Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 56
(1937)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Das (I)Zijn bijdrage onder dit opschrift (Ts. LV, blz. 177-vlg.) besluit de heer O. de Neve met de woorden: ‘Het artikel das (I) in 't Ndl. Wdb. behoeft te worden herzien’. Hij heeft deze stelling voldingend bewezen, en er volgt uit zijn betoog, dat de herziening zou moeten beginnen bij het titelwoordzelf. Immers het is duidelijk, dat wij praktisch met twee verschillende woorden te doen hebben. Wij mogen wellicht verwachten, dat de schrijver zijn onderzoek zal voortzetten. Want de vraag naar de oorzaak der behandelde dubbelheid blijft open. Weliswaar vindt men vaak en om begrijpelijke redenen eenzelfde naam voor verschillende dieren gebezigd, - de Nevezelf heeft daar trouwens nieuw bewijsmateriaal voor aangevoerd, - maar dat iets van dien aard van toepassing zou zijn op dit geval, is bij het grote verschil tussen meles en dam(m)a niet aannemelijk. In een aanzienlijk getal woordenboeken heeft de schrijver de betekenis ‘damma’ voor das aangetroffen. Daaraan kan als een der oudste worden toegevoegd de Sylva Synonymorum van Simon Pelgrom. In een uitgave van 1548 lees ik: ‘Dasse. Daxus seu taxus per t in prima vt scribunt nonnulli. Dama. Damula. δορϰάς. Meles’. Onder de toevoegingen van Kluit in zijn uitgave van v. Hoogstraten's Lijst der gebruikelijke zelfstandige naamwoorden vind ik onder Das: ‘Bij van Heule, genomen voor een beest, mede onder de reine of eetbare dieren van Godt gesteld, Deut. XIV. 5.Ga naar voetnoot1) waarvandaan dassendeksel, dassevel, Num. IV. 25. Exod. XXV. 5. XXVI. 14’. Hij verwijst naar Outhof, en voorts naar Vondel, Virg. Lantged. III (vs. 565), zonder evenwel de latijnse tekst erin te betrekken. Wat Vondel aangaat, vermeldt de Neve o.m. de drie plaatsen uit Herscheppinge, waar das als vertaling van dam(m)a voorkomt. Hij veroorlove mij erop te wijzen, dat in de commentaar | |
[pagina 96]
| |
der W.B.-uitgave het woord met ‘damherten’ is toegelicht. Bij Bk. I, vs. 531-32 is daar reeds verwezen naar de glosse uit de Olla patella, alsook naar v. Hoogstraten's Ned.-Lat. Wdb., terwijl bij Bk. XIII, vs. 1163 Plantijn is genoemd. Mededeling van andere, sindsdien opgetekende, lexicalia is nu overbodig geworden. Slechts wijs ik voor Vondel nog op een tekst uit Hippolytus, nl. vs. 83: Geswinde dassen, waar de juiste betekenis (het Latijn heeft dammas) in de W.B.-uitgave niet is opgemerkt, blijkens het ontbreken van een toelichting.
Tilburg, 11-10-36 l.c. michels. |
|