car il a toutes bonnes bestes en sa garde, le bon Patron. Au reste tenez pour une maxime resoluë, qu'il n'y a que la maitresse lanterne du Pape qui puisse conduire ceste chourme de galeres: Car il est l'oeil des Conciles et la lanterne de l'armee Catholique Romaine |
269 v.b. |
Pestinaken broer, van daer, het isser heet, ghy sult u branden, mijn Heeren de Protestanten, wat denckt ghy te maken? meijnt ghy lieden dat de H. Vaders, en de goede Paus van Roome Zee-krabben zijn, datse |
| |
| |
de Hersenen inde tassche draghen? Gelooftet datse ghenouchssaem aen u ghelaet mercken, dat zoo hare eerweerdighe Paterniteyten eenmael dit gareel aennamen, dattet genouch ware om hun wambeysen in Eselshuyen te touwen, ende hun Myters tot Esels ooren ofte Buffels hoornen te maken, zy sullen hun van dat quaet wel wachten, zijt ghy luyden maer gherust: Bidt maer S. Loy, dat hyse vande Pocken ende vant Root-melisoen bevrye: naedemael dat hy alle goede beesten waerneemt de goede patroon: Voor de reste, hout dit voor een besloten staecwoordt, dattet maer de meesterlijcke lantern vande Paus en is, die desen galeyswerm lichten en leyden mach: want hy is d'ooghe vande Concilien, ende de lantern vande Roomsche Catholijcke armeye. |
Wat men in de Byenkorf tevergeefs zoekt, de nederlandse vertaling van woordformaties buiten kijf van Rabelais afkomstig, vindt men in het Tafereel. Gevoelswaarde en betekenis van ‘matagrobiliser’ benadert B.N. dicht door dit werkwoord te vertalen met ‘sarrewarren’:
II. 288 |
D'ailleurs ils nous viendroient matagrobiliser le moule de nos bonnets Doctoraux, avec le Concile Triburtin |
270 v.b. |
Van d'ander zyde souden zy ons het merch onser bottoorigher mutsen comen sarrewarren met het Triburijnsche Concilium. |
B.N. kreeg plezier in het bedenken van fantastische woorden, hij gebruikt ze ook daar waar hij geen vreemd en ongehoord woord te vertalen heeft. Een van zijn vondsten is het adjectief ‘sarrewarrenarrelijk’:
II. 367 |
qu'il est ravy en admiration et stupidité |
302 v.b.Ga naar voetnoot1) |
dat hy in eene sarrewarrenarrelijcke stuype opghetoghen is. |
In het volgende citaat slaat het relativum ‘qui’ terug op een opsomming van ‘vele vermaerde narweerdighe, ende wijt- | |
| |
beroemde devote religieuse, wijse, lijse, grijse Besgiens.. enz.’Ga naar voetnoot1):
I. 295 |
Qui par l'admirable vertu de leurs hautes et horrifiques arts et sciences d'Astrologie... oracles, reponses, et une infinité d'autres extravagantes, idées speculatives, atomes contemplatifs, devotions fantastiques, ethelotresquies inventives, et semblables plaisantes droleries et triquebalaridellesGa naar voetnoot2), sont montées à tel credit, reputation, authorité, puissance, et domination, que par-dessus le globe de la Lune au Ciel, elles ont mesnagé les vents, orages et tempestes, incervellé les influences de la Lune, aux mousles des bonnets doctoraux, en excentrifiquant les rayons du Soleil; Et icy en terre ont rebouché et abalourdi les poinctes des intelligences Royales. |
B.N. heeft in zijn vertaling vele composita uit rijmende en allitererende vormen samengesteld:
108 r.b. |
