Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 21
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Bijdragen tot de Middelnederlandsche woordkunde.De meeste der hieronder volgende bewijsplaatsen hebben wij ontleend aan bescheiden uit het oud-archief van Zutphen, voornamelijk aan de overrentmeestersrekeningen dezer gemeente, waarvan eene geheele reeks aanwezig is. Deze, welke vele gapingen bevat, vangt met het jaar 1445 aan. De rekeningen zijn alle op papier geschreven en in klein folio gebondenGa naar voetnoot1). Opmerkingen. De met een sterretje voorziene woorden komen in het woordenboek van prof. Verdam niet voor. Rek. = Overrentmeestersrekening.
Ankernagel. Verdam (i.v. anker): ‘Samenst. ankernagel, een spijker in den vorm van een anker of om zulke ankers te bevestigen (?)’. Deze laatste beteekenis heeft het woord in de Zutphensche rekeningen en, naar het ons voorkomt, ook in andere Middeleeuwsche bronnen. Zoo sprak men ook van leinagels, nagels om leien te bevestigen, enz. In de rekening van 1451 worden onder den post ijzerwerk tal van ankers vermeld, welke in het nieuw gebouwde schepenhuis gekomen waren, doch op blz. 17 verso leest men tevens van 100 ‘anckernegel’, welke daartoe gebruikt waren. Apenstert. Verdam: ‘Schertsende benaming voor gevangenis, vgl. onze uitdrukking in den aap gelogeerd zijn. De oorsprong is mij onbekend’. Verdam is hier gelukkig niet zoo beslist in zijne afleiding als Kern en anderen, die stoutweg verklaard hebben, dat het eene verbastering is van apenstad d.i. open, onbemuurde stad, omdat volgens hen het stadsdeel van Zutphen, waarin deze gevangenis lag, oorspronkelijk onbemuurd was. | |
[pagina 132]
| |
Hiervoor is echter geen enkel bewijs bij te brengen, terwijl daarenboven de oudste vorm, waarin het woord voorkomt, steeds Apenstert luidt. Vergel. onze studie ‘Eene Geldersche stad in de Middeleeuwen’ (Bijdragen en Mededeelingen der Vereeniging ‘Gelre’, deel III, blz. 20). Wegens den hoogen ouderdom van het woord en de omstandigheid, dat het tot heden alleen in Zutphensche bronnen gevonden is, meenen wij te mogen betwijfelen, of het eene schertsende benaming voor gevangenis is en er de uitdrukking ‘in den aap gelogeerd zijn’ mede samenhangt, welke blijkbaar van veel jonger datum is. Wij willen er hier nog op wijzen, dat blijkens den Navorscher, jaarg. 1890, blz. 335, te Ek-en-Wiel een blok landerijen ligt, dat de ‘Apenstert’ heet. *Barnwiin. Brandewijn. Vergel. gebrantsswiin. Rek. 1464, 21 ro: i mgln barnwiins xiii kr. *Bedderedich. Bedlegerig. Volgens het Ndl. Woordenboek i.v. bedderee is het woord uit het Middelned. tot heden niet opgeteekend. In de stichtingsoorkonde der Hackfortshuisjes te Zutphen van St. Johansavond decollationis 1478 (in het archief der St. Walburgskerk aldaar) lezen we echter: ‘offt sake weer, dat van de sess olde manne voirss yenich kranck worde, bedderedich, blint, lam offt anders, dat sie sich nyet langher behelpen konden’, enz. Zie vooral Verdams artikel over bedlegerig en synon. woorden, waaronder ook bedredich en bedrede uit het Mnl., in Tijdschr. 15, 129 vlgg. Het woord komt ook voor Advies Gasth. (te Kampen, zie Index Mnl. Wdb.) xvii en Hs. Lett. 1031ƒ 221a: ‘(hi) hadde wel seven yaer bedderede gheleghen’. *Beitel. Eene soort boot. Rek. 1466, 35 vo: gegeven drien gesellen, die op de beytel legen, die hier an wart gehaelt ende hier besien wart wat daer in was en des guets een deels opgeslagen wart ..... In Van Lenneps Zeemans-Woordeboek leest men i.v. aak: | |
