Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 10
(1891)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joan van Broekhuizen.De man, wiens naam boven dit opstel is geplaatst, was één dier krachtige figuren, die door aanleg en volharding, onder zeer ongunstige omstandigheden, zich, zooal niet grooten roem, dan toch eene waardige plaats op velerlei gebied hebben weten te veroveren. De krijgsman, die na eene zeer onvoldoende opleiding een onzer eerste Latijnsche dichters is geworden, aardige verzen in zijne moedertaal heeft geschreven en een paar Latijnsche schrijvers zeer verdienstelijk heeft uitgegeven, die de raadsman is geweest van beroemde geleerden en een vraagbaak op het gebied der Italiaansche en Fransche letterkunde, verdient niet in het vergeetboek te raken. Terwijl kort na zijn dood twee zijner vrienden eene vrij uitgebreide levensbeschrijving van hem hebben uitgegeven, is het thans mogelijk, om op Broekhuizen's leven en karakter een nieuw licht te doen vallen door gebruik te maken van een groot aantal van zijne brieven en verzen, die in handschrift tot ons zijn gekomen.
Joan van Broekhuizen werd den 20sten November 1649 te Amsterdam geborenGa naar voetnoot1). Zijn vader, Gerard van Broekhuizen, had een hoedenwinkel en was later klerk in dienst van den zeeraad. Dat hij afstamde van het adellijke Utrechtsche geslacht der Broekhuizen's, schijnt men te mogen betwijfelen. En al had Joan later ook een brief in zijn bezit, voorzien van het zegel van dat geslacht, een brief in 1540 geschreven en jaren lang in de famielje bewaardGa naar voetnoot2), hij geloofde waarschijnlijk niet aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die afkomstGa naar voetnoot1). Broekhuizen's moeder, Eva Vos, was verwant aan de geslachten Hudde en WitsenGa naar voetnoot2). Van Joan's jeugd is zeer weinig bekend. Hij verloor zijn vader vroeg en kwam onder de voogdij van zijn oom, Joan van Broekhuizen, die boekhouder was van den zeeraadGa naar voetnoot3). Deze bloedverwant deed den jongen, die al vroeg aanleg tot studie toonde, op de Latijnsche school aan de nieuwe zijde, welke van 1635-1670 onder het bestuur stond van den geleerden Hadrianus JuniusGa naar voetnoot4). Broekhuizen leerde vlug en heeft zich het onderwijs, dat hij genoot, zeer ten nutte weten te maken. En toen de rector bemerkte, dat hij talent had voor het schrijven van Latijnsche verzen, hielp hij hem daarin voort en gaf hem den raad, om Propertius na te volgenGa naar voetnoot5). De knaap verkreeg spoedig zulk eene vaardigheid in het maken van Latijnsche gedichten, dat zijn levensbeschrijver, David van Hoogstraten, later de volgende aardige anecdote van zijn schooltijd kon verhalenGa naar voetnoot6). Junius ‘op zekeren dagh begerende, dat zyne leerlingen, elk om strydt, na het eindigen der lessen, t'huis hunnen geest zouden inspannen, om met een Latynsch gedicht geluk te wenschen aen den Heer Gillis Valkenier, die tot Burgermeester gekozen was, wachtte Broekhuizen niet tot dat hy zou t'huis gekomen zyn, maer maekte daer ter plaetse in den tydt van een half uur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een gedicht, dat des anderen daegs met alle de andere vergeleken, den lof en toejuiching zyns Meesters behaalde, die daerom hem alleen beval zyne vaerzen den Burgermeester te gaen aenbieden, die ze met genoegen ontfing, en al de jeugt om Broekhuizens wil eenen vryen Speeldagh vergunde’. Dat voorval heeft zeker in Februari 1665 plaats gehadGa naar voetnoot1). Broekhuizen liep de Latijnsche school af, waar hij eene menigte prijzen behaalde, en had gaarne verder willen studeeren. Maar zijn oom meende, dat er met geleerdheid niet veel viel te verdienen, en dus werd Joan bij den apotheker Herman Angelkot in de leer gedaanGa naar voetnoot2). Deze ‘kruidtmenger’, die op den hoek van de Vijzelstraat en de Heerengracht woonde, was een geletterd man; hij heeft eenige treurspelen uit het Fransch vertaald en de klucht