Nog eens: koek en ei.
In de vorige aflevering van dit Tijdschrift (blz. 202) heeft A.B. het vermoeden geuit, dat de zegswijze koek en ei ‘blijkbaar onverbasterd is overgeleverd’. Aangetoond is dat door citaten uit een Duitsch woordenboek en woorden van Luther niet, doch op grond van het daar vermelde, mag men wel besluiten dat het naar alle waarschijnlijkheid zoo geweest is. Maar zekerheid geven ons de volgende citaten, een van 1628, een van 1683. Zij luiden:
Want ick hebt wel so veer met schoon praten ghebrocht,
Dat wy als Ey en Koeck d'een d'ander soet aensaghen.
L. Zasy, Borgerl. huys-houdingh (Rotterdam, 1628)
en:
We hebben altijd een Ey en een Koek geweest, en een lijn getrocken; waarom blaft gy my als een Hond aan? De Historie der Queesters, p. 330.
g. kalff.
Zonderling is het gebruik der uitdrukking bij Wolff-Deken, C. Wildsch. 3, 268: Bethje is bij Oom schering en inslag, koek en ei.
a.b.