[pagina 133]
| |
‘Onder Aken verstond men oudtijds die lastschepen, welke met wijnen van Keulen kwamen afdrijven, waarom zy ook doorgaands Keulsche aken werden genaamd. Deze schepen waren plat van bodem, van onder breed uitgezet, hoog opgeboeid en boven smal toeloopende: voor en achter met een breeden steven, in den vorm van een beitel, waarom zy ook beitel-aken werden geheeten’. Den ‘vorm van een beitel’ in een schip terug te vinden is vreemd. Vgl. Ndl. Wdb. op beitel, II; Kil. op beitel (waar aangehaald wordt uit van Hasselt beitelschip); Kern over het woord (verklw. van een verloren *beet; vgl. fra. bateau) Tijdschr. v. Letterk. 19, 244. *Beresteker. Privaatruimer. Rek. 1466, 39 ro: geg. den beersteker, die dat gemack schoenmakede in den Apenstert 11 ℔. Bij Verdam leest men i.v. bere: ‘Eig. dikke weeke stof in het algemeen (zooals b.v. leem, deeg), en vervolg. ons modder, slijk. Zie Taalg. 5, 293. Thans alleen nog in gebruik in de beteekenis menschendrek (vgl. den beer steken, beersteker). In het mnl. in de beteekenis van modder’. *Bernhout. Brandhout. Rek. 1445, 25 v.: Geg. iiii gesellen van iiii voeder berneholts in der scepenhof toe dragen iiii leuwen, ende Bernt Esselinc dat berneholt van der (sic) water daer toe vueren ...... Rek. 1449, 30 v.: Ghegeven Reynken, die veer, van vi vuder barnholts to vuren, uyt den ossenweert ghehaelt voer der schepenhues ..... *Berniser. Brandijzer, gloeiend ijzer, waarmee men de koeien op de horens merkte, alvorens ze in de stadsweide te doen. Brantiser kent het Mnl. Wdb. wel, doch in eene andere beteekenis. Rek. 1454, 23 vo: meister Henric Reynerss van den bernyser toe vermaken. Rek. 1459, 24 vo: meyster Henric Reynerss van een nye bernyser vermaket to den kuenen. | |
[pagina 134]
| |
*Beschueren. Bij Lübben b = bedecken, beschützen; ook beschuringe = beschützung. Rek. 1457, 33 ro: Meister Geryde, den tycheler, voer matten, die hie hadde laten maken den stien mede to bedecken ende to beschueren op den logenaven. *Bierhuus. Bierhuis. Rek. 1468, 41 ro: item noch verteert soe vor soe na mitten gesellen int bierhuus. *Bige. Formeel, in gebruik bij metselaars, om er ronde muren naar te metselen. Rek. 1457, 33 ro: gegeven Willem van Lintel van enen wagenschot, dar hie meister Geride van makede bygen, dar hie den ronden toren na metselde. Billen. Verdam geeft slechts één voorbeeld. Rek. 1466, 18 ro: geg. Gerit mullner van den steen to billen in de rossmole. Blaker. ‘Verschillend in beteekenis met ons blaker’, zegt Verdam. Vergel. echter: Rek. 1468, 30 ro: Geg. Derc Sluet vor i blekeren, dar men keersen opset op de Saltport ii s vi d. *Blancwijn. Eene soort witte (Rijnsche) wijn? Rek. 1464, 21 ro. Item noch van onrade als van gebrand wiin, die men dartoe behueffden viii stuver ende i quart blanckwiins. Op blz. 21 vo derzelfde rekening komt het nog eens