Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 51
(1932)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Een Amsterdamsch fragment.In Tijdschrift IX 1890, p. 166-170 gaf Prof. Kalff een Hs., dat op de Univ.-Bibliotheek te Amsterdam berust, uit, een fragment van 102 verzen behoorende tot een roman, die tot nu toe niet geïdentificieerd is. Prof. Te Winkel meende, dat het Ms. een episode uit den Saracenenstrijd bevatte en onder de rubriek Frankische romans valt. De inhoud is als volgt: Een ridder heeft zijn vrouw achtergelaten in S.... denGa naar voetnoot1) om tegen de Saracenen te strijden. Hij wordt in een strijd gevangen genomen, en blijft drie jaar in den kerker. De heidensche soudaen wil hem de vrijheid geven en zijn dochter, wanneer hij zijn geloof afzweert. Hij pleegt overleg met iemand, kennelijk, zooals ook Prof. Kalff giste, met de dochter van den soudaen. Ende laten onsen Mamet
Ende volgen uwe wet
Heymelijc daer ic mach,
Op dat ghi op desen dach
Uwe wet avegaet
Metten monde ende d'onse ontfaet.
Zij ruilen dus blijkbaar van geloof. De soudaen is tevredengesteld: Die soudaen beval ende hiet
Synre dochter metter vaert,
Dat sine troude onghespaert
Na die maniere van der wet.
Het huwelijk wordt gelukkig: Elc was anderen gerne bi,
Dat si woude, dat woude hi.
Ondertusschen heeft hij in het vaderland twee kinderen, ‘des hi selve en wiste niet’. | |
[pagina 2]
| |
Er valt nauwelijks aan te twijfelen, of dit fragment is een Mnl. epische bewerking van de sage der ‘Doppelehe’, die in Thüringen zich gehecht heeft aan Burg Gleichen bij Erfurt. De Graf von Gleichen, Ernst I noemde zich advocatus Erpes furtensis en later voogd van het Petersklooster te Erfurt, waarin hij het familiegraf stichtte. In dit Petersklooster is in den Zuidwand van den Dom een steen te vinden, waarop een Graf von Gleichen met twee vrouwen uitgehouwen is, een Saraceensche gekroond, de andere zonder vorstelijken tooi. Niet meer te ontdekken is het jaartal 1227, dat Jovius er nog op vond en in zijn kroniek van Gleichen vermeldde. De sage leeft nog en vertelt: Keizer Frederik II ondernam 1224 een kruistocht. Hem volgde Landgraf Ludwig der Heilige met zijn Thüringsche edelen. In Sicilië ontmoette hij het keizerlijk leger en begaf zich daarmede naar Brindisi, om zich naar Palestina in te schepen. Nog vóór de afvaart overviel Ludwig een doodelijke ziekte, waarop Ernst von Gleichen het commando neemt. Hij valt in de handen van den vijand. De dochter van den Sultan vlucht met hem. De Paus staat bij uitzondering het tweede huwelijk met Melechsala toe. Na 12 jaar komen de Saraceensche en de Graf von Gleichen in Thüringen terug. De ontmoeting met de eerste vrouw heeft plaats in het dal, dat sinds dien tijd Freudenthal heet. De weg, die de Saraceensche ging, heet nog der Türkenweg. Of misschien deze sage slaat op Ernst von Gleichen, tijdgenoot van Ludwig de Heilige, die 1188 ter kruisvaart ging? De historische kern is gering. Het is mogelijk, dat wel eens de een of andere graaf een Saraceensche prinses ‘heimführte’, het is mogelijk, dat een Graf von Gleichen zulks deed. Maar de Wanderlust der sagen is te bekend, om verder niet sceptisch te staan tegenover de mededeeling, dat alles zich bij en in Gleichen afspeelde. Nog sceptischer is het standpunt, dat in te nemen is tegenover de mededeeling van Michaël Sax, Pfarrer von Tonna, omtrent het kleed, dat Sagittar, de andere kroniekschrijver | |
