Bertouden.
Dit zonderlinge werkwoord komt voor in een Brugse ‘kuere van den vulres’ van 1282, art. 119 en 120, alsook in een andere Brugse kuere van 1382, art. 75, beide reeds uitgegeven door Gilliots-Van Severen, Inventaire des archives de l'ancienne école Bogaerde à Bruges, t. I, p. 177, 178 en 184.
Tans worden ze herdrukt door mijn kollega H. Pirenne in zijn Collection de documents pour servir à l'histoire de la draperie flamande, waar bedoeld woord voorkomt
blz. 385, art. 119. Ende die dese vors. lakene, pijfelars ende faudeide qualike bertoudde, hi verburde 6 d.;
ibid. art. 120. Ende so wie die se niet ne bertoudde, hi verburde 3 s.;
en blz. 397, art. 75. Ende die dese lakene ....., qualike bertoudde, enz.
Het woord werd door Prof. H. Pirenne, met verzoek om uitlegging, aan mijn aandacht onderworpen.
In geen een Nederlands woordenboek was er iets op te vinden, ook niet in het Middelnederduitse. Doch een aandachtige beschouwing van klemtoon, vorm en betekenis verwees weldra naar het Frans: de beginsilbe ber herinnerde aan het Rom. voorvoegsel ber-, bar-, bes, en de betekenis scheren deed bij -touden denken aan tondre. En dat was niet heel ver van de werkelikheid.
Immers het Lexique de l'ancien français van Bonnard & Salmon geeft bestondre en zijn synoniem bertouser = tondre mal, en het Glossaire françois van L. Favre geeft bertauder en bertoder = couper inégalement les cheveux. Daar herinnerde ik mij het modern Frans bertauder = lubben, van bertaud = gelubd dier, en de uitlegging was gevonden. Bertaud is Ofra. bertous, verleden deelwoord van bertondre (= bis-tondere).
Dus van het verleden deelw. van bertondre heeft men afgeleid bertouder, dat o.a. = het haar snijden, met welke betekenis het in de lakennijverheid overging.