Vechter geschreven. Broekhuizen kon het best vinden met zijn ‘huiswaerdt’; hij zond hem later, toen hij buiten 's lands vertoefde, dikwijls zijne gedichten toe, en benoemde hem zelfs tot zijn executeur testamentairGa naar voetnoot3), zoodat Angelkot bij Broekhuizen's dood (1707) met recht in zijn lijkdicht kon spreken van ‘onze vrindschap van voor vyftig jaren’Ga naar voetnoot4). Gedurende den tijd, dat hij bij Angelkot werkzaam was, ging Broekhuizen voort met het dichten van Latijnsche verzen. Zeker ontstonden in dat tijdperk de omwerkingen van Horatiaansche Oden, welke wij onder zijne Poemata aantreffenGa naar voetnoot5). Andere gedichten leeren ons, wie zijne vrienden waren. Misschien was hij reeds op de Latijnsche school bevriend geworden met Antonides, tot wien hij in 1673 twee gedichten richtte, en wiens dood hij later heeft bezongenGa naar voetnoot6). Verder kende hij Daniel Arents, een philosophiae doctorGa naar voetnoot7), Joannes Dermout, wiens promotie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en huwelijk hem verzen in de pen gavenGa naar voetnoot1), Daniel van AlphenGa naar voetnoot2), den zoon van den gelijknamigen Leidschen burgemeester, later eveneens burgemeester en bekend door zijne liefde voor de classieken, en een zekeren Reynier StapelGa naar voetnoot3). Ook met een paar mannen, die later op wetenschappelijk gebied naam hebben gemaakt, was Broekhuizen bevriend. In de eerste plaats met Petrus Francius, die vier jaren ouder was dan hij, en die, na te Leiden en te Angers gestudeerd te hebben, in 1674 professor werd te Amsterdam in de Romeinsche geschiedenis en in de welsprekendheid. Francius had den jongen dichter leeren kennen, toen hij een Latijnsch vers van hem had gezienGa naar voetnoot4), en beiden zijn tot aan den dood van den professor (1704) boezemvrienden gebleven. Ook maakte Broekhuizen kennis met Govert Bidloo, den lateren gunsteling van Willem III, die professor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de medicijnen, lijfarts, dichter en directeur van den Amsterdamschen Schouwburg is geweest. Toen Bidloo, die van denzelfden leeftijd was als Broekhuizen, in Maart 1672 in het huwelijk tradGa naar voetnoot1), dichtte Joan een lang bruiloftsversGa naar voetnoot2), dat met recht in den bladwijzer der Poemata als Epithalamium lascivum is betiteld. En toen hij in 1675 de Brieven der gemartelde Apostelen uitgaf, schreef Broekhuizen een lofdichtGa naar voetnoot3), terwijl hij in 1684 een anatomisch werk van den hoogleeraar op dezelfde wijze versierdeGa naar voetnoot4). Maar Bidloo was een man, die zich zeer vele vijanden heeft gemaakt en den slechten roep, waarin hij stond, zeker heeft verdiend. En zoo is dan ook de goede verstandhouding tusschen hem en Broekhuizen langzamerhand veranderd. Wel vinden wij hen in 1694 nog in briefwisselingGa naar voetnoot5), maar reeds een paar jaren vroeger had Broekhuizen Bidloo en Romein de Hooghe als monsters gesignaleerdGa naar voetnoot6), het vinnige epigram In Licinium tonsorem tegen hem geschrevenGa naar voetnoot7), en hem in één zijner brieven aartsschelm genoemdGa naar voetnoot8). Broekhuizen bleef eenige jaren in den winkel van Angelkot. Maar toen hij, in weerwil van alle moeite, zijn oom niet kon overreden, om hem aan een anderen werkkring te helpen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liep hij weg en werd soldaatGa naar voetnoot1). Dit gebeurde waarschijnlijk in 1672Ga naar voetnoot2), en de jonge man had dus al spoedig gelegenheid, om zich in den oorlog te onderscheiden. Hij werd naar Groningen gezondenGa naar voetnoot3), hielp deze stad verdedigen tegen den bisschop van Munster en den keurvorst van Keulen, en maakte de onderneming naar Koevorden en een tocht in het Bentheimsche medeGa naar voetnoot4). In de belegerde stad maakte de jonge krijgsman kennis met verscheidene studenten, die zijne groote bekwaamheden en zijn voortreffelijk geheugen bewonderdenGa naar voetnoot5). Hij