[pagina 3]
| |
der Gleichens in 1677 zou gezien hebben. Het werd te Burg Gleichen bewaard, en belandde later als bruidsgoed van het burggrafelijk huis Kirchberg te Farnrode. Het was verdeeld in 8 vakken en gaf een beeld van de avonturen van den kruisvaarder. Sagittar vond wel al, dat het kleed er modern uitzagGa naar voetnoot1). Nog grooter zou zijn twijfel aan de echtheid geweest zijn, indien hij geweten had, dat het borduren der levensgeschiedenis op een kleed een motief is uit de Oostersche romans. Het komt voor in den kruisvaartroman Baudouin de Sebourg en den Duitschen roman van den Hertog von BrunenczwigGa naar voetnoot2). De eerste is midden 14de eeuw in het Fransch in Vlaanderen geschreven. De Mnl. versie is bekend uit een fragment 1350 in het Vlaamsch gedichtGa naar voetnoot3). Of het Mnl. moet oorspronkelijk, minstens zelfstandig zijn, òf heel vlug uit den roman van den ‘Flamand d'expression française’ vertaald zijn. De tweede speelt in Spanje en Bagdad hoort tot de liefdesromans met Byzantijnsch karakter als Floris ende Blancefloer. De Hss. zijn echter uit de 15de eeuw ± 1463 en afgeschreven door Bruder Johan von Wormsz. De ontdekker van het Hs., Priebsch, houdt het Duitsch voor een vertaling van een Dietsch origineel en zeker niet op losse grondenGa naar voetnoot4). In deze sfeer van Zuid-Europeesche en Oostersche verhalen hoort het Amsterdamsche fragment thuis, evenals de twee ‘abele spelen’ van Gloriant en Esmoreit. Ook het Amsterdamsche Hs. is uit de 14de eeuw en blijkens vormen als herde en cleene en het woord haaien = verdragen zuidelijk West-Nederlandsch. Het hoort dus ook wat dialect en tijdstip van ontstaan betreft bij het kruisvaartepos van Baudouin de Sebourg. Verwantschap met het motief van de verhoede ontrouw lag voor de hand, en daar dit voorkomt in het eerste deel van den | |
[pagina 4]
| |
kruisvaartroman Lion de Bourges, waarvan Wilhelmi een analyse gafGa naar voetnoot1), leidde de weg daarheen. En inderdaad: de oplossing van het probleem is te vinden in het proefschrift van Bruno ScholvienGa naar voetnoot2), dat een uitvoerige analyse van het derde kwart van de twee Fransche Hss. der Parijsche Bibliothèque nationale, Hs. A. in 12 Silbuer, Hs. B. in 8 Silbuer geschreven, bevat. Daarbij voegde hij er een van den Duitschen Roman Herpin von Burges, die Simrock navertelt in zijn deutsche Volksbücher (Bnd. II). In Hs. B. wordt de bron der historie genoemd: Seigneurs, escoutez, s'il vous plaist,
L'histoire qui de grant bien est
Prinse(?)Ga naar voetnoot3) en cronicque sans doubtance
Tant en Cecile comme en France!
Ce n'est bourde, ne aussi fable;
Car les clers n'en ont faict faille,
Ainsi que la cronique dict
Et l'histoire onc ne mentit;
Car de Lyon, (et) de ses enffans
Orréz l'histoire (moult) bien plaisans
Qui longtemps a mis estre faicte
Mais tant y a, qu'elle est parfaicte.
Oncques a nul ne fut nuysans.
A ceulx qui livre vont lisans.
Le clere fut natif de Tournay
Qui fist ceste histoire pour vray,
Et fut regnant du temps, (se) dict-on,
Qu'estoit en vie le preux LionGa naar voetnoot4).