die door de wondernarelijcke cracht van hun hooge ende schrickelijcke consten en kunstgiens, van sterre-kykerijen.... waersegginghen en lotingen, met eene ontallijckheydt andere geckenarremalle bommelinghen, suffenuffegeckemakingen, idiotisse verspiegelingen, overclimmerige HemellouckingenGa naar voetnoot3), starkoppige devotien, guychlighe inventien, ende andere diergelijcke koenskens en drollighe bootsen en hickepickebrickelingen meer, tot alsulcken crediet, reputatie, authoriteyt, maght ende heerlijckheydt, gestegen zijn, dat zij boven het ghewelfte der Manen, de winden, stormen en tempeesten ghehuysebuyckt hebben, inde moele oft vorm van hun bottooraligge mutsen, de influentien vande Mane ghesollebollewerckt, jae de glimmeglant- |
| |
| |
sende stralen der Sonne verslimmegrimmeblint hebben, ende hier op aerden hebben sy het spits vande Koninghlijcke intellegentien versottebottemuylt. |
Biezonder op dreef is B.N. bij het vertalen van de hoofdstukken waarin bereiding en toepassing van de ‘teincture chalemitique’ beschreven wordt. Marnix handelt er even uitvoerig over als Rabelais over het kruid Pantagruelion. Men lette op B.N.'s vertaling van ‘ornés et enrichis’ in de titel van chap. 8 van ‘la cinquieme partie de ce premier tome’ van het Tableau:
II. 350 |
Que saincte Mere Eglise a tiree une grande partie de ses traditions de la teincture chalemitique, ou quintessence de Mercure sublimé, et d'ou ceste teincture vient. Et comment elle s'accoustre. Et que les ordres de Moines en sont tous procedés, ornés et enrichis |
294 r.a. |
Dat de heylighe moeder de Kercke een groot deel haerder traditien uyt de kalemijnse tincture ofte quintessentie vanden ghesublimeerden Mercurius getrocken heeft, ende van waer dese tincture comt, oock hoe de selve toeghemaeckt wordt, en dat de ordens der Monnicken alsamen daer van voorts gecomen, versieremieresiert en verrijckelijckt zijn. |
In dit en in andere hoofdstukken vertaalt B.N. ‘distiller’ soms met ‘overhalemalen’:
II. 351 |
Finallement estant refroidy (scil. zeker mengsel), le feit distiller froidement en une cucurbite avecq ses feces tartariques |
294 v.b. |
eyndelick vercout wesende, dede zy het zelve koeltgiens in een KawoordeGa naar voetnoot1), met zijn Tartarische gisten overhalemalen. |
I. 321 |
Car ils en distillent la quintessence de la monarchie Ecclesiastique |
118 r.b. |
Want zyer de quintessentie vande Roomsche Pauselijcke gheestelijcke monarchie uyt overhalemalen. |
| |
| |
In het zestiende eeuwse Frans is het werkwoord ‘alambiquer, alembiquer’ dat eigenlijk ‘distilleren’ betekentGa naar voetnoot1), herhaaldelijk gebruikt in uitdrukkingen als ‘s'alembiquer le cerveau, l'esprit’ die ongeveer dezelfde bedoeling hebben als het rabelaisiaanse ‘se sentir matagrobolisé en son esprit’Ga naar voetnoot2). E. Huguet, Dictionnaire de la langue française du seizième siècle I, Paris 1925 pag. 149, geeft een voorbeeld uit de Correspondances et Mélanges van Marnix:
Il faut mesmes que tu t'alembicques piteusement le cerveau, pour trouver de quelle punition j'entends que le magistrat doive punir les heretiques.