bezong den moed der jongelieden, die met hunne compagnie zoo krachtig hadden geholpen bij de verdediging der vestingGa naar voetnoot6), en de promotie van één hunner officieren, die zich kort na het opbreken van het beleg den graad van doctor in de rechten verwierfGa naar voetnoot7). In het voorjaar van 1673 vinden wij onzen dichter in Holland terug, en wel in de legerplaats te BodegravenGa naar voetnoot8), te SchoonhovenGa naar voetnoot9), OudewaterGa naar voetnoot10), dat een tijd lang door de Fransche bezetting was verlaten, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den HinderdamGa naar voetnoot1), VreelandGa naar voetnoot2) en NederhorstGa naar voetnoot3). Waarschijnlijk behoorde Broekhuizen dus bij het leger van ongeveer 30.000 man, dat de Staten van Holland in Januari 1673 besloten hadden bijeen te trekken. De overwinning, die de Ruyter den 21sten Juli bij Kijkduin behaalde, heeft Broekhuizen te Amsterdam bezongenGa naar voetnoot4). Broekhuizen had zich intusschen den rang van vaandrig verworvenGa naar voetnoot5). En hij kwam in dezen tijd in aanraking met den beroemden Nicolaas HeinsiusGa naar voetnoot6), die toen gezant der Staten in Zweden was en zich dikwijls in den Haag ophield, om zich een paar jaren later ‘rude donatus’ in het stadje Vianen te vestigen. Francius had den beroemden geleerde een vers van Broekhuizen toegezonden en gezegd, dat het door een vriend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hem was geschreven, en toen Heinsius, die meende, dat Francius zelf de dichter er van was, later hoorde, dat het vers inderdaad door een ander was gedicht, verlangde hij dezen te leeren kennenGa naar voetnoot1). Van dien tijd af is Broekhuizen door Heinsius in allerlei dingen voortgeholpen. Ook met den bekenden Joan Six kwam onze dichter in betrekking. Six, die verschillende ambten bekleedde, en zich door zijn treurspel Medea (1648) eenigen letterkundigen naam heeft verworven, was een Maecenas, die meermalen door Broekhuizen is bezongenGa naar voetnoot2). Denken wij nu daarbij aan zijne verhouding tot den burgemeester Joannes HuddeGa naar voetnoot3), dan blijkt het, dat Broekhuizen zich machtige vrienden en beschermers had weten te verwerven. In den winter van 1673-1674 lag Broekhuizen in garnizoen in het fort te Nieuwersluis; in Februari bezong hij daar den vrede met EngelandGa naar voetnoot4). Spoedig zou hij weer nieuwe erva- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ringen opdoen. Want in den zomer van 1674 nam hij deel aan den tocht van de Ruyter naar de Fransche bezittingen in West-Indië. Broekhuizen deed de reis op de transportfluit der Admiraliteit te Amsterdam, de JupiterGa naar voetnoot1), die 12 stukken voerde, met 31 matrozen was bemand, 155 militairen transporteerde en gekommandeerd werd door Willem van EwijkGa naar voetnoot2). Het was voor onzen dichter een zeer onaangename tocht, daar hij bijzonder gaarne te huis was geblevenGa naar voetnoot3) en niets met de zee ophadGa naar voetnoot4). Den 19den Mei kwam de vloot in zee, maar door verschillende oorzaken bleef zij tot den 9den Juni in het Kanaal. Den 25sten bereikte men de reede van Santa Cruz op Teneriffe, den 19den Juli Martinique, en den volgenden dag beproefde de kolonel Uittenhove met 1000 man eene landing, die mislukte en waarbij de meeste hoofdofficieren werden gewond, terwijl er vele soldaten sneuvelden. De Ruyter zette toen koers naar Dominica, maar ook daar waren de maatregelen tegen een aanval van onze troepen zoo goed genomen, dat het beter toescheen, om van de zaak of te zien. Zoo lichtte de vloot dan den 26sten Juli voor goed het anker en viel de Ruyter den 30sten September weder te Goeree binnen, nadat hij eenige schepen had achtergelaten, om bij de West-Indische eilanden te kruisenGa naar voetnoot5). Broekhuizen keerde eerst later naar het vaderland terug. Gedurende den zeetocht schreef hij eene menigte Latijnsche verzenGa naar voetnoot6), waarin hij zijn lot beklaagde en zijne gesneuvelde makkers bezong; ook vertaalde hij een paar psalmen. Enkele dezer gedichten zond hij uit de West aan Angelkot over. