Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 53
(1934)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Koppen snellenWat er in het Woordenboek der Nederlandsche Taal over of met betrekking tot dezen term te lezen is (het artikel Kop moet nog geschreven worden), staat in het artikel Snellen en is het volgendeGa naar voetnoot1): Snellen (I), onz., vroeger ook bedr. en wederk. zw. ww. Inderdaad, de ontwikkeling van deze, hier als tweede ver- | |
[pagina 20]
| |
melde, beteekenis van snellen als transitief werkwoord, is niet na te gaan, en 't lijkt volstrekt onmogelijk, dat men zou willen trachten haar te verbinden aan -, haar af te leiden uit de onder 1) genoemde beteekenis, die van: bespoedigen; versnellen. Een poging om de bet. 2) met de bet. 1) te combineeren wordt dan ook terecht in dit Woordenboeks-artikel gemistGa naar voetnoot1). Ik geloof trouwens, dat wij de kwestie van eene ontwikkeling, hoe of waaruit dan ook, niet eens behoeven te stellen; immers, het dunkt mij dat wij de uitdrukking: een kop, of iemands kop, of koppen snellen isoleeren moeten; haar niet in verband met Nederlandsche beteekenissen van snellen beschouwen, maar haar geheel op zich zelf moeten nemen, en vragen of wij haar ook ergens anders vandaan kunnen hebben, en zoo dit mogelijk of waarschijnlijk blijkt, de vreemde herkomst nader bepalen, en nagaan - zoo mogelijk aanwijzen - langs welken weg wij er dan aan gekomen zijn. Ik houd het er stellig voor dat wij deze uitdrukking ontleend hebben, en ik heb mij even verbeeld zoo gelukkig te zijn van overtuigend te zullen kunnen laten zien, langs welken weg, door welke bemiddeling. Al kan ik het denkbeeld van ontleening nog niet opgeven; wat den weg en den tijd der ontleening betreft, waar ik meende zoo zeker van te zijn, vond ik mij teleurgesteld. Het spreekt vanzelf dat ik alleen denk aan ontleening uit het Hoogduitsch. In die taal komt schnellen voor in toepassingen en verbindingen waar 't woord de beteekenis heeft van: met een snelle, korte beweging slaan, stooten, stompen; met een rasse, rappe beweging een slag, stoot of stomp toebrengen. Zóó in: einen an -, auf -, vor die nase schnellen; einen vor die stirn schnellen; verg. ook hirnschneller, geschwinder schlag an den kopf. Het Duitsche WoordenboekGa naar voetnoot2) omschrijft hier schnellen als: schnippend schlagen; schnippen is volgens 't zelfde | |
[pagina 21]
| |
WoordenboekGa naar voetnoot1): eine schnelle, kurze bewegung ausführen. - Transitief gebezigd moet schnellen dan beteekenen: iets met een rasse, rappe beweging met, aan, of ten opzichte van iets of iemand uitvoeren, verrichten; de uitdrukking einen kopf, of köpfe schnellen zou men - indien deze verbinding in het Duitsche Woordenboek vermeld ware - aangezien het ‘koppen snellen’ een verrichting met snijdend gereedschap is -, aldaar waarschijnlijk omschreven vinden door: met een rassen, rappen (zwaard)slag afslaan, van den romp verwijderen. De opvatting dat schnellen als naam voor een rasse, rappe beweging, transitief gebezigd, inderdaad beteekenen kan: iets of iemand met een snellen, korten slag, stoot of ruk van iets verwijderen, vind ik - al komt, gelijk aangeduid, köpfe schnellen er niet in voor - in het Duitsche Woordenboek door de volgende plaatsen bevestigd. De eerste is te vinden in de Gedichte van Göckinck (Goekingk), welke tusschen 1780 en 1782 gedrukt zijn, en luidt: wer läszt den kopf sich gern vom rumpfe schnellen?
Göckinck 1, zuschrift A 4b (D. Wtb. 9, 1295).
