Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 22
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHeden.Ons heden, Mnl. hede en heden, heeft meer dan één poging tot verklaring uitgelokt. Bij alle verschil van gevoelen, zijn de geleerden het eens dat hiudu in den Hêliand, hudigu, hodigo in de Essensche oorkonde, Ofr. hiudega en hiude, Ags. heodoeg, Ohd. hiutu, gewestelijk Ndl. huid en huiden, niet met hede of heden vereenzelvigd mogen worden, want in de samengestelde uitdrukking hiudu, enz. vertoonen beide deelen der samenkoppeling een naamvalsvorm, wat he niet zijn kan. Wat is he dan? M.i. onmogelijk iets anders dan de zuivere stam hi, dien wij in verbuiging aantreffen in Got. himma-daga, in hiudu, enz. en in 't Latijn in de afgeleide bijwoorden cis en citra, in Lit. szis, Slavisch sĭ, alsook in Gr. σήμερον, uit κj-ημερον. Het gebruik van echte samenstellingen om hetzelfde begrip uit te drukken is in de Idg. talen niets bevreemdends. Zoo heeft het Skr. adyá, uit den stam a, deze, dit, en dya, een verouderden naamvalsvorm van een woord dat ‘dag’ beteekent. De Osseten zeggen abon, uit a en bon, dag, in den Ironschen tongval, aboni in den Digorschen; boni is een locatief, bon is | |
[pagina 71]
| |
een accusatief; vgl. hin-dag, dat ook een accusatief is, in den Hêliand. 't Gr. σήμερον bevat als eerste lid denzelfden stam als heden. In 't Welsh zegt men heddyw, uit he, deze, dit, en dyw, dag; Bretonsch hiziu; natuurlijk hebben he en dyw etymologisch niets met hi en dag gemeen, maar ze zijn van gelijke beteekenis. Het Ags. bezit naast heodoeg een bijwoordelijk îdoeges (ŷdoeges, igdoeges), waarin î niets anders zijn kan dan de sterke stamvorm van i, deze, dit, overeenkomende o.a. met Skr. ay(am). Een woord dat in denzelfden gedachtenkring behoort als heden, is 't Got. gistradagis, morgen, ook een echte samenstelling. Ter loops zij opgemerkt dat het met gis-, Gr. χϑές, Lat. heri, enz. verwante Skr. hyas niet alleen ‘gisteren’, maar ook ‘morgen’ beteekent; evenzoo Pāli hiyyo, hīyo, bijv. Jātaka IV, 481; Sutta-Vibhaṅga II, blz. 63; 69, waar het ‘morgen’ beteekent; de beteekenis ‘gisteren’ kan men in 't Wdb. vinden. Heden, evenals ook huiden, vertoont den uitgang van een bijwoordGa naar voetnoot1), naar 't voorbeeld van gisteren, Ohd. gesteron, naast gister, Mhd. gester. Bijwoorden op n uitgaande zijn, gelijk men weet, zeer talrijk in de Germaansche talen, en menigmaal staan vormen met en zonder n gelijkwaardig naast elkander; bijv. Ohd. ferron, longe, Mhd. verren, Ags. feorran, naast ons verre; IJsl. giarnan naast On. giarna, Ags. georne, Ohd. gerno, Nhd. gerne, Ndl. geerne, gaarne. Dat de bijw. uitgang in huiden en heden niet oprspronkelijk kan wezen, behoeft geen betoog; vermoedelijk heeft het voorbeeld van gisteren invloed uitgeoefend op de vormen huiden en heden, en ook de omstandigheid dat ze in het taalgevoel als bijwoorden opgevat werden. Een dergelijk verschijnsel zien wij bij verscheiden bijwoorden die de toevoeging van een overbodige s vertoonen, als ruggelings, waarvoor Kiliaan rugghelinck heeft; grootelijks e. dgl.
h. kern. |
|