Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 52
(1933)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Een Oudnederlandse zin uit de elfde eeuw
| |
[pagina 2]
| |
ego et tu. En onder deze Latijnse woorden staat: Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hi anda thu. Nog eens is de schrijver met zijn Latijnse zin begonnen, onderaan links, maar dit keer bracht hij het niet verder dan Abent omnes. Wat op thu volgt, is, naar vriendelike mededeling van Sisam, ‘certainly Latin, though I cannot read it clearly in the Ms.’. Het Oudnederlands karakter wordt al dadelik door het eerste woord hebban bewezen, tegenover ags. habbað (hoebbað), os. hėbbiad (habbiad) (eerst mnd. hebben naast heb(be)t), owfri. habbet(h), habbat(h) (oofri. hebbat(h), hebth), terwijl ohd. habênt in stamvorm afwijkt. Het dichtst erbij staan de oonfrk. vormen, die weliswaar van hebben niet zijn overgeleverd, maar in 't algemeen op -unt uitgaanGa naar voetnoot1). In onze vorm is de t reeds verdwenen. In dezelfde richting als hebban wijst de masculine pluralis nestas. Immers dat wij hier niet met de ags. pluralis-uitgang -as te doen hebben, noch ook met een ander wgm. dialekt, bewijst het genus masculinum van nest, dat alleen in 't mnl. als zodanig voorkomtGa naar voetnoot2). Tevens komen we hier tot de engere begrenzing: Zuidnederlands; immers afgezien van de mnl. bewijsplaatsen, leeft een mannelik nest voort in 't wvla.Ga naar voetnoot3), terwijl het daarentegen in 't Noorden in later tijd een uitzondering is. Opvallend is het naast elkaar voorkomen van de pluralisuitgangen -a en -as (toevallig 't eerste als nominatief, 't andere als akkusatief) in vogala en nestas. In 't Oud-Gents vindt men volkomen hetzelfde: MansionGa naar voetnoot4) vermeldt als n.pl. van ă-stammen Sclota naast geldindas (1. *geldingas), Grifningas, Humas. De -s is Ingvaeoons (ags. -as; os. -os, soms -as, zelden -a [-e])Ga naar voetnoot5), tegenover de oonfrk. -a (berga enz.; ééns -e)Ga naar voetnoot6), | |
[pagina 3]
| |
en de nu gebleken verbreiding van de s in zuidndl. dialekten reeds in de alleroudste tijden is een goede steun voor hen, die menen, dat de ndl. pluralis op -s van germ. oorsprong isGa naar voetnoot1). Zou men het onwaarschijnlik achten, dat een schrijver in één kort zinnetje twee verschillende pluralisuitgangen bij woorden van dezelfde klasse zou gebruiken, dan zou men in de -a van vogala invloed van 't voorafgaande olla kunnen zien; een invloed zoals die door HolthausenGa naar voetnoot2) voor de os. -a, -e wordt aangenomen. De eerste, svarabhaktiese a van vogala (tegenover b.v. ags. fuglas, os. fuglos) is niet bevreemdend; herhaaldelik vindt men dergelike vormen in 't Oud-Gents, b.v. Sumaringahem, SumeringehemGa naar voetnoot3). Een engere begrenzing wordt verkregen door de vorm olla, die stellig Westvlaams is. Immers juist voor dit dialektGa naar voetnoot4) is de overgang van a tot o vóór ll kenschetsend, van de oudste tijden af; JacobsGa naar voetnoot5) neemt zelfs de uitspraak ol reeds voor het jaar 900 aan. Wat de uitgang -a van olla betreft, die wisselt met een oorspr. -e, vgl. 't os. (alle naast alla) en oonfrk. (manage naast alla); gewoonlik verklaart men die als invloed van 't femininumGa naar voetnoot6). Even duidelik wijst op het Westvlaams de voorvoeging van h in hagunnan; immers dit en, omgekeerd, de verdwijning van een h voor vokalenGa naar voetnoot7), is een karakteristieke trek van dit dialektGa naar voetnoot8). De vorm *agunnan biedt moeilikheden. Op 't eerste | |
[pagina 4]
| |