De andere is te vinden in Rückert's Firdosi en luidt aldus: vom sattel schnellt er ihn (den feind mit dem lasso) wie den ball
der aufspringt von des schlägers prall.
(D. Wtb. 9, 1295).
Ik meende, na deze bevinding, en meen nog, dat wij de uitdrukking een kop, iemands kop, koppen snellen uit of door het Duitsch moeten gekregen hebben. En ik vermeende nu aanstonds óók te weten, en te kunnen laten zien, hoe wij er aan gekomen zijn, en door wie. Het ‘koppen snellen’ is volstrekt niet uitsluitend, maar wel heel bijzonder, bekend als een gebruik der Dajaks op Borneo; de zending onder de Dajaks | |
[pagina 22]
| |
is, omstreeks 1835, begonnen door de Rheinische Missions-Gesellschaft te Barmen; de Duitsche zendelingen van die vereeniging zullen van 't ‘koppen snellen’ in hun berichten natuurlijk melding maken, in die berichten zullen de Duitsche termen köpfe schnellen en köpfeschneller zonder twijfel te vinden zijn. En dan, uit die berichten, en bij ons als koppen snellen en koppensneller overgenomen, zijn ze al spoedig in ons taalgebruik overgegaan. Zóó was mijn redeneering. De herkomst scheen ontdekt, en de weg der bemiddeling aangewezen. Maar het is anders uitgekomen. De overvloed van bewijzen die ik mij voorstelde te zullen vinden, bleek niet te bestaan, en daarenboven, bij het noodzakelijk onderzoek of toch niet misschien vóór het begin van de werkzaamheid der Rheinische Missions-Gesellschaft op Borneo, in onze literatuur over Nederlandsch Indië de termen koppen snellen en koppensneller al ergens gevonden worden, kwam ik tot een verrassende, maar voor mijn kunstig gebouw vernietigende ontdekking. Ik heb de Jahresberichte der Rheinischen Missions-Gesellschaft van 1831 tot 1854, en ook de Berichte derzelfde Gesellschaft van 1849 tot 1856 zeer nauwkeurig doorgelezen, maar er niet in gevonden wat ik er vast in had verwacht: rijk bewijsmateriaal voor de termen köpfe schnellen en köpfeschneller; de geheele oogst was één voorbeeld van Köpfeschnellen (als koppeling), en dat eerst in het Twaalfde Jahresbericht (1840) in de volgende woorden van den bekenden Rhijnschen zendeling en taalgeleerde Hardeland (in een verslag over de toestanden en gebruiken op Borneo): ‘Tief im Innern Borneo's wohnt ein bis jetzt unzugängliches Volk, die Dajak-Paris genannt. Bei ihnen ist das Köpfeschnellen noch an der Tagesordnung’ (Zwölfter Jahresber., blz. 29). Natuurlijk is er in de door mij doorzochte deelen herhaaldelijk melding van de zaak, maar onder de benaming: kopfabschlagen of kopfabschneiden. Köpfeschneller komt in de Jahresberichte, en in de Berichte in 't geheel niet voor; ik vond den Duitschen vorm alléén in | |
[pagina 23]
| |
het Dajaksch-Deutsches Wörterbuch van Hardeland (1856) op het Dajaksche woord kajau dat door Hardeland gedefinieerd wordt als: Köpfeschneller und zugleich Räuber. Een in de Jahresberichte en in de Berichte dikwijls voorkomende benaming is: Kopfabschlager; Kopfabschneider. Het op jacht van menschenhoofden gaan, heet er verscheidene malen: Köpfe suchen. * * * Al was het resultaat uiterst mager, de oogst der bewijsplaatsen allerschraalst, zoolang ik voor onze Nederlandsche uitdrukking ‘koppen snellen’ geen ouder plaatsen kende, dan die welke het Woordenboek der Nederlandsche Taal daarvoor in 't artikel Snellen geeft, namelijk één uit 1835 in de Herinneringen van eene