Rijmkalenders.
Bij wijze van bladvulling acht ik het geoorloofd hier de aandacht te vestigen op een paar soortgelijke rijmwerken als het door den heer Van Veerdeghem in Tijdschr. 10, 290-293 medegedeelde, dat thans (zie de noot hieronder) blijkt eene toen niet vermoede beteekenis te hebben als historisch bewijsstuk. Het eene - naar drie hss. afgedrukt bij Clarisse, Natuurk. v.h. Geheel-al, blz. 63-74 aan den voet - is eene weinig afwijkende redactie van het kreupelrijm: Pratique om den kalendier up de hant te wetene (zie Belg. Mus. 6, 319-322); de inhoud heeft waarschijnlijk alleen belang ten opzichte van Grasmaand als naam voor Juni (zie Mnl. Wdb. en Wdb. d. Ned. T.). Van vorm ten minste vloeiend is het andere gedichtje, als Een ‘vieze’ almanak uitgegeven in Ons Volksleven (Brecht 1891), 3, 138-139 en dagteekenende uit de eerste helft der 16. eeuw. Het begint: ‘Januarius. Djaer is nieuw als die Coninghen gaen // Offeren, sprack Pontiaen; // Anthonis heeft Agneet gheeert; // Paulus wordt van God bekeert’. Verder is het niet minder zonderling en ook al even familiaar van toon als de andere tot heden bekende rijmkalenders. Een Rijm-almanak is te vinden Belg. Mus. 6, 307-319.
St.-Laureynsdag, 1892.
a. beets.