voor. *Bodeker. Kuiper, mnd. bodeker, bodiker (bij Lübben), hd. böttcher. Rek. 1450, 42 vo: Berent Dapper, den bodeker, ghegeven voer iii tonnen ende voer vi badem in die tonnen to maken. Rek. 1457, 33 vo: Willem, den bodeker, van v nie backen gemaket ende van kalckkupene gebunden ende van i nien emmer gemaket ende enen verbademt. Rek. 1465, 30 vo: Jan Werffken, den bodeker, van iii emmeren, die Derick van Kranenborch in siinre metselryen gebesicht hefft. Rek. 1467, 25 vo: Willem bodeker vor ii cleyn veetkens gemaket. | |
[pagina 135]
| |
*Boembernersdach. Koppermaandag. Noch in het Mnl. Wdb., noch bij Grotefend komt het woord voor. Rek. 1449, 19 vo: Des Dinxdages na Boembernersdaghe, dat is na den Sondach Quasi Modo. Rek. 1466, 49 ro: Item op den Dinxdage na Boembernerssdag, doe onse vrende wederquemen van Aernem. Bij J. ter Gouw, De Volksvermaken, blz. 124, lezen wij: ‘In den Bourgondischen tijd, toen 't Fransch praten mode was, noemden de Heeren dien dag (n.l. Koppermaandag) Bombancerdag, - naar bombance, dat precies 't zelfde als ons “kopper” beteekent; maar dit werd toen door hen, die 't niet verstonden, weer verhaspeld tot Bombarnersdag, en gaf vernuftigen uitleggers aanleiding er een boombranders of bombammersdag uit te maken’. Vergel. nog het Ndl. Wdb. op bombancie. Boen. In de Zutphensche rekeningen beteekent het woord zolder en is het onzijdig. Rek. 1451, 2 ro: Dat boen up den gruethuess. Boesem. Boezem van een schoorsteen. In deze beteekenis komt het woord bij Verdam niet voor. Rek. 1465, 31 ro: Op den selven dach verloent van oen schorssteens boesem gemaket op den Larpoert. Idem, 34 vo: Op de Larporte twee ysere an des schorsteens boesem vor vi kr. *Bombert. Bespeler eener ‘bombaerde’. Dit laatste woord geeft Verdam op met de beteekenis van: eene soort hautbois. Rek. 1454, 23 vo: gegeven een pyper, dat (sic) onser stat bombert wesen sal to enen mydelpenninc vii s; zoo nog eens ald. Rek. 1457, 31 vo: gegeven Wiinrick, den bombert, onsen pyper. Boochhure. Dit is niet de huur van de bogen (fr. arcades, hd. Lauben) der stad, maar die van de bogen in den stadsmuur. Vergel.: Rek. 1445, 1 ro: Die selve van enen boegen jaerlix viii s. Zoo nog eens aldaar: Tydeman van Ense van den twien | |
[pagina 136]
| |
boegen, die Johan van Vieracker toe hebben plach, jaerlyx op sente Marten 1 ℔. Rek. 1451, 1 ro: Tydeman van Enss van tween baghen jaerlix up sunte Marten 1 ℔. Het woord boochhure hebben wij tot heden niet in eene Zutphensche bron gevonden. *Breeciser. Breekijzer. Verdam heeft slechts het synoniem breecbile. Rek. 1451, 17 ro: Item meyster Gheryt stratemaker hefft duen maken ..... drye nie dweerbylen voer i Arnemssce gulden ......; iiii stienbilen ghesteelt voer ......; een groet breeckyser voer ...... Rek. 1457, 31 ro: Item noch gegeven meyster Gadert den smyt van drie dweerbilen ende ii breeckysere. Rek. 1464, 20 vo: meister Geryt stratemaker gesteelt ii dweerbile ix k., twee breeckysere gesteelt vor v k. Rek. 1465, 34 vo: twee brekeysere versteelt vor iiii kr. *Briefbusse. De bus, waarin de briefdrager (bode) de brieven bewaarde, die hij rondbracht. Het woord beteekent dus in de middeleeuwen iets geheel