reis naar Oost-Indiën, Dl. 1, blz. 202, van Q.M.R. Verhuell (die reis werd in 1835 gemaakt), en een uit het jaar 1838 bij Horner, in een opstel over 't koppensnellen bij de Niassers, gepubliceerd in het Tijdschrift voor Neêrland's Indië III (1840), 1ste Deel, blz. 347; zoolang durfde en mocht ik nog meenen, dat tòch het Duitsch der Rhijnsche zendelingen de oorsprong kon (of zou) wezen van ons Nederlandsch koppen snellen en koppensneller, namelijk door hun mondeling verkeer met de Nederlandsche hoogere en lagere bestuursambtenaren op Borneo, en dan bekendwording en verbreiding door dezer bemiddeling in het moederland of, en óók, door zendingskringen hier te lande. Maar ik moest ook dat denkbeeld laten varen, toen ik, door 't naspeuren bij latere schrijvers over Borneo, Ambon, Nias, Celebes, Ceram, Halmaheira en andere eilanden, om te zien of door hen over de herkomst van ons ‘koppen snellen’ en ‘koppensneller’ mogelijk alreeds iets was gezegd, beweerd of gegist, zoodoende bekend werd met de titels van oudere geschriften, die ik voor dit onderzoek niet ongelezen mocht laten. Mijn verrassing was groot, toen ik in een werkje van het jaar 1827, getiteld: Aanteekeningen gehouden op eene reize in Oost-Indië en gedurende een veeljarig verblijf in onderscheidene Nederlandsche établisse- | |
[pagina 24]
| |
menten door Joh. Olivier, voorheen Secretaris te Palembang, het volgende onder de oogen kreeg: ‘Men heeft doorgaans een zeer verkeerd begrip van de Inlandsche bevolking van Borneo en die van de Moluksche eilanden, door de beschrijving van Valentijn onder den naam van Koppensnellers bekend. Velen denken dat dit volk zoo wreed en wild is, dat zij even als tijgers in het woud, uit enkele bloeddorst elkander verscheuren. De dayaks van Borneo, en de alfoeren (Harafora's) van Halmaheira, van Tidore, van Ternate enz. zijn koppensnellers, en niettemin een zeer goedaardig, vreedzaam, trouw en eenvoudig slach van menschen. Het is, ja, bij hen een bijgeloovig begrip dat zij een mensch geveld moeten hebben, en deszelfs hoofd als een soort offerande, aan de priesters moeten ter hand stellen, alvorens zij als man beschouwd kunnen worden of huwen mogen’. Een bewijs dus van 't voorkomen van de benaming ‘koppensneller’ in het Nederlandsch, een kleine tien jaar vroeger dan 't eerste begin van het zendingswerk der Rheinische Mission op Borneo. Maar dat niet alleen, te gelijkertijd een plaats welke Valentijn, zoo misschien niet als den vader, althans als gebruiker van die benaming noemt. Zou men 't woord inderdaad bij dien schrijver aantreffen, het zou er nog een honderd jaar ouder door worden (Valentijn's Oud en Nieuw Oost-Indien verscheen tusschen 1724 en 1726). Maar ik ben er niet in geslaagd, het begrip in kwestie onder dezen naam bij Valentijn te vinden. Doch hoe 't ook zij, honderd jaar ouder of jonger, van mijn oorspronkelijk denkbeeld blijft, in 't een of in 't ander geval, niets over. Hoe wij aan de uitdrukking ‘koppen snellen’, en daardoor aan het woord ‘koppensneller’ gekomen zijn, en wanneer, moet alsnog onzeker en onbeslist blijven. Evenwel, ondanks het negatief resultaat, veroorloof ik mij de geschiedenis van mijn onderzoek, als misschien toch niet geheel nutteloos, te laten drukken. Ik voeg daaraan over vroegere benamingen der ‘koppensnellerij’ nog iets toeGa naar voetnoot1). | |
