Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 10
(1891)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMoker.Naar het schijnt, komt dit woord thans alleen nog voor in ons land en in Oostfriesland. Toch moet het eenmaal ook elders op Germaansch gebied in zwang zijn geweest, want wij vinden het terug, en wel in dubbelen vorm, in het Finsch, als moukari en moukka. De uitgang -ari wijst op ontleening, en dewijl moker in geene der Balto-Slawische talen wordt aangetroffen, moeten de Finnen hun moukari, moukka uit een of ander Germaansch dialect overgenomen hebben. Niettegenstaande het verkeer dat er sedert eeuwen tusschen onze Oostzeeschippers en de Finnen bestaan heeft, is het in de hoogste mate onwaarschijnlijk dat moukari uit Nederlandsche gewesten in Finland ingevoerd zou zijn, en wat moukka betreft, dit kan, wegens het verschil van uitgang, in geen geval uit een te veronderstellen Oudnederlandsch mukari of mokari gesproten wezen. Omtrent den stamklinker is op te merken dat onze zachtlange ó in het Finsch, welks o steeds als ò klinkt, vertegenwoordigd wordt door ou, bijv. koulu, school. Onze scherplange oo, de Gotische áu, vertoont zich in 't Finsch regelmatig als au; dus kaunis, schoon; kauni-us, schoonheid; kauppa, koop; kaupunki, stad; vgl. het | |
[pagina 116]
| |
Zweedsche köping, ofschoon dit laatste in vorm veel jonger is. Eene schijnbare uitzondering maakt Finsch housu, Hoogduitsch hosen; dit woord heeft wel etymologisch eene oo, doch in het Hoogduitsch is deze klank tot dien onzer zachtlange ó verloopen. De Finnen kunnen hun housu niet anders dan van de Duitschers hebben, want de Zweden zeggen byxor. De etymologie van moker is nog niet volkomen opgehelderd. Prof. Vercoullie houdt het voor afgeleid uit denzelfden wortel als meuk en muik, zoodat moker eigenlijk zou beteekenen een werktuig om week te maken. Bij denzelfden wortel, waaraan dus de beteekenis van ‘week maken’ wordt toegeschreven, behoort ook het Gotische muks in mukamodei, zachtmoedigheid, Engelsch meek, enz. Deze verklaring is alleszins aannemelijk, daargelaten dat ‘week maken’ een causatief begrip is van muks, dus niet de oorsprong hiervan kan wezen. In het Sanskrit heet moker mudgara. Vermoedelijk is de d vóór de g hierin ontstaan uit z, ouder s, gelijk in madgu, duikervogel, madgura, duiker, voor mazgu, mazgura, van majjati, voor masjati, zooals de Indische geleerden reeds bevroedden, Latijn mergo. Bij ettelijke wortels zien wij het verschijnsel, dat de stam in sommige tijden en afleidingen versterkt wordt door eene s vóór den eindmedeklinker; o.a. in ἔμισγον bij μίγνυμι; het Latijn heeft evenzoo miscere, tegenover Skr. miç. Het Sanskrit heeft majjati (uit masjati), madgu, madgura, doch in sommige vormen mag, o.a. in 't p.p.p. magna. Naar ik veronderstel, heeft er naast musg (mudg-) ook een kortere stam mug bestaan, die kloppen, beuken, stampen, of iets dergelijks moet beteekend hebben. Inderdaad vermelden de Indische geleerden eenen dhâtu of zgn. wortel muj, munñj in den zin van ‘zeker geluid geven’; hiermede laat zich gevoegelijk het Lat. mugire vergelijken. De tweede beteekenis die opgegeven wordt is die van ‘afvegen, poetsen’, waarmede voor ons doel niets aan te vangen is. Dat het soort van geluid, door Skr. muj uitgedrukt, zoodanig is als bij mokerslagen gehoord wordt, is mogelijk, doch niet te bewijzen. Over 't algemeen evenwel, het is eene bekende | |
[pagina 117]
| |
zaak, geven woorden als klappen, kloppen, tikken, Skr. tad, e. dgl. niet alleen een geluid te kennen, maar ook de beweging welke met het geluid vergezeld gaat of het voortbrengt. In verband met den vorm mudgara is het opmerkelijk dat wij in het Finsch ook een woord moskuri, malleus, clava quo cunei intruduntur, aantreffen. Blijkbaar is dit niet verwant met de Finsche uitdrukkingen moska, colluvies sordium, moskaan, negligenter congero, en staat het tot moukka en moukari oogenschijnlijk in dezelfde verhouding als een te veronderstellen Germaansch musk-, Skr. mudg-, tot Germ. muk-, Skr. mug-Ga naar voetnoot1). In het Slawisch komen ettelijke woorden voor, die bij een stam mŭzg- behooren; o.a. Russisch mozžitj, Tsjechisch možditi, verbrijzelen, vermorzelen; Oudbulgaarsch mŭžditi, verzwakken.
h. kern. |
|