anders dan tegenwoordig. Rek. 1469, 27 vo: geg. van een nye baden brieffbusse i vleemssc, de onser kuer kreech. *Budelsnyder. Beurzensnijder, zakkenroller. Bij Verdam komt alleen het synoniem borsesnider voor. Rek. 1469, 30 vo: doe men den budelsnyder henckt. *Bussecarre. Kar, waarop eene bus (kanon) ligt, affuit. Vergel. het woord carrebusse hieronder. Rek. 1453, 3 vo: to den bussenkarre to vermaken. Idem, 29 vo: Op den selven dach gegeven voer twee paer rade to den bussenkaren. Rek. 1465, 31 ro: Des Sondaghes na Petri verloent van een bussen kerre gemaket. Busselade. Het houtwerk, de lade, waarin de carrebusse (i.v.) lag. Rek. 1457, 32 ro: Item meister Johan Zidenstein to Aernem | |
[pagina 137]
| |
gesant, die daer die donrebusse in eene nie lade leet leggen. Idem, 35 vo: Noch meister Henric voers. geg. van den laeden, dar dese busse inlach, to maken. Rek. 1459, 24 vo: Hier is sprake van twee nieuwe slangen, welke ‘in het holtwerk’ gelegd waren, waarop volgt: van holtwerk gesneden to den bussenladen vors. Busserat. Wiel van een kanon. Zie bij bussecarre. *Cytarist. Iemand, die eene cither bespeelt. Verdam geeft alleen het woord citole, eene soort cither, en citoolre, bespeler eener citole. Rek. 1464, 13 ro: Op den selven tijd gesc. den cytarist, die dar voer spoelden, 1 qr. *Danshuus. Een huis staande naast of in de onmiddellijke nabijheid van het schepenhuis te Zutphen. Het behoorde in eigendom toe aan de stad, die aldaar aan hare schepenen en gasten met hunne familie gelegenheid gaf tot dansen. Vergel. onze studie ‘Eene Geldersche stad in de Middeleeuwen’ (Bijdragen en Mededeelingen der Vereeniging ‘Gelre’, deel III, blz. 13). Rek. 1453, 3 vo: Ende dese voers ic Rinssche gulden sint gecomen ...... ende tot den sittenen in dat dansshuess. Dezelfde rek., 31 vo: noch gegeven voer iiii keersen blekeren in den dansshuess. Rek. 1457, 34 ro: Item des avendes up sunte Merten, doe onse genedige vrow ende joncker in dat dansshuus weren mit oeren vrenden oen geschenket van beveel der schepenen v ℔ confectes ...... *Dorenkiste. Een huisje, waarin de stad Zutphen krankzinnigen opsloot, welke gevaarlijk voor hunne omgeving waren. Vergel. onze studie ‘Eene Geldersche stad in de Middeleeuwen’ (Bijdragen en Mededeelingen der Vereeniging ‘Gelre’, deel III, blz. 25). Vergel. mnd. dorenkiste en het Deensche Daarekiste, gekkenhuis; daarekistegal, stapelgek. Rek. 1451, 16 vo: Item to der dorenkyst iii vierdel scharpinge voer xviii k(rumstert) ...... | |
[pagina 138]
| |
Rek. 1453, 36 vo: Geg. voer ii slaetken an een hantyseren to den geck in der dorenkyst ...... Rek. 1454, 23 ro: Geg. van den geck en wech gevuert, die hier in die dorenkiste sat, den men kleden moste ...... *Dragebant. Draagband. De juiste beteekenis van dit woord is ons niet duidelijk; waarschijnlijk moet men er hier onder verstaan één der zeelen of touwen, waaraan de bak onder de heerkar hing. Rek. 1466, 33 ro: to der heerkar ii dregebande an die asse. Drakenveltsteen. Op gezag van Van Hasselt verklaart Verdam dit woord door: grauwe baksteen. Het wil echter zeggen: steen uit de groeven van den Drachenfels en komt in de Zutphensche rekeningen herhaaldelijk