[pagina 25]
| |
De ‘sneltochten’ of ‘sneljachten’, om een paar moderne termen te bezigen, waren natuurlijk bij onze oude zeevaarders en reizigers, bij onze Gouverneurs en hun onderbestuurders, vóór Valentijn, geen onbekende zaken, maar zij spreken er in hun journalen of rapporten van in een algemeene bewoording. Het bedrijf heet bij hen ‘hoofden afslaan’; ‘hoofden’ of ‘koppen halen’Ga naar voetnoot1); wij lezen van ‘de afgekapte koppen harer doodsvijanden’ welke ‘de Indianen’ tot ‘een Zegenprael’ mede naar huis nemen, en ze daar aan hun Vrouwen vereerenGa naar voetnoot2); van ‘afgekapte Menschen-hoofden’ die ‘om aan de (lands-eer’) te voldoen, moeten worden ‘gewonnen’Ga naar voetnoot3); één algemeene -, een staande term is er nog niet voor in gebruik. En van ‘hoofden weghalen’ en ‘koppen halen’ lezen wij nu óók wel bij ValentijnGa naar voetnoot4); maar, als reeds gezegd, ‘koppen snellen’ heb ik in zijn werk nergens kunnen vinden. Enkele malen echter vindt men in de oudere literatuur op 't bedrijf van 't ‘hoofden’ of ‘koppen’ halen, een bijzonder woord toegepast; een woord dat onze schrijvers van de 16de en 17de eeuw gebruiken voor: uit stelen gaan; stroopen (vooral van maraudeerende soldaten gebezigd), en dat bij Bredero in den zin van: moorden, doodslaan voorkomt, namelijk moeskoppenGa naar voetnoot5). Met de mededeeling van de plaatsen waar het | |
[pagina 26]
| |
‘hoofden halen’ met dezen term genoemd wordt, worde deze ‘proeve van woordgronding’, die echter géén vasten grond heeft kunnen leggen, besloten. Men leest ze in enkele beschikkingen van de Compagnie, welke aan haar bestuursambtenaren hun gedragslijn voorschrijven; zij hebben betrekking op het noord-oostelijk deel van Ceram en zijn gegeven naar aanleiding van oorlogen en wederzijdsche sneltochten tusschen de strandbewoners en de BergalfoerenGa naar voetnoot1). Dispositie 11 Januarij 1678. - Het moeskoppen moet door de strandbewoners tegengegaan worden, en daarom aan dezelve permissie gegeven worden, om zich op dergelijke wijze tegen Alfoeren te revengeren. Indien het juist is, dat wij in deze citaten moeskoppen mogen opvatten in den zin, waarin een hedendaagsch regeeringsbesluit van ‘koppensnellen’ spreken zou, op een andere plaats zullen wij het in den gewonen, niet gespecialiseerden zin van: uit stelen-, uit stroopen gaan, moeten nemen. Zóó in het verslag van zijn reis naar Menado (Minahassa) in 1679 van den gouverneur der Molukken Padtbrugge: ‘Tot zulk een openbare treffinge in het veld komen zij zelden...., maar meest moeskoppen zij, en beloeren elkander bij nacht en ter sluik’Ga naar voetnoot2). En desgelijks, maar hier staat men toch in twijfel, op een plaats (rapport), aangehaald door Valentijn: ‘Dat dezelve zonder Pas-cedul tot voorbij den hoek van Tamoena (Ambon) quamen, onder pretext van te visschen... dog dat | |
[pagina 27]
| |
zulks inderdaad alleenlyk maar was, om te moeskoppen, te rooven, en te moorden’Ga naar voetnoot1). Als Valentijn-zelf aangaande de ‘Alfoereezen’ zegt: ‘Wanneer zij uit moeskoppen zullen gaan om eenige koppen te halen, zijn zij gewoon met 8 of 10 jongelingen daar op uyt te snuyven’Ga naar voetnoot2), dan kan het niet anders of men moet, wegens de uitdrukkelijke doelbepaling: om koppen te halen, moeskoppen nemen in den zin van: uit stelen, op maraude gaan.
Leiden. a. beets. |
|