In het Tableau schrijft Marnix:
I. 297 |
et vay fantastiquement alembiquant le moule de mon chapperon Doctoral |
wat B.N., het werkwoord ‘overhalemalen’ gebruikende, vertaalt:
109 r.b. |
hittebitselijck den snavel van mynen Doctoralighen kapproen overhalemalende. |
B.N. bezigt ook de substantiva ‘overhalingh’ en ‘overhalemalingh’:
I. 316 |
Or considerons maintenant là dessus, quelles hallebrenées quintessences, ce maistre Alchimiste tire de ce divin or, par ces circulations spagyriques |
116 v.a. |
Wel aen, laet ons daer over aenmercken, wat voor dreckelijcxsche quintessentien desen Meester Alcumist, door zyne s'pagirike overhalemalinghen, uyt dit Goddelijcke gout quinckeleert. |
| |
| |
I. 319 |
Que t'en semble mon cher et feal? ne voilà pas des bragardes extractions et metempsychoses bien autres que les Pythagoriques?Ga naar voetnoot1) |
117 v.b. |
Trouwe lieve, wat duncter u van? zijn dat niet op gemoutste overhalinghen ende hemellouckinghen, wel andere als de Pytagorische? |
Fraai rijmende en alliterende composita zijn de verba ‘verhullebullen’ en ‘verwirreweyen’ die B.N. gebruikt in een passage waar de grote verscheidenheid van religieuse orden en klederdrachten wordt bespot:
II. 77 |
les uns encapitonnez d'un chapperon de fol, et enchevestrés d'un frocq de Moine, les autres bardocucullezGa naar voetnoot2) d'une chausse d'hypocras, les autres liez à l'usage de patibulantibus |
186 v.b. |
de eene met eenen sotskappuyn verhullebult, de andere met een Monnickscappe verwirreweyt, de andere met een Totemutse ghecovelcapt, de andere ghestroopt, de andere ghestrickt nae 't ghebruyck der patibulantibus. |
De werkwoorden ‘hullen’ en ‘bullen’ die verwerkt zijn in ‘verhullebullen’, vindt men naast elkaar gebruikt Tafereel 146. v.b. van het hoofd totte voeten ghehult, ghebult, gereet
en gecleet
ter vertaling van Tableau
II. 21 |
de pied en cap revestu et bardé. |
Tot de groteske samenstelling ‘geckenarremallebommelinghen’Ga naar voetnoot3) die Tafereel 108 r.b. werd gebruikt, neemt B.N. verscheidene malen zijn toevlucht:
| |
| |
II. 352 |
Et de faict, tous les ordres des Moines et Nonnains, que nous avons vey cy dessus, ne seroient que vrays badinages sans sel et saveur, si ceste teinture ne leur donnoit la grace qu'ils ont |
295 r.a. |
Oock en waren metterdaet alle de ordens van Monnicken ende Nonnen, die wy hier boven ghesien hebben: maer onghesouten geckenarremallebommelinghen, zoo hun dese tincture de bevallicheyt niet en gave. |
II. 77 |
Bref ils (scil. de monniken) sont desguisés en mille bisardes façons toutes diverses l'une d'avec l'autre, et tenans toutesfois un chascun son minois, sa chiamgree, sa raminagrobicontenanceGa naar voetnoot1), son habit, sa reigle, sa corde, son frocq, et sa profession pour la plus exquise |
187 r.a. |
ten corsten, zy zijn in duysentderley fantastyke fatzoenen, d'een van d'ander verschillende, toegemaeckt, nochtans hout een yeghelijck zynen snavelstant, zyne grimmagien, zyne geckenarremallebommelinghen, zijn cleet, zynen reghel, zijn cappe ende zijn professie, voor de alderuytghelesenste. |
Een woord dat Rabelais en Marnix beide gebruiken en waarvan in de loop der tijd zeer verschillende etymologische verklaringen zijn gegevenGa naar voetnoot2), is ‘fanfreluche’. Sainéan en LittréGa naar voetnoot3) brengen het in verband met het italiaanse ‘fanfalucca’ dat ‘gril’ betekent. Voor zijn vertalingen van deze onomatopee verdient B.N. naar mijn mening een tien:
II. 351 |
un sel extraict des plus fines Idees, myrmidones et fanfreluches claustrales, qu'elle sceut trouver (elle - saincte Mere Eglise) |
294 v.b. |
een sout uyt de fijnste kloosterlijckste sinnemalinghen, droomsichten en muggesangebisselinghen die zij vinden konde; getrocken. |
II. 78 |
un de ces mondes Democritiques, composés de belles petites atomes et bisardes fanfreluches |
| |
| |
187 r.a. |
een van dees democretike wereldts... van cleyne lieflijcke veselinghen en fantastyke sinnespinninghen ghemaeckt. |
Tableau II. 21 ‘et dix mille autres semblables baliverneries’ wordt Tafereel 164 v.a. ‘en thien duysent derley andere diergelijcke bueselinghen en visevaseryen meer’; het is duidelijk dat B.N. over voldoende termen voor ‘dwaas, onbenullig’ en aanverwante begrippen beschikt om het Tableau te kunnen vertalen. Bij zijn klanknabootsingen vervangt B.N. vele woorden van Marnix, die ook in neutrale zin konden worden opgevat, door zwaar met schimp geladen termenGa naar voetnoot1); dat hij daardoor de satire vergrooft, behoeft geen betoog.