onder den naam van Drakenvelder (steen) voor. Drakenvelt komt voor bij Velthem, II, 29, 36. *Dulle. Het woord ‘dul’ wordt nog in en om Zutphen gebruikt voor het huisje of busje aan een schop of spade, waarin de steel gestoken wordt. Rek. 1467, 21 ro: Item aan de heerpan gemaket i nye dulle. *Dronge. Druk, propvol, waarschijnlijk afgeleid van dringen = drukken, persen. Rek. 1451, 33 ro: ghegeven Willem Muser, die twee reysen to Deventer was om meer byechtvaders hier to settene, doe dat hier so dronghe was in den midwinterss hilligen dagen ...... Op blz. 33 vo der zelfde rekening: Item in den midwinterss hilligen dagen, doe dat hier so dronghe was mitten afflaet, doe onse schepenen mitten schutten wakeden ...... Dwersbelcksken. Dwarsbalkje. Verdam geeft slechts één voorbeeld. Rek. 1468, 24 ro: Geg. vor i vueder kantholts, dar van gemaeckt wart de arme in dat rat van den watermolen ende dat dwerssbelcxken, dar dat warck mede gedwongen ende geschuttet wart ...... *Elseter. Eene soort wijn uit den Elzas (Middelned. Elsate, zie Verdam i.v.). | |
[pagina 139]
| |
Rek. 1469, 30 ro: doe schenckede oen die stad van Zutphen iii aem ende iii vierdel Elseters. *Gebrant wijn. Brandewijn. Vergel. barnwiin. De oudste vermelding is in de Rek. van 1464, 21 ro: Item noch van onrade als van gebrand wiin, die men dartoe behueffden, viii stuver en i quart blanckwiins. Rek. 1466, 31 ro: Item vor i mgln. gebrantsswiins ii witp. Vergel. nog: gebrant wijn Rek. d. Buurkerk 207, brantwijn Tijdschr. 10, 292, brandewijn excys en - barner, Westfri. Stadr. 2, 128, 245. *Gelovebrief. Geloofsbrief. Vergel. Verdam, deel II, kol. 1280: brief van gelove. Rek. 1449, 18 vo: Gherijt Ulrix toe Eertbeeck aen den joncker van Bronchorst, om die gheloeffbrive to werven voer die stat van Sutphen to laven aen den vryenstoell. Rek. 1459, 21 vo: Gegheven enen baden, die i geloeffbrieff brachte an onsen heer van Gelre dan hie vor ons schreeff an den vrigreven i ℔ ii s iii d. *Gestoelte. Gestoelte. Rek. 1453, 29 vo: ghegeven Jennen, den holtsnyder, van den gestuelt gesneden in der schepenenhuess. Gewanthuus. Lakenhal, huis, waar het laken verkocht werd. Te Zutphen bevond het zich op de bovenverdieping van het stadhuis. Rek. 1447, 32 vo: ghegeven voer xi molder kalen opt ghewanthues. Gosseler. Benaming eener munt, welke niet aldus genoemd is naar het Geldersche dorp Gorssel, zooals Verdam vermoedt, maar naar de Duitsche stad Goslar, waar zij voor het eerst werd geslagen. In de middeleeuwen waren zeer veel munten van Duitsche vorsten en steden in ons land in omloop, terwijl ook de typen van vele dier munten hier nagebootst werden en vaak onder hun oorspronkelijken naam gangbaar bleven. *Hagehuus. Haaghuis, de aan alle zijden opene, smalle | |
[pagina 140]
| |