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na zijn terugkeer vertoefde hij een poos te AmsterdamGa naar voetnoot1), om in den zomer van 1675 naar Mechelen te worden gezondenGa naar voetnoot2), waar hij tot het najaar in garnizoen lag. In Januari 1676 vinden wij hem te HaarlemGa naar voetnoot3), in Maart met Francius bij Heinsius te VianenGa naar voetnoot4), en in April weder in hetzelfde stadje na een bezoek te UtrechtGa naar voetnoot5). Hij was toen met verlof, en dat hij Utrecht bezocht, was waarschijnlijk niet alleen, om Graevius te zien. Wel is deze beroemde hoogleeraar, dien Broekhuizen waarschijnlijk door bemiddeling van Heinsius heeft leeren kennen, een vriend van onzen dichter geworden, maar de oude bisschopsstad bezat nog een anderen trekpleisterGa naar voetnoot6). Broekhuizen, die jong was en Propertius navolgde, heeft natuurlijk tal van meisjes bezongen. Het is een onbegonnen werk, om een onderzoek in te stellen naar de vrouwen en meisjes, die het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorwerp van zijne genegenheid zijn geweest, en uit te visschen, wie er met de namen Neaera, Julia, Delia, enz. in zijne Poemata zijn bedoeld, omdat dezelfde persoon licht door twee gefingeerde namen kan worden aangeduid. Zelfs geeft het HS. der verzen dikwijls een anderen naam te lezen dan de gedrukte Poemata. Maar wij mogen met recht veronderstellen, dat enkele der minneliederen voor Neaera gericht werden aan Charlotte Lochon. Broekhuizen zal haar te Amsterdam ten huize van zijn vriend Joan Pluimer hebben leeren kennen. Want deze dichter en schouwburgdirecteur was gehuwd met Maria HagenaerGa naar voetnoot1), en Charlotte Lochon was in 1664 in het huwelijk getreden met Johannes Hagenaer van AmsterdamGa naar voetnoot2). Zij schijnt niet lang gehuwd te zijn geweest, want in 1676 woonde zij als weduwe in hare geboortestad Utrecht, waar ook een broeder van haar, die chirurg was, verblijf hieldGa naar voetnoot3). Charlotte was dichteres en beantwoordde de liederen, welke Broekhuizen haar toezongGa naar voetnoot4). Doch de arme vaandrig kon er niet aan denken, om de schoone weduwe te trouwen, en Charlotte trad den 13den Maart 1678 voor de tweede maal in den echt met Gerard GrimonGa naar voetnoot5). Zij heeft ook dezen echtgenoot overleefd en is in Juni | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1689 te Utrecht gestorven, onmondige kinderen nalatendeGa naar voetnoot1). Broekhuizen begon in het voorjaar van 1676 weder met nieuwe zwerftochten. In het laatst van April of het begin van Mei trok hij, onder bevel van den luitenant-kolonel Van Weede, naar TrierGa naar voetnoot2). De stad was twee jaren lang in het bezit der Franschen geweest, maar den 6den September 1675 door de keizerlijken heroverd. Tot het einde van het jaar bleef Broekhuizen in bezetting te Trier, dat door de Franschen jammerlijk was uitgeplunderd en verwoestGa naar voetnoot3). In Juli 1676 werd onze vaandrig tot luitenant bevorderdGa naar voetnoot4). Misschien kreeg hij door deze promotie meer vrijen tijd, misschien ook spoorde de nieuwe omgeving hem aan, om dikwijls de hand aan de lier te slaan; hij heeft althans te Trier verscheidene verzen geschreven. Zoo bezong hij o.a. den wijnoogstGa naar voetnoot5) en de schoonheden van de landstreekGa naar voetnoot6). Ook Nederlandsche gedichten vloeiden hier uit zijne pen, nl. Aan de Moezel, Zang, en het bekende ZwaantjeGa naar voetnoot7). En toen hij in December Trier had verlaten, om eerst naar KarthausenGa naar voetnoot8), daarna naar BothbergGa naar voetnoot9), eindelijk in Maart 1677 naar UerdingenGa naar voetnoot10) te gaan, bleef hij de lier tokkelenGa naar voetnoot11), zoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zijn verblijf in Duitschland het vruchtbaarste tijdvak was voor zijne