gezicht is men geneigd hierin een ags. vorm te zien, met een oud -an in plaats van een normaal -enGa naar voetnoot1), daar het prefix a- (á-?) (uit on-)Ga naar voetnoot2) juist in dit dialekt bij dit w.w. voorkomt. En hoewel het niet ondenkbaar is, dat een in Engeland toevende Vlaming in zijn Vlaams ‘anglicismen’ neerschreef, schijnt het me - in verband met verderop te bespreken ingvaeonismen - aannemeliker, ook in agunnan een ingvaeoonse vorm te vermoeden. Dat agunnan tegenover lt. inceptos de onverbogen (neutrale) vorm vertoont, is in overeenstemming met de regel in de ogm. bronnen. Ook het enige voorbeeld in 't oonfrk. kent de onverbogen vorm, n.l. ps. 73:3: Quanta malignatus est inimicus in sancto! = So mikila faruuart heuit fiunt an heiliginGa naar voetnoot3). Een tweede voorbeeld van prothese van h vindt men vermoedelik in hi. Immers de afwijking van het Latijn, dat ego heeft, is onbegrijpelik; het ligt voor de hand, hier hi(c) = ic te lezen. Op mijn nog vóór het ontvangen van de fotografie aan Mr. Sisam gedaan verzoek om in 't ms. na te gaan, of een lezing hic hier mogelik was, antwoordde hij mij: ‘... the hi is quite clear, and ranges exactly under the tu. But it is quite possible, though there is no trace of a letter that I can see, or of rubbing, that c originally stood after hi. There is at this point in the Ms. a vertical thick line, where the vellum is rather whiter (it is, I think, part of an old ruling) and it falls just at the end of tu and hi. Immediately above tu is what I take to be the remains of nu(nc) in a Latin scrap, though only a trace of the second n is left, and none of c. The final letter of hi(c) may thus have been rubbed away without leaving any trace, just as the last letters of nunc which were in the same position’. Daar nu bovendien de i van hi niet waarschijnlik is naast de e van (hina)se (zie hier- | |
[pagina 5]
| |
onder), lijkt het me geen gewaagde konjektuur, hier hi(c) = ic te lezen. Ik kom tans tot de vorm hinase = nisi. Men heeft hier m.i. een ingvaeoonse vorm, het naast te vergelijken met oofri. hit ne sēGa naar voetnoot1), owvla. het ne si. Een oude vorm hit (wel bekend uit 't ofri. en ags.) in plaats van het is in 't owvla. in de 13de eeuw overgeleverdGa naar voetnoot2); de assimilatie van de t met volgende n komt o.a. in 't Brugs van de 13de eeuw voorGa naar voetnoot3). Het tweede lid nā, met ogm. ai, moet de versterkte ontkenning zijn, die met ingvaeoonse ā uit 't ags. en ofri. bekend is; het derde lid sē is als zodanig (tegenover b.v. ags. sí, síe) alleen in 't ofri. overgeleverd. Een andere ingvaeoonse vorm vindt men in anda. Naast and, dat de normale vorm is in 't ags. en ofri. en dat ook in 't os. voorkomt, bestaat in 't ofri. en ook in 't os. een vorm andeGa naar voetnoot4), en als derde vorm anda. Dit anda verschijnt in 't ofri. in mss. van de 13de en de 14de eeuw, en verder ééns in 't os.. SehrtGa naar voetnoot5) trekt hieruit de konklusie, dat anda in 't ofri. een jongere ‘Neubildung’ is, ontstaan door ‘Anlehnung’ aan anda = an tha, en zodoende formeel hiermee alsook met de prepositie anda samengevallen, terwijl het os. voorbeeld waarschijnlijk ‘dem Schreiber zu Last’ te leggen is. Deze op zich zelf al gewrongen verklaring wint niet aan waarschijnlikheid door onze plaats. Men krijgt veeleer de indruk, dat er een | |
[pagina 6]
| |