Scholvien denkt, dat de klerk van Doornik, de kroniekschrijver, dus tusschen begin en midden van de 12de eeuw zijn verhaal als waar neerschreef. Eenige scepsis mag men hier wel voorbehoudenGa naar voetnoot5). In de analyse, aansluitend bij die van | |
[pagina 5]
| |
Wilhelmi, valt het op, hoe eindeloos de herhalingen van hetzelfde motief zijn: kruistocht tegen de Saracenen, liefde van en voor een heidensche prinses, gevangenschap bij de heidenen, verzachte gevangenschap door des soudaens dochterken, huwelijk der beiden, of de ontrouw van den man verhoed: Nadat Lion van Bourges en zijn bruid Florantine, dochter van den Koning van Sicilië Hanry, alle hindernissen voor hun huwelijk overwonnen hebben, zijn zij naar Monlusant, de Siciliaansche residentie teruggekeerd. Na een oorlog met Garnier van Calabrië zal Lion uitgaan om zijn vader te zoeken. Zijn pleegvader Bauduyn deelt Lion mede den mantel meegebracht te hebben, waarin Bauduyn den vondeling Lion in het leeuwenhol gewikkeld vondGa naar voetnoot1). Na oorlogen en avonturen gaat Lion zijn ouders zoeken, reist door Konstantinopel, Judea, Galilea, Europa, Africa, Jerusalem. Hij bestrijdt een reus en helpt den koning van Cypros tegen zijn vijanden. De geheimzinnige witte ridder, die Lion altijd terzijde staat, doet alle belagers wijken. De Saracenen worden gedoopt door op Lion's verzoek aan den Paus gezonden geestelijken. Dan begint op nieuw de historie van Lion's vader Harpin, in Toledo onder de macht der heidenen levend. Ook zijn vrouw Aelis of Aliz is in die stad en verdient haar brood met zingen. Ieder denkt, dat zij waanzinnig is. Harpin wordt uit de gevangenis bevrijd om een reus, die Florie konings dochter tot vrouw wil hebben, te bestrijden. Florie verzachtte Herpin's gevangenschap. Ook deze vijand wordt verslagen. Dan komt het dubbele huwelijkGa naar voetnoot2). Florie vraagt haar vader, die zich juist in tegenwoordigheid van Gonbault van KeulenGa naar voetnoot3) bevindt, den Christenridder te mogen huwen. Op de bruiloft verschijnt de waanzinnige en | |
[pagina 6]
| |
zingt in een lied haar levensgeschiedenis. Harpin en Aelis vallen beiden in onmacht. Florie en Aelis worden vriendinnen en de bruiloft wordt voortgezet. Daar vindt Lion zijn ouders terug op het tournooi ter eere van het huwelijk gegeven. Dat de episodes vermeld in het fragment van Amsterdam volkomen identiek zijn met die uit de geschiedenis van Harpin, is buiten allen twijfel. Voortgezette onderzoekingen van den Franschen Lion de Bourges hebben aan het licht gebracht, dat Hs. A. en Hs. B. op één en wel op een Picardisch gedicht uit de 14de eeuw teruggaan. De afschrijver van A. hoorde thuis aan den Oostrand van het Waalsch-Lotharingsch gebiedGa naar voetnoot1). Hs. B. dateert uit de 15de of begin 16de eeuw. De tekst ervan is geschreven in het dialect van het Z.O. van Isle de FranceGa naar voetnoot2). De analysen bewijzen duidelijk, dat de Duitsche versie tot de redactie van Hs. A behoort. Is het Nederl. Hs. misschien de oudste vertegenwoordiger van de B-redactie? De naam Doornik in Hs. B aangegeven als de plaats, waar de kroniek met de ware historie ontstond, wijst wel in die richting. De enkele regel ‘Ce n'est bourde, ne aussi fable’ verraadt een levens- en kunstbeschouwing volkomen gelijk aan die van Maerlant en zijn school en is niet een toevallig gelijkluidende versregel. Wijst ook dit op een samenhang met westelijk ‘Nederland’? Met veel grooter zekerheid kan aangenomen worden, dat de geschiedenis der twee kindrren, waar het fragment afbreekt, een soortgelijke geweest is als die van den Knabenraub in den Franschen LionGa naar voetnoot3). Er is maar één historische vicomte van Bourges geweest n.l. Eudes Harpin, die in de 11de eeuw ter kruisvaart ging en als zoodanig in allerlei Fransche kruisvaartromans voorkomtGa naar voetnoot4). | |
[pagina 7]
| |
Van een zoon Lion is in de geschiedenis noch in andere romans iets bekend. De talrijke motievenherhalingen geven het recht tot de veronderstelling, dat Lion een bijnaam was van Harpin en dan zeker niet wegens verzorging door een leeuw in zijn prilste jeugd, maar b.v. wegens zijn dapperheid. Door den Duitschen Herpin kon de sage zich hechten aan Burg Gleichen. Er ontstaat nu meer zekerheid omtrent den geschonden naam ‘S.... den’. De d is onduidelijk, maar het gat in 't Hs. klein. Wanneer het dus geoorloofd is hier ‘Sicilien’ te lezen, dan moet de naam afgekort er gestaan hebben. De naam ‘Sarden’, die Prof. Muller voorslaat, is zeer zeker evengoed mogelijk.
Bonn. marie ramondt.
(J.W.) Muller, naar een oude marginale conjectuur van hem in Tschr. IX 170. Maar 1o is Sarden inderdaad de Mnl. naam voor Sardinië?Ga naar voetnoot1); 2o wordt Sardinië ooit in deze romans genoemd (als Sicilie wèl, o.a. hier (zie blz. 3) in 't Ofr. gedicht, maar ook elders telkens)? Anderzijds is een afkorting van Sicilien m.i. niet zeer gewoon. |
|