Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 56
(1937)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Het voorbeeld van Lodenstein's ‘Medicijnmeester’In Augustus 1659 dichtte de Utrechtsche predikant-dichter Jodocus van Lodenstein den boetzang ‘Den Medicyn-meester Duc d'Alba’, op het referein: Een andere Duc d'Alve,
Duc d'Alve, Duc d'Alve,
Moet U met sijner salve
Bestrijken, sal 't wel gaenGa naar voetnoot1).
Ter verklaring, hoe hij aan dit thema gekomen was, verwees hij naar de Nederlandsche Historiën van Joan van de Sande, waar men het volgende leest: ‘Hier is aenmerckens waerdigh, dat de raetsheer Franciscus Franck verhaelt, hoe dat hy in sijne kintsheydt in den iare 1564 of 1565, en so langh voor d'aenkomst des hartoghs van Alba, op de Merckt had hooren singen een liedeken met vele versen, verhalende de weelde, die als doen in Nederlandt was, en de overdaet, gepleegt in alle wellusten van dronckenschap, kleedinge en andersins, daer van het slot of weer-vers van elck versken was altijdt: Ons Patroon van Alven
Sal u met sijner salven
Bestrijcken alsoo wel.
‘Franck seydt, dat hy hem menighmael daer over verwondert heeft, dat Godt almachtigh sijne prophecyen soo wonderlijck openbaert. Duc d'Alba, als een recht doctor, heeft de Nederlanders met scherpe medicynen genesen van haer brootdronckenschap, doch haer gegeesselt met een yseren roede, | |
[pagina 85]
| |
daer mede hy 't bloet van ontrent achtien duysent menschen door beuls handen heeft vergoten’Ga naar voetnoot1). Franck en op zijn voorbeeld Van de Sande en Lodenstein meenen dus in den patroon van Alven den hertog van Alva te herkennen en vatten de omstandigheid, dat het liedje reeds eenige jaren vòòr de komst van den landvoogd gezongen werd, op als een goddelijke profetie van zijn schrikbewind. Moderne geschiedschrijvers, die het versje eveneens met Alva in verband brengen, doch de goddelijke profetie niet aanroeren, laten de chronologische moeilijkheid onverklaardGa naar voetnoot2). In het Geuzenliedboek is het bewuste referin niet te vinden. Alleen treft men in het bekende spotlied op de Spaansche soldaten een strophe aan, die ongetwijfeld ermede verband houdt. Zij luidt: Ghy oude Grys Duckdalve,
Hebdy nu niet meer salve?
Of zijt ghy ghenoeg ghesmeert?
Ghy zijt ten heelen noch ten halven,
U koe wil niet meer calven,
Twelck uwen Paus seer deertGa naar voetnoot3).
Dit lied kan niet Lodenstein's voorbeeld geweest zijn. Beiden gaan integendeel op een derde terug. Op het Antwerpsche Landjuweel van 1561 behaalde de Bossche rederijkerskamer Moyses Doorn de eerste prijs met een esbatementGa naar voetnoot4). De hoofdpersoon daarvan heet Patroon van den Alven, d.w.z. van de zotten. Deze heer krijgt bezoek van Peerken van ThuylGa naar voetnoot5) en diens vrouw Groote Laudate, die door zijn zalf ‘Stultorum sonder noot, daer veel meesters | |
[pagina 86]
| |
groot dick syn me bestreken’, van hun kwalen willen genezen worden. Die kwellen hen het meest, zegt Laudate, hem recht onder syn mutse
en my onder mynen doeck, soo ick meene,
dus in het hoofd. Ook andere dwazen, het echtpaar Coppen van Mal en Lijs Roomeloose, Maes van Keyendael ‘met iongkvrou Dante, dat aerdich teefken’, Heyn van Sotteghem en Vrou Schieloose, komen om baat. Als de zalf goed gewerkt heeft, d.w.z. als ze heelemaal gek zijn, zingt Peerken een lied, waarvan het referein, dat door allen medegezongen wordt, aldus luidt: Denckt, soo ghy syt ten halven, eest haest ghewonnen spel:
Ons Patroon van de alven sal u met synder salven
Bestrycken alsoo wel.
Daar hebben wij Lodenstein's bron. Dit liedje, blijkbaar populair geworden op het Landjuweel, was vier jaar later nog en vogue. Doch het heeft niets met Alva te maken; Lodenstein en zijn zegslieden hebben het niet begrepen. Zij vatten bovendien de zalf als een serieus geneesmiddel op; dat blijkt uit den doctorstitel, dien Van de Sande aan Alva geeft, en uit iedere strophe van Lodenstein's boetzang. Het liedje kan ook dienen om het Geuzenliedeken te verduidelijken, dat Kuiper duister vond en dan ook wel onjuist verklaard heeft. Volgens hem zou de zalf op te vatten zijn in den zin van geld en zouden de volgende regels beteekenen: Of hebt gij u al ten volle aan onze bezittingen te goed gedaan? Neen, niet ten volle en zelfs niet half, maar de koe geeft geen melk meer. Deze gewrongen verklaring kan nu door een betere vervangen worden. De dichter vraagt, of Alva zich genoeg met zijn zalf gesmeerd heeft, m.a.w. al voldoende gek is. Dat hij zulks moet tegenspreken, acht hij jammer voor den paus, die nu geen voordeel van Ducdalfs optreden heeft. Zou hij den paus als een soort van opperzot beschouwd hebben?
Breda d.th. enklaar |
|