Twee gedichtjes van Huygens
Op de achterzijde van het titelblad van De geest van M.G. Tengnagel (Amsterd. 1652), voorkomend in een bundeltje werkjes van dien dichter, in het bezit van de Groningsche universiteitsbibliotheek, vindt men door Huygens eigenhandig twee gedichtjes geschreven en onderteekend ‘Constanter’. Het eene is een Latijnsch distichon, het andere een puntdicht in onze taal.
Dum licet loris passim licis ire solutis,
Elige cur dicas tu mihi sola places.
Besliep noyt schoone vrou, die 't gunstig uur liet doorgaen
Als zij willen sou, moet namaels voor de deur staen;
Dan is't 'k en ken u niet, goe navent en goe nacht,
Gij hebt geluck versuijmt, dat u heeft toegelacht.
Het lijkt mij toe, dat het distichon duidelijk wordt in het licht van Costelick Mal 150-155: De kleederdracht is een listige streek der menschen, er wordt heel wat leelijks door bedekt gehouden, dat, ongezien, zelfs illusies opwekt, en van Voorhout 345 vlgg.: 's morgens, als het meisje ongekleed is, ‘raect men aan de waerheyt’.
Groningen.
g.a. nauta.