Nederlandsche gedichten. In April is onze dichter te 's HertogenboschGa naar voetnoot1), in Mei te HeusdenGa naar voetnoot2), in November te Bergen in HenegouwenGa naar voetnoot3), waar hij langen tijd in garnizoen heeft gelegen. Geen wonder, dat deze zwerftochten hem vermoeiden en verveelden. De man van studie, de dichter kon zich niet voegen in het wilde soldatenleven, onder makkers, die zoo geheel andere idealen hadden dan hij. Wel had hij in het regiment van Van Weede een paar mannen gevonden, die zijne levensopvatting deelden, nl. de vaandrigs Hendrik de HaesGa naar voetnoot4) en David van BergenGa naar voetnoot5), van welke de laatste zich ook als een verdienstelijk Latijnsch dichter heeft doen kennenGa naar voetnoot6), maar de omgang met deze vrienden kon hem niet schadeloos stellen voor alles, wat hij miste, en uit zijne brieven blijkt telkens, dat hij het leven, dat hij leidde, moede was en zeer verlangde naar een anderen werkkring. Zijne vrienden, Heinsius, Graevius en Francius, wendden dikwijls moeite daartoe aan, want zij hadden medelijden met den talentvollen dichter, die een beter lot had verdiendGa naar voetnoot7). Eene poging, om Broekhuizen in 1677 de plaats van den praeceptor Slatius aan de Latijnsche school te Amsterdam te doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
innemen, mislukteGa naar voetnoot1). Ook is er een oogenblik sprake van geweest, om, wanneer de Amsterdamsche Schouwburg werd heropend, Broekhuizen onder de regenten op te nemenGa naar voetnoot2). Doch de luitenant kon zijne betrekking niet laten varen voor eene andere, die weinig of geene voordeelen opleverde. En zoo bleef hij steeds bij het beroep, dat hij bij gebrek aan beter had gekozen, en was dikwijls buiten 's landsGa naar voetnoot3) en ver van zijne vrienden. Vooral het laatste trok hij zich zeer aan, en hij beklaagde zich telkens in zijne brieven aan Graevius, dat Francius en Pluimer zoo weinig van zich lieten hoorenGa naar voetnoot4). In 1677 zagen eenige Nederlandsche gedichten van Broekhuizen het licht. Zij werden te gelijk met verzen van Pluimer uitgegevenGa naar voetnoot5) en door dezen aan Dirk Buysero, den beschermer van Antonides, opgedragenGa naar voetnoot6). In die opdracht lezen wij o.a.: ‘Ik heb my ook verstout neffens de myne in 't licht te geeven eenige vaerzen van den Heer J.v. Broekhuizen, die hy zo hier, als elders, daar hem het oorlogslot plantte meest op myn verzoek heeft gemaakt. 'T zal hem aangenaam weezen om den opziender die ik my vermeet daar over te stellen. Zyne Latynsche schriften, na de getuigenis van u Weled. en andere geleerden, moogen neffens die van de eerste onzer eeuw geplaatst werden. Hier toont hy ook niet vervreemt te zyn van zyn moederlyke taale’. Volgens deze getuigenis zou Broekhuizen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzoek van zijn vriend, die geene classieke opleiding had genoten, Nederlandsche verzen hebben geschreven. Onze dichter bleef geruimen tijd in garnizoen te Bergen, dat in den zomer van 1678 door den hertog de Luxembourg werd belegerd. ‘Intusschen’, schrijft hij den 20sten Juni aan GraeviusGa naar voetnoot1), ‘heeft het Fransche leger zijne tenten opgeslagen op een half uur afstand van de stad; toch wordt ons nu meer rust gegund dan twee weken geleden, toen wij dagelijks in lichte schermutselingen handgemeen werden’. Aan het beleg werd een einde gemaakt door den vrede van Nymegen en den slag bij St. Denis. Ook te Mons heeft Broekhuizen verscheidene zangen gedicht, o.a. op HeinsiusGa naar voetnoot2), die de elegie van zijn beschermeling zeer bewonderdeGa naar voetnoot3), en op Ferdinand van FürstenbergGa naar voetnoot4), den bekenden bisschop van Paderborn en Munster, die een vriend was van Heinsius en zelf ook als Latijnsch dichter is opgetreden. Ook de vrede te Nymegen gaf hem een lied in de penGa naar voetnoot5). In het voorjaar van 1679 vinden wij Broekhuizen in garnizoen te Maastricht; hij was somberder