Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 41
(1922)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Een onuitgegeven Middelnederlandsch gedicht.Ja, en zuiver Middelnederlandsch ook; maar... uit de 19de eeuw! Bekend is - aan jongere vakgenooten misschien alleen bij geruchte - het geestig gedicht, ‘Van dien clerc Matthise’, door ‘Jan de Vrie uut Overlant’, ‘nach einer unentdeckten handschrift herausgegeben’, en aan Matthias de Vries bij zijn vijfentwintigjarig jubilé als hoogleeraar te Leiden (29 Oct. 1878) aangeboden. Het was een even aardige als waardige hulde, door den jongen Franck, toen, na zijn promotie te Straatsburg, te Leiden Middelnederlandsch studeerende, gebracht aan den toenmaligen ‘hoofdman’ der Nederlandsche philologie: een brokkelvloer of cento van zuiver Dietsche verzen, ten deele vernuftig te pas gebracht uit welbekende gedichten, ten deele daaruit nagevolgd, en vol toespelingen op gebeurtenissen uit het openbaar en huiselijk leven, op bekende opstellen, gissingen enz. van den jubilaris; kortom ‘het leven van De Vries in riddertermen beschreven:... een meesterstukje, dat ik wilde gemaakt hebben’, zooals een paar dagen na het feest (31 Oct.), Verdam uit Amsterdam schreef aan den voor zijne gezondheid buitenslands vertoevenden Verwijs. Die wensch bleef den jongen professor prikkelen en gaf hem ten slotte een weerslag op Franck's vers in de pen, waarvan hij 30 Dec. 1878 aan Verwijs achter een brief een afschrift zond: ‘de gedachte dat ik mij door een duitscher liet beschaamd maken, omdat ik bij het ontvangen van zijn gedicht meende, niet in staat te zijn tot het maken van een Mnl. vers’, die gedachte liet hem niet los. ‘Ik zette mij neer, beproefde en, om een flamandisme te gebruiken, gelukte (zoo ik hoop).’ Verdam is hier inderdaad voortreffelijk geslaagd. Mij althans schijnt geen zijner latere Mnl. verzen (heildronken bij feest- | |
[pagina 225]
| |
maaltijden enz.)Ga naar voetnoot1), naar inhoud en vorm zoo eigenaardig Middelnederlandsch als deze eersteling. Nu er in mijn beneden gemeld, toch reeds boven de gestelde maat uitgedegen Levensbericht voor dit ineditum geen plaats was, meen ik den lezers van ons Tijdschrift geen ondienst te doen door het - met toestemming van Mevr. de Wed. Verdam - letterlijk getrouw hier af te drukken. Verklaring eischt het nauwelijks: ieder vakgenoot vat aanstonds de geestige toespeling op de Overlandsche herkomst zoowel van Franck (te Bendorf, beneden Coblenz, geboren) als van den af- of omschrijver van Maerlant's Alexanders Jeesten, aan welks critische editie (Westvlaamsche reconstructie) Franck toen juist arbeidde, en het besluit met den wensch, dat Franck dus de schande van zijn landsman mocht wreken!
Leiden, April 1922. j.w. muller. Jacob van Damme in Hollant,
Dat harde wide es becant,
Heeft ghelesen ende ontfaen
Ende in sinen sin ghedaen
Dat overscone dietsc ghedichte,
Dat Jan de Vrie tere gichte
Sinde Matthise den edelen here
Te hoghen love ende teren.
Hem dochte twaren, doe hijt las,
Dat al tien tiden ghemaket was,
Doe Jacob van Maerlant dichte,
Dien God sinen sin verlichte
Te scrivene herde goede boeke.
Men en daerf gheen dichtere soeken,
No hier no ghinder, die bet can
An dichten in dietsce als dese Jan.
Gheen vroeder man no bat ghemaect
No van conste bat gheraect
Ne mach op erterike wesen
Als dese dichter uteghelesen,
Nochtan dat hi int overlant
| |
[pagina 226]
| |
Gheboren is, niet in Hollant,
Alse hi, die wilen die scone jeesten
Van Alexandere, metten keesten,
In enen ouden boeke screef,
Daer vele ane te beterne bleef.
Ay, ne souden wi van desen
Di, hemelsce drochten, dancsam wesen,
Dattu ons sendes enen an,
Die so vele der clergien can
Entie in Dietsce van hoeken toeken
Nuwe dinghe wille soeken?
Bi den here, die ons gheboot,
Dat ware scande al te groet.
Bedi hi es gheboren spader
Dan die Dietsce dichtre al gader,
Ende nochtan so can hi bet
Rime vinden ende worde met
Dan si die leveden wilen ere
Tier graven tide, dier groter heren.
Twi caent so comen, seget mi,
Dat een so vroet van tonghen si
Ende van dichten also mede?
Goede Jan, doe mi ene bede:
Indien dat God u late bliven
Bi goeder gesonden ende te live,
Dat gi die jeesten Alexanders
Suveren wilt, ende niewet anders
Van dat te beterne noch es bleven.
Jane sidi, semmijn leven,
Gheboren uten selven lande
Alse hi die sdietsc niet en cande
Entie die jeesten heeft ghescreven,
Daer hi niet an heeft bedreven.
So wrect ghi sine scande, Jan,
Ende draecht ons orbors vele an.
Lieve dichtere, uwen orlof!
Blijft Godevolen, ic sceeds of.
|
|