schuur, waaronder op eene steenbakkerij de steenen gezet worden, om te drogen. Rek. 1451, 11 ro: Johan die bruker van den haghehuess to verdecken. Rek. 1454, 23 ro: Geg. voer iiii vymmen daeckx myn i vierdel daer men mede deckede dat hagehus up den tychelavent. Rek. 1457, 31 vo: dat hagehues gedecket op den tychelavet. Rek. 1463, 9 vo: Op den selven dach verloent van dat hegehus op Helbergen by den tychelavet gestoppt Jan Brueker. Rek. 1470, 15 ro: Des Sondaghes op Palmarum verloent van de hegehusen gelattet op Helbergen ende dat formhuess nyess gedecket. Halftergelt. Geld voor het koopen van een halster, of wel, eene fooi, gegeven bij het koopen van een paard, voor het bewaken er van (?) Verdam. Deze laatste beteekenis, welke het woord nog heeft, is de juiste. Rek. 1464, 28 ro: Noch gecofft van Jan Kreynck Alpherss twee vet ossen, die onsen stad onsen her op die selve tyd schenckede cost beyde xvi Rinsse gulden ...... ende Jan Kreyncks knecht to haltergelde ...... *Hanck. Het woord hank wordt nog in en om Zutphen gebruikt voor eene breede sloot met loopend water. Rek. 1453, 17 ro: Des Sondages na Remigij verloent van der krybben to maken an Lutinger weert, voer den hanck, daer dat water doerloeppt, om deen to beschutten Geryt van Eem v dage Derick Huete v dage ...... *Hancsolre. Hangzolder. Rek. 1453, 36 ro: verloent van den hancksolre to maken in Musers toern. *Hantbile. Handbijl. Verdam heeft slechts het synoniem hantaex d.i. eene handbijl, kleine strijdbijl. Rek. 1451, 17 ro: i hantbyel ghesteelt vi kr. *Hantvile. Handvijl. Rek. 1464, 20 ro: den bussemeister een nie hantvyel vor xii kr. Harnskese. Eene soort kaas. Verdam i.v. harnassce ver- | |
[pagina 141]
| |
moedt, dat een bnw., van een plaatsnaam gevormd, in het woord verborgen zit, b.v. Hoornsche. Rek. 1448, 27 vo: Hier worden ‘harnsskesen’ en ‘perskesen’ vermeld. *Heercarre. Dit woord komt in de Zutphensche rekeningen herhaaldelijk voor met de beteekenis: kar, welke in eene heervaart gebruikt werd tot berging van proviand, etc. en daarom afgesloten kon worden. Rek. 1466, 38 vo: Geg. den gesellen, de meister Henric int gruethuus tot oen had ende oen die bussen hulpen vlyen ende die grote busse hulpen vlyen, dat dat huess to ruemer wart, dat ze verdroncken hadden iiiii stuver; noch van de kraen, dar ze mede worden gegeven ii stuver; noch van den heerwagen to haelen uyt der nyer port int gruethuess gevuert ii stuver, mitter heerkaer to samen gevlegen i ℔. *Heerwagen. Synoniem van heercarre. Rek. 1445, 23 vo: Geg. Deric des grypers wyf voer broet, dat sy mede in den heerwagen hadden ...... Op dezelfde bladz.: Ende voer coveler ende linnen doeke, daer men dye wympel afmakede op ten glavyen ende op ten heerwagen ...... Rek. 1448, 36 vo: Ghegeven Herbert, kystemaker, voer een heerwaghen viiii Rinsschen gulden maket xxi ℔ v s. Heller. Heller, benaming eener kleine Duitsche munt. Men vindt het, behalve op de eenige door V. vermelde plaats ook in de rek. van 1457, 35 vo: dit vorss. beloept sich vic v Rinssche gulden viii witp iiii heller maket ...... Hoefiser. Verdam heeft alleen het woord hoefisen en in de opmerking: Ook hoefiser en in het verklw. hoefiserkijn. Beide woorden komen als familienamen voor. Rek. 1466, 36 vo: Geg. meister Gadert van Dulmen van Jans peerd van Kollen aver winter to vuederen ende van iiii hueffyseren. Hoecsteen. Hoeksteen. Door Verdam was het woord uit het mnl. niet opgeteekend. | |
[pagina 142]
| |