dan ooitGa naar voetnoot6). Francius was toen te Vianen bij Heinsius. ‘Mocht ik er ook zijn’, roept Broekhuizen uit in een brief, dien hij den 11den April aan Graevius richtteGa naar voetnoot7). ‘Dan zou ik ten minste gelegenheid hebben, om met u te lachen om de dwaze menigte, om met u te spreken over onze gemeenschappelijke studiën, om dagelijks te profiteeren van uwe geleerde gesprekken. Nu zie ik geen ander lot voor mij dan om oud te worden te midden eener nietswaardige bende, en het baat mij niets, om eerlijk en moedig te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, daar de gelegenheid mij toch ontbreekt, om mijne krachten te oefenen, en het geluk mij nooit toelacht. Ik zal moeten dragen, wat toch niet veranderd kan worden. Ook vroeger viel, evenals nu, meestal de eer ten deel aan hen, die haar het minst waardig zijn. Daarom heb ik, te midden van zulk eene eene groote menigte van ongeluksvogels, ook geen recht, om over mijn lot te klagen. Maar ééne zaak kwelt mij vooral en vergiftigt mijne gemoedsrust, nl. dat ik mijn leven niet kan doorbrengen zonder last te hebben van de dwaze menigte. Als mij dat geluk slechts ten deel viel, zou ik niets meer wenschen. Help gij mij, Graevius, en wijs mij den weg, hoe ik mij van den grond kan opheffen.’ Aan Heinsius schrijft hij den 28sten JuliGa naar voetnoot1): ‘Dat gij zoo welwillend denkt over mijne gedichten, daarin zie ik meer uwe genegenheid dan uw scherp oordeel. Mocht God mij slechts een tijd van eervolle rust schenken, dan twijfel ik niet, of ik zou eens dingen voor den dag brengen, die, zoo al niet algemeenen lof, dan toch zeker de goedkeuring van u en andere geleerden zouden verdienen. Maar thans word ik zoo bezig gehouden door alledaagsche zorgen, dat ik nauwelijks den tijd heb óm te zien naar de dingen, die mij vroeger dierbaar waren; daarbij komt dan nog mijn gebrek aan brutaliteit, want ik schaam mij voor de menschen, dat ik alle kennis en beschaving mis. En deze beide dingen houden mij er zoozeer van terug, om te dichten, dat het mij toeschijnt, alsof ik eigenlijk nooit aan de Muzen heb geofferd. Ik zal waarschijnlijk gedwongen worden, om mijn geheele leven door te brengen, verborgen onder de groote massa, als niet welwillende en machtige vrienden hun best doen, om mij van die onbestendige manier van leven te bevrijden. Tot nu toe heb ik zelf al mijne krachten daarvoor ingespannen, maar ik ben geen stap verder gekomen; doch, nu de vrede gesloten is en ik op eervolle wijze de gelederen kan verlaten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten wij zien, of zij zich mijner nog herinneren, die mij vroeger gouden bergen plachten te beloven.’ Broekhuizen's sombere stemming zou er niet op verbeteren. Want in de eerste dagen van September 1679 had een voorval plaats, dat zeer noodlottig voor hem had kunnen zijn. Als secondant bij een duel vocht hij mede, zooals in dien tijd de gewoonte was. Het duel had een droevigen afloop. Van de zes combattanten werden er twee gedood en Broekhuizen's principaal ontving zeer gevaarlijke wonden. Onze dichter doodde zijn tegenstander, toen deze het gevecht niet wilde staken, vóórdat één van hen beiden op de plaats was geblevenGa naar voetnoot1). Daar er zware straf stond op het duelleeren tusschen officierenGa naar voetnoot2), vluchtte Broekhuizen eerst naar Luik en daarna naar Keulen. Daar schreef hij den 8sten September den volgenden wanhopigen brief aan HeinsiusGa naar voetnoot3): ‘Het is nu vier dagen geleden, dat ik geduelleerd heb en mijn tegenstander heb gedood. Zeker een groot ongeluk, doch ieder soldaat moet bedenken, dat het hem kan overkomen. Ik zou u de bijzonderheden omstandig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhalen, als ik niet vreesde u lastig te vallen met het onaangename verhaal van mijn ongeluk. Thans ben ik een balling en heb mijn ambt verloren. Wat zal er van mij worden, Heinsius, mijn vader? Mijne hoop is alleen gevestigd op uwe goedