Netteboef.
In eene door bemiddeling van Dr. A. Beets mij geworden mededeeling heeft de Heer Johannes Bolte te Berlijn de vriendelijkheid mij te wijzen op eene passage in zijne Inleiding op den door hem uitgegeven herdruk van Georgius Macropedius, Rebelles und Aluta (Latein. Litteraturdenkm. 1897), waarin hij eene aanvulling en bevestiging ziet van mijne opmerkingen aangaande ‘netteboef’ op bl. 33 vlg. Men vindt daar S. XVII naar eene penteekening uit het Darmstadsche handschrift des ‘Bubenordens’ eene afbeelding van een ‘netteboef’, daar ‘Lotterbube’ geheeten, in de linker hand het net, dat hij de dronken Aluta over het hoofd zal werpen (vs. 519: ‘Hui, quidnam hoc est, quod rete caput obvolvitur?’). De tekst is bovengenoemd handschrift luidt daarbij: ‘Den habijt, den du salt dragen | Na des Magotz gesetz, | Dat is eyn gerissen cleit off ein netz | Off eyn gerissen alt wammus, | Dat dir der lyff gee dair uyss’.
Utrecht.
p.h. van moerkerken.