Rek. 1448, 17 ro: Item Gherijt Salycke ghevuert ixm steens mede in gherekent den huecksteen voer iii dusent van Helberghen to vuren ende van den gruethues ellick dusent vii lewen maket xx ℔ ix s. Op dezelfde bladz. komt het woord nog eens voor. *Kalcbak. Kalkbak. Rek. 1457, 32 vo: Willem bodeker van ic banden op kalckupene gelecht ende voer twe nie keselincktonnen ende van iiii nie kalckbacken gemaket. *Kalckupe. Kalkkuip. Zie bij kalcbak. Kalcman. In de Zutphensche rekeningen heeft dit woord steeds de beteekenis van kalkkoopman. Rek. 1446, 21 ro: ende voer den wyncop gaf de callicman bynnen i last callix voer den R. gulden. Idem, 21 vo: Item soe die rentmeyster Bernt van Boerle en die callicman om des geldes twisten ...... Rek. 1449, 27 ro: Item noch na ontfangen van den selven kalckman xxxiii tonnen ...... *Carrebusse. Een op een affuit geplaatst kanon. Vergel. het woord bussecarre hiervoor. Rek. 1466, 34 ro: noch een kaerbuss nyes gebunden. Idem, 47 ro: noch gegeven .... die de karbussen vuerden in die Hetter drie dage ende drie nachte lanck. Rek. 1467, 37 vo: Gegeven Evert Vy(Uy?)tinck van dat hie mede was vor Aernem met ii peerd die die kerrebus vuerden .... Rek. 1468, 42 vo: Item des Sondaghes voor Ascentionis Domini, doe onze borgeren uyt weren gereyset mit onsen reyseners voer den Oeldenhave hadden se mede ...... kerrebusse. *Carrepert. Karrepaard. Door Verdam was geen voorbeeld uit het Middelned. opgeteekend. Rek. 1469, 2 ro: Hier is sprake van een stuk weiland, door de stad voor den tijd van zeven jaar verpacht en ‘dat doe onse stad deer (lees der) weyde gebruecde mitten karpeert, dar men vor corten sal xv ℔ blifft xiiii ℔’. *Kelrevenster. Keldervenster. | |
[pagina 143]
| |
Rek. 1463, 23 vo: Een traly in dat kelrevinster weget xxiiii ℔. Rek. 1466, 34 ro: Item noch to den Apenstart die spylen in dat kelrevinster (vermaket). Kersepipe. Koperen pijpje om eene kaars in te zetten. Verdam geeft slechts één voorbeeld. Rek. 1464, 20 ro: een kersenpyepp i kr. Op dezelfde bladz. komt het woord nog een paar malen voor. *Keselinctonne. Ton tot berging van kiezelsteenen. Zie bij kalckbak. *Knijptange. Knijptang. Rek. 1463, 20 ro: Geg. Osseman vor i knyeptang, die men oen verloess, doe men die klocken goet. *Coevoet. Koevoet. Rek. 1464, 20 ro: een kovoet vermaket iii kr. Rek. 1467, 21 ro: gemaket iiii hamer vor xx stuf. end iiii kovoete wuegen xxiiii ℔. Cropelinc. Benaming van een visch, kleine stokvisch. Rek. 1468, 41 vo: ende vor stockvisch als ii vierdel rakelvisch ende i vierdel kroppeling ende vii ℔ roetschaerss staet to samen iiii Rinsscher gulden. *Laetgat. Laadgat, zundgat. Rek. 1460, 30 vo: nog aan een knyppbusse een nie laetgat gedryelt. Rek. 1466, 33 ro: Item die laetgaten vermaket an drien laetbussen. Idem, idem: to den groten vogelerss iiii kaemeren die laetgate gestoppet. *Lantsleger. Landmeter. Bij Verdam komt alleen het synoniem lantmeter voor. Rek. 1468, 23 ro: Des Wonssdages op dach sunte Pauwel Geerlich ter Bruggen gesant in dat Nyebrueck, om den lantsleger hier to komen ...... Idem, 35 vo: Geg. den lantsleger van de koemarsch to morgentaell to slaen. Een voorbeeld van lantmeter vindt men Idem, 23 vo: Des | |
[pagina 144]
| |