Naast de oubollige nederlandse woorden gebruikt B.N. vele gallicismen. ‘Distiller’ wordt met ‘overhalemalen’ en ‘overhalen’ vertaald, maar ook door ‘distilleren’. B.N. heeft er geen principieel bezwaar tegen het woord ‘metamorphose’ te behouden, hij geeft dit echter ook weer met ‘verpompeleringhe, dat een afleiding is van ‘verpompen’, welk werkwoord evenals ‘verpottebaccen’ gebruikt wordt ter vertaling van ‘transformer’ en ‘metamorphoser’Ga naar voetnoot2).
Naarden
c.l. thijssen-schoute
|
-
voetnoot1)
- Gehouden 1918 V.U. A'dam, uitgegeven Schev. 1919.
-
voetnoot2)
- De papieren voor het tweede Tome van het Tableau werden door Marnix in zeer verwarde staat achtergelaten. Degeen die ze zo goed mogelijk geordend heeft, bericht in een Advertissement au lecteur (Tableau III pag. 7) dat hij zeer goed had kunnen zien dat Marnix ‘estoit d'intention d'y faire un grand changement’.
Hoewel de tekstvergelijkingen van Tableau en Byencorf door van Toorenenbergen en Oosterhof (zie beneden blz. 132 noot 1 en 2), waaruit zou moeten blijken dat het Tableau hogere litteraire waarde bezit dan de Byencorf en dus de originele tekst is, niets bewijzen, is het a priori zeer wel mogelijk dat Marnix eerder met het schrijven van de franse tekst dan met het opstellen van de nederlandse tekst is begonnen.
Dat, zoals Wille, op. cit., blz. 38-41, 67-68, heeft aangetoond, citaten uit Hervet's Epistre aux desvoyez de la foy in de Byencorf voorkomen door Marnix zelf uit het Frans vertaald (met voorbijgaan van twee nederlandse vertalingen) en in het Tableau in een lezing die de vertaling is van de citaten zoals ze in de Byencorf staan, doet echter vermoeden dat bij de betreffende passages de tekst van de Byencorf ouder is dan die van het Tableau.
-
voetnoot3)
- La vie littéraire de Marnix de Sainte-Aldegonde et son ‘Tableau des differens de la religion’, thèse Lille, Kampen 1909.
-
voetnoot1)
- De Bijenkorf der H. Roomsche Kerke, Brussel 1858, Inleiding pag. VIII.
-
voetnoot2)
- Bayle, Dict. hist. et crit., cinq. éd. T. IV kol. 124.
-
voetnoot1)
- Die, Museum 1910, kol. 176-179 de diss. van Oosterhof besprak.
-
voetnoot1)
- Ik citeer het Tableau volgens de uitgave, Bruxelles 1857, de Byencorf volgens de uitgave Brussel 1858. Bij Wille, op cit., blz. 63, vindt men een tabel die het vinden van de overeenkomstige stukken in Tableau en Byencorf vergemakkelijkt.
-
voetnoot1)
- Cf. Sainéan, La langue de R., II pag. 400-401, 508.
-
voetnoot2)
- Cf. Sainéan, La langue de R., II pag. 290-292. Zie ook beneden blz. 140.
-
voetnoot3)
- Een dergelijke, alleen nog veel langere opsomming van scholastieke termen Tableau III. 66, cf. Sainéan, La langue de R., II pag. 81.
-
voetnoot1)
- Cf. Sainéan, La langue de R., I. pag. 159, 161, II pag. 310.
