Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 42
(1923)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Moortmisse.Dit woord, dat ik in geen enkel woordenboek heb kunnen vinden, is mij slechts éénmaal onder de oogen gekomen, nl. in de hier aangehaalde plaats, waar de beteekenis duidelijk genoeg blijkt. Zij is te vinden Mart. Del Rio, Disquisitiones Magicae, III, lib. 5, sect. 16; in de uitgave van 1600 te Mainz in het 3e deel, bl. 152. Sacerdotes qui causâ vindictae seu doloris aras spoliant, aut luminaria consueta exstinguunt, vel quid simile faciunt nocendi gratiâ iis, quorum quasi in funus hoc impendunt officii, honore et dignitate privantur, et infames efficiunturGa naar voetnoot1): si vero ex inimicitiâ missas defunctorum pro viventibus celebrarint (Belgae dicunt, een moortmisse) ut is pro quo sacrificium offerunt celerius moriatur, vel incurrat mortis periculum; proprii ordinis gradu deiiciuntur, et in exilium perpetuum unâ cum eo qui sacerdotem consuluit, vel hoc fieri mandavit, eiiciunturGa naar voetnoot2): nisi tamen sponte de praemissis coram Episcopo vel Metropolitano se culpabiles detulerint, et de ipsis condignam peregerint poenitentiam, ut bene Grilland. ex d.c. quicumque; fallitur tamen Grilland. dum putatGa naar voetnoot3) haec sortilegia non sapere haeresim: omnino enim sapiunt, quia est haeresis putare haec habere effectum huiusmodi, ideo haec pertinere censeo ad haereticalia: sicut et imaginum Crucis, B. Mariae; vel Sanctorum conculcationem et deiectionem factam dolo vel iracundiâ: nam quod Grilland. ait non sapere haec haeresim, falsum id esse sciunt, quotquot iconoclastarum furores norunt et execrantur. Voor hen, die niet gewend zijn oudere juridische werken te lezen, herhaal ik hier de noten iets uitvoeriger. | |
[pagina 319]
| |
1) Corpus Juris Canonici, Decreti pars secunda, Causa 26, Quaestio 5, caput Quicunque [d.i. cap. 13]. 2) J.B. Diaz de Luco, Practica Criminalis Canonica, cap. 35. [In de uitg. Antwerpen, 1568, p. 100]. J. Menochius. [Deze aanhaling kan ik niet aanvullen; het is mij zelfs niet duidelijk, welk der vele geschriften van dezen schrijver hier bedoeld wordt]. P. Grillandus, Tractatus de Sortilegiis, in quaestione 10a, numero 12o et quaestione 11a, numero 17o. 3) dicto numero 12o et sequentibus. Nog slechts enkele opmerkingen. In de vroege middeleeuwen kwam het meermalen voor, dat in tijden van algemeenen of bijzonderen, ook wel van kerkelijken rouw (b.v. op Goeden Vrijdag) de altaren van hun pronk ontdaan werden. Daarop doelt de in den aanvang genoemde dolor. De woorden ‘nisi tamen....poenitentiam’ heeft Del Rio letterlijk overgenomen uit q. 11, nu. 20 van Grillandus, die zich daar beroept op c. quicunque en op zijne beurt de woorden hieruit vrij nauwkeurig overneemt. De aanhaling uit Gril. in 2) en 3) is niet geheel juist: nu. 12 moet zijn nu. 11, ten minsten volgens de uitgave van 1547 te Lyon. No 12 behandelt hetgeen in den laatsten zin der aanhaling besproken wordt. No 11 past echter alleen in 3); hier toch wordt besproken, of de bedoelde priester zich aan ketterij schuldig maakt. Over de straf spreekt Grillandus in qu. 14, nu. 2. De aanhaling van q. 11, nu. 17, is hier in het geheel niet op hare plaats, omdat daar gesproken wordt over hen, die door tooverij bepaalde ledematen krachteloos maken. Over deze moordmissen vind ik het eerst gesproken op het 17e Concilie van Toledo in 732Ga naar voetnoot1). Daar werd geklaagd over het veelvuldig voorkomen hiervan: ‘Plerique...sacerdotum... | |
[pagina 320]
| |
missam...student celebrare’ etc., en werd de straf daarvoor bepaald. Ik vind daarvoor echter geen afzonderlijk Latijnsch woord. Dat de Nederlanders er in de 16e eeuw een eigen woord voor hadden, wekt het vermoeden, dat het door de kerk terecht met de zwaarste straffen bedreigde misbruik hier te lande toen nog al voorkwam. Het is zeker een sterk staaltje van de wonderlijke vormen, die het bijgeloof in vroegeren tijd zelfs onder de ontwikkelden nog had.
p. leendertz jr.
Misschien zal het de heer Leendertz interesseren dat het door hem besproken bijgeloof nog heden ten dage in Griekenland wordt aangetroffen. In een novelle van K. Palamas (De Dood v.d. Pallikaar, vertaald door Mevr. Lambert-van der Kolf) leest men dat een meisje wraak neemt op de jonge man die haar versmaad heeft en zich met een ander heeft verloofd; zij doet dat als volgt: ‘Op de dag dat Mitros zich verloofde liet ze hem opschrijven onder de doden en zij liet een volle mis voor hem opdragen; bij zijn leven liet zij zijn naam onder de gestorvenen noemen de derde dag, de negende dag en de veertigste dag, na drie maanden, na een halfjaar, na een jaar. ...Zulke tovermiddelen zijn onfeilbaar; op wie men ze toepast, die is verloren’.
d.c.h. |
|