Donredages darnae Herman van Zuest met i brief in geen Nyebrueck na den lantmeter. Maecloon. Maakloon. In dezen zin was het woord door Verdam niet opgeteekend. Vergel.: Rek. 1465, 30 vo: geg. Geryt keersemaker van tween tartysen gemaket, die baven dat koer staen vor viii ℔ wassen vort vor holtwerck ende makeloen ...... Rek. 1468, 35 ro: Item verloent an der Laerport van i secreet, dat vervallen was ende weder nyes op gemaecket is, dat gecost hefft van decken mitten leyendack ende van maeckloen xv stuver ...... Maelgelt. Maalloon. In dezen zin was het woord door Verdam niet opgeteekend. Vergel. echter: Rek. 1464, 18 ro: geg. Dobben Andriessoon; want hie die molen aver jaer mede verwaert ende dat maelgelt dar van bart xxx ℔. *Meeckensharinc. Maatjesharing. Vergel. Verdam i.v. magedekijn, iv, kol. 1017. Rek. 1466, 44 ro: Item vi vat vulhering, dat vat iii Rynsche gulden myn i ort en ii vat meeckenshering beide voor 5 Rynsche gulden. Rek. 1467, 37 ro: Item gecofft i ton medykenshering van Willem Aessack stont vor iii gulden. Mesekiste. Zie Mesecouwe. Mesecouwe. Dit woord komt nog voor in de Rechtsbronnen der stad Tiel, uitgegeven door Dr. J.S. van Veen, blz. 94: Item nyemant en sall in die mezekouwen noch opten wallen zijn gevoich doin noch dairin niet breecken noch vernilen. Het woord is nog niet in onbruik. Wij vonden het althans in eene studie van den heer C.H. Peters ‘Opmerkingen over den Bouw en de Ontwikkeling der Nederlandsche Steden’, geplaatst in het tijdschrift ‘Vragen van den Dag’, jaarg. 1900. T.a.p. afz. afdr., blz. 29, lezen wij: ‘De stede-toren verliest nu van lieverlede tevens zijn karakter als verdedigingstoren, zijn transen en uitgekraagde mezekouwen | |
[pagina 145]
| |
maken plaats voor pinakels en maaswerk-balustrades, en zijn spits verandert nu in een sierlijke à jour behandelde doorluchtige speeltoren, voorzien met een konstigh, met den hamer geslagen slaand uurwerk, terwijl een vergulde cogge vaak tot weêrhaan diende’. De heer Peters, dien wij om inlichtingen vroegen, was zoo vriendelijk ons mee te deelen, dat mesekiste of mesecouwe (= meezekooi, de buiten het raam hangende vogelkooi) werd gebezigd voor een kleinen over- of uitbouw bij een muur, toren, rondeel of bolwerk. De mesekiste was van balkhout of van zware deelen getimmerd. Beide dienden of tot neerwerping van steenen, bij wijze van machicoulis, of tot betere bestrijking van den muur, of tot bewaring van schietgerij. Het Hoogduitsche Maisenschlag heeft ook die beteekenis. Utedriebomen, synoniem van opdriebomen. Land uitmeten of afmeten. Vergel. in het Mnl. Wdb. de uitdr. bi rechten driebome, in eene rechte lijn. In het Raadsdagelijks Boek v. Utr. van 1409 op Vrijdag na ‘Judica’ staat: ‘R. “aen den overegge” en B. “aen den nederen egge” van een stuk land zullen met de tusschenliggende geerfden “hoer eggen zueken ende opdribomen”’. Rek. 1449, 22 ro: Item doe die schepenen ghemeynlichen ghegaen weren up Helbergen ende solden dye latinghe (loting) doen tusschen der stat ende Johan van Kell als van den lande. Doe sie wederquemen wert daerup verdroncken vii quarten. Item des anderen dages, doe sie daer weder ghenghen eens deels van den schepenen ende dryeboemden dat uyt, doe wart daerup ghesat v quart ......
Zutphen, Juni 1901. j. gimberg. |
|