-
voetnoot2)
- Rabelais, Oeuvres, éd. crit. Lefranc c.s., T. I, pag. 165: ‘La nature du yri pipion a varié avec les époques. C'est tantôt un capuchon à queue et tantôt a queue du capuchon’. Een etymologische verklaring ‘le bas-latin liripipium est une forme latinisée du flamand liripipe ou leerpijpe’ bij Sainéan, La langue de R., I. pag. 168.
-
voetnoot3)
- Alle de geestige Werken Van Mr. Francois Rabelais... vertaelt door Claudio Gallitalo (pseudoniem van N.J. Wieringa), Amst. 1682, heeft Meester Janot ‘sijn ouwerwetze koekeloere lapsak aangedaan’.
-
voetnoot1)
- Tableau, II. 133. Rabelais bezigt het participium ‘lyripipié’ Oeuvres III chap. 26.
-
voetnoot2)
- De Affenteurliche und Ungeheurliche Geschichtschrift Vom Leben, Rhaten und Thaten der so langen weilen Vollenwol beschraiten Helden und Herrn Grandgusier, Gargantoa, und Pantagruel... etc. etc. zag in 1575 het licht. In latere uitgaven heet het niet Geschichtschrift maar Geschichtklitterung. Cf. A. Hauffen, Johann Fischart, Berlin und Leipzig 1921, I.S. 186.
-
voetnoot3)
- Zie Hauffen, op. cit., I.S. 147 en vlgd.
-
voetnoot4)
- De vader van Johann Fischart droeg de bijnaam ‘Mentzer’. Voor de Binencorb, zie Hauffen, op. cit., II. S. 112 en vlgd.
-
voetnoot5)
- Volgens het Alphabet de l'Auteur François, dat men in de ‘Rabelais de Hollande du XVIIe siècle’ vindt, werden de ‘Turelupins’ omstreeks 1374 te Parijs verbrand. Sainéan, La langue de R., II pag. 268, geeft hiervoor het jaartal 1372 op.
-
voetnoot1)
- Philips van Marnix van St. Aldegonde Godsdienstige en Kerkelijke Geschriften, Verscheidenheden uit- en over de nalatenschap, blz. XLVII.
-
voetnoot1)
- In de voorafgaande zin wordt van het Concilie van Trente gezegd: ‘eer sy eenich artijckel wilden besluyten, soo sonden sy hare gereetschap in eenen sack oft in een pacxken nae Romen, om een bulle der bevestinghe van den Paus daer over te vercrijgen... soo dat de gemeyne man plach te seggen, dat de h. Geest in een maelken gesloten was, soo wanneer sy haer ghereedtschap nae Romen sonden’.
-
voetnoot1)
- ‘Quille’, ‘Kegel’, bij overdracht ook ‘been’. In Le grand dictionnaire François-Flamand van J.L. d'Arsy, herzien door Th. La Gruë, Amst. 1694, eest men: ‘trousser ses quilles - sijn goedt inpacken, doorgaen’.
-
voetnoot2)
- Zie La langue de R., I pag. 383, II pag. 256.
-
voetnoot1)
- Tableau II 264 ‘et autres oiseaux de semblables plumes’.
-
voetnoot2)
- Cf. het citaat Tableau II 283 boven blz. 136.
-
voetnoot1)
- ‘Cancaro Fratel’ wordt altans niet opgegeven door Sainéan bij zijn uitvoerige bespreking der ‘jurons’ uit de Oeuvres, ook komt het niet voor in de Glossaire-index door Louis Moland opgesteld voor de Rabelais-editie van Pierre Jannet, 7 delen, Paris s.d. (omstreeks 1870).
-
voetnoot1)
- Cf. La langue de R., II pag. 265 en het daar geciteerde ‘moine enfrocqué’.
-
voetnoot2)
- Enkele andere malicieuse verdraaiingen van ‘apostolique’ uit het Tableau geeft Sainéan, L'infl. et la rép. de R., pag. 294.
-
voetnoot3)
- ‘Sy’ de ketters, ‘wij’ de verdedigers van de Roomse Kerk. Men weet dat in Tableau en Byencorf juist de zogenaamde verdedigers de zwaarste anti-argumenten aanvoeren. Zij doen dat in grote gemoedsrust, daar zij als zo kortzichtig en zelfgenoegzaam worden geschilderd, dat zij nimmer de ware portee van hun woorden kennen.
-
voetnoot6)
- Door Wieringa, op. cit., I blz. 63, vrij maar goed vertaald: ‘'t is maar achtien dagen dat ik mijn hooft en herssenen schier te bersten gepeinst heb, om deze zo schoone aanspraak t'zaamen te timmeren en metzelen’.
-
voetnoot2)
- Byencorf:
I. 281 Ende noch onlancks ist in Hollandt ghebuert, datter een arm vrouken met eenen grooten buldt seer devotelijck quam versoecken onse Liefvrouwe van Heukelem, ende nae dat sy hare offerhande ghedaen hadde, so keerde sy wederom t'huys, ende liet haren bult achter.
-
voetnoot2)
- De ‘Philosophe Ephectique, & Pyrronien’ die Panurge, Oeuvres III, gaat raadplegen heet Trouillogan.
-
voetnoot1)
- In de Byencorf wordt het subject ‘Joannes de Lovanio’, hoewel de onderbrekende zinnen korter zijn dan in het Frans, hervat door een aanw. vnwd. in ‘die segt... enz.’ In het Frans zou een dergelijke hervatting rythme en vaart van het betoog gestoord hebben.
-
voetnoot2)
- Andere uitgaven: ‘in eenen kerse boom’. Voor ‘hangen als een koe in een kersenboom’ zie Wdb. der Ned. Taal, VII kol. 2436.
-
voetnoot1)
- Dit menen wel de heer en mevrouw Romein, die, Erflaters van onze beschaving, I Amst. 1936, pag. 191, over de Byencorf schrijven: ‘Men behoeft geen kenner van Rabelais te zijn om in te zien dat Marnix zich hier een waardig leerling van den Fransen meester (scil. Rabelais) betoont’. Naar ik vrees, geldt in deze: des te oppervlakkiger de kennis, des te gemakkelijker het inzicht.
-
voetnoot2)
- Zie van Toorenenbergen, op. cit., blz. 201. Noch de Byencorf-uitgaven noch het Tafereel vindt men genoemd bij de uitgaven van Jan Evertsz. Cloppenborch op blz. 1227 van De Boekhandel te Amsterdam. Voornamelijk in de 17de eeuw van Kleerkooper en van Stockum.
-
voetnoot2)
- Tafereel,
298 v.b. |
den glinsterenden glans onser hoddelijcker tincturen (L'esclattante splendeur de nostre dive teinture) |
7 r.b. |
den hoddelijcken toffel te kussen (baiser la dive pantouffle). |
Wdb. der Ned. Taal, VI kol. 779, wordt de woordspeling ‘goddelijk/hoddelijk’ ten onrechte aan Marnix zelf toegeschreven.
-
voetnoot3)
- Cf. Sainéan, La langue de R., II pag. 398.
-
voetnoot4)
- Zie Tafereel, 114 v.b., 296 v.b., 298 v.b., 296 v.a., 299 r.a., 118 v.a. (Op deze laatste drie plaatsen ‘moy-rekel’ als vertaling van ‘miracle’).
-
voetnoot1)
- De Tweede vijftigh Lustige Historien ofte Nieuwigheden Iohannis Boccatii, Amst. Broer Jansz. 1644, blz. 51a.
-
voetnoot1)
- In de exemplaren van het Tafereel die de K.B. te 's-Gravenhage en de U.B. te Amsterdam bezitten, is bij een tekst die normaal doorloopt, de nummering der bladen 299-302 met aan de rugzijde de passage die wij citeerden: 301-300-303-304-299-300-307-308-309-310-305-306-313-314-315-316 laatste bladzijde.
-
voetnoot1)
- Tant de celebres, venerablcs et haut renommées devotes, religieuses, sages, sageanes, sagefolles, et sempiterneuses matrones... etc.
-
voetnoot2)
- Cf. d'Arsy-La Gruë, Le grand dictionnaire François-Flamand: ‘triquebalarideau m. een beusalery’.