ingvaeoons anda bestaan heeftGa naar voetnoot1), dat in 't ofri. naast het hieruit ontwikkelde ande zich lang heeft gehandhaafd, of liever, eerst laat in 't schrift tot uiting komt. De laatste vorm is thu, niet op ags. wijze met de rune þorn geschreven. Het logenstraft de - trouwens reeds door MullerGa naar voetnoot2) tegengesproken - bewering van JacobsGa naar voetnoot3), dat du nooit in de Westvlaamse volkstaal bestaan heeft. Tevens leert het enige voorzichtigheid in het vaststellen van de tijd van overgang van anl. þ tot d; voorzover de spelling hier niet histories is, schijnt de tijdsbepaling van MansionGa naar voetnoot4) juister dan die van JacobsGa naar voetnoot5). Het is uit het bovenstaande duidelik, dat onze zin Oudwestvlaams is; dat dit dialekt zich door talrijke Ingvaeoonse eigenaardigheden kenmerkt, is bekendGa naar voetnoot6); niet ten onrechte merkt TeuchertGa naar voetnoot7) op, dat ‘(noch heute) ingwäonische Züge das sprachliche Gesicht der Landschaft [Westflandern] bestimmen’. Het is dus niet verwonderlik, dat ook onze losse optekening daar in sterke mate blijk van geeft. De door Sisam op grond van het schrift vastgestelde datering wordt bevestigd door het karakter van de taal zelf, waarin de zwak betoonde vokalen nog niet tot ə zijn verzwaktGa naar voetnoot8) en de anlautende þ nog is bewaard. Ook histories is het zeer aannemelik, dat de zin afkomstig is van een Vlaamse monnik, in de tweede helft van de 11de eeuw in Engeland vertoevend. Sisam geeft in zijn meermalen aangehaald artikel oude voorbeelden van aanraking tussen Engeland en Nederland. De betrekkingen tussen beide landen in de middeleeuwen betreffen in de eerste plaats Vlaanderen, dat het doorgangsland voor het Engelse verkeer | |
[pagina 7]
| |
met het vasteland wasGa naar voetnoot1). Maar vooral nam het aantal Vlamingen in Engeland toe, toen Willem de Veroveraar in 1066 naar Engeland overstak. Gehuwd met Mathilde, dochter van graaf Boudewijn V van Vlaanderen, werd hij gesteund door tal van Vlaamse edelen, die daarvoor naderhand beloond werden, veelal met Engelse titels en bezittingen. In hun gevolg vestigden zich vele Vlamingen in Engeland; in de 12de eeuw waren er reeds meer dan 50 kleine Vlaamse nederzettingen als b.v. dat Flimby in Cumberland, dat a. 1200 als Flemingeby verschijntGa naar voetnoot2). Men heeft het boek van BenseGa naar voetnoot3) er maar op na te slaan, om te zien hoe menigvuldig de relaties tussen Vlaanderen en Engeland waren, vooral sedert Willem de Veroveraar. Ook op godsdienstig gebied; zelfs verkreeg menige Vlaming een Engels bisdomGa naar voetnoot4). Dat onze schrijver onder de naar Engeland verhuisde Vlaamse geesteliken is te zoeken, is hoogstwaarschijnlik; dat, wat hij neerschreef, is toch een variatie op de bekende bijbelse woorden: Αἱ ἀλώπεϰες ϕωλεοὺς ἔχουσι, ϰαὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ ϰατασϰηνώσεις˙ ὁ δὲ υἱὸς τοῦ ἀνϑρώπου οὐϰ ἔχει ποῦ τὴν ϰεϕαλὴν ϰλίνῃ (Matth. 8:20; vgl. Lc. 9:28). Of, zoals het in het door Plooij uitgegeven DiatessaronGa naar voetnoot5) luidt: De vosse si hebben hole˙ ēn de voghele hebben neste dar si in schulen. mar des menschen sone en heft niet daer hi syn hoeft op resten mach. In laatstgenoemde tekst ontbreekt, evenals in onze owvla. zin, de vertaling van τοῦ οὐρανοῦ; opvallend is echter in 't owvla. de, weinig betekenende, toevoeging inceptos: hagunnan, die ook prof. PlooijGa naar voetnoot6), door mij daarnaar gevraagd, niet kan thuisbrengen; het zal dus wel een persoonlike afwijking zijn. | |
[pagina 8]
| |
Ten slotte, wat is de betekenis van de zin? Sisam merkt op: ‘The Latin sentence looks like a fragment from one of the colloquies which were used to teach Latin’. Is het misschien een verzuchting van een Vlaamse monnik in Engeland, die bij zijn onderricht aan een jonge landgenoot zijn heimwee naar zijn vaderland in deze variatie op Jezus' woorden uitte? Hoe het ook zij, wij mogen de schrijver dankbaar zijn voor zijn probatio penne si bona sit.
Hilversum, Sept. '32. m. schönfeld. | |
[pagina *1]
| |
M. Schönfeld, Een Oudnederlandse zin uit de elfde eeuw.
|
|