-
voetnoot3)
- Overclimmerige Hemellouckingen. Het subst. ‘overklimmering’ gebruikt B.N. 117 r.a. ter vertaling van ‘circulation’. ‘Hemelloucking’ zal men in verband moeten brengen met het werkwoord ‘loucken’ dat Oudemans, Bijdragen tot een Middel- en Oudned. Wdb., blz. 200, met de betekenis ‘zien, kijken, gluren’ vermeldt. Tafereel 258 v. gebruikt B.N. ‘Planeetsche hemellouckinghen’ om ‘Theoriques planetaires’ van Tableau II. 258 weer te geven. Ook in het citaat Tafereel 117 v.b., dat wij op blz. 157 geven, zal men ‘hemellouckinghen’ moeten opvatten al ‘beschouwingen, onderzoekingen van de hemel’.
-
voetnoot1)
- ‘Kawoorde’ is een afleiding van het latijnse ‘cucurbita’ (soort pompoen), cf. Mnl. Wdb., III kol. 1247, op ‘cauwoerde’.
-
voetnoot1)
- ‘Alambic, alembic’ is een distilleerkolf. Zie de volgende plaatsen resp. uit Tableau en Tafereel:
I. 318 Et n'y a que la seulle succession de S. Pierre, qui demeure en l'alembicq. 117 r.b. Daer en is niet als S. Pieters successie int glas overgebleven.
In Le grand dictionnaire François-Flamand van Arsy-La Gruë wordt ‘s'alembiquer l'esprit’ vertaald ‘sijn hooft swaer of moeylijk maken, sijn geest beswaren of verwerren’. Vergelijk voorts nog E. Littré, Dictionnaire de la langue française 1875, pag. 101a.
-
voetnoot2)
- Cf. Oeuvres III chap. 26 ‘Je me sens tout matagrobilisé en mon esprit des propous de ce fol endiablé’ en boven blz. 142.
-
voetnoot1)
- Over de ‘metempsycose Pithagorique’ spreekt Rabelais, Oeuvres V chap. 4, cf. V chap. 20.
-
voetnoot2)
- ‘Bardocucullé’ door Rabelais gevormd van ‘bardocuculle’, cf. Moland Glossaire-Index bij de editie Oeuvres door Jannet pag. 21. ‘Frere Bardocuculle’, Tableau II. 297, vertaalt B.N., Tafereel 274 r.a., ‘gekapilleerden coordebroer’ en de uitroep ‘o le vaillant Iesusbardocucule’, Tableau II 35, wordt Tafereel 170 v.a., ‘wat vromer kovelcapte Jezus’.
-
voetnoot3)
- Het Algemeen Vlaamsch Idioticon van L.W. Schuermans geeft de vorm ‘bommeling’ als een synoniem van ‘gebom, gebommel’. Arsy-La Gruë in Le grand dictionnaire François-Flamand geven op ‘bommeler, bommelnecker-esprit aquatrique’. Zie ook aldaar op ‘bommelen’ en ‘bietebau, bommelaer’.
-
voetnoot1)
- Voor ‘raminagrobis’ zie La langue de Rabelais, II pag. 489. Tableau II. 294 ‘ce grand maistre Raminagrobis Frere Panigarolle’ vertaalt B.N. Tafereel 272 v.b. ‘desen grooten sta breedt broer Frans Panigarolle’.
-
voetnoot2)
- Zie het Alphabet de l'Auteur Francois in de ‘Rabelais de Hollande du XVIIe siècle’ en Jannet-Moland, Glossaire-Index, pag. 83.
-
voetnoot3)
- Sainéan, La langue de Rabelais, I pag. 154, Littré, Dictionnaire de la langue française, II pag. 1615 c.
-
voetnoot1)
- Zo vertaalt B.N. Tableau II 21 ‘croupir à genoux’ Tafereel 164 v.a. ‘de knien te sleckeslepen’.
-
voetnoot2)
- Zie Tafereel 108 v.a. (Tableau I 296), Tafereel 117 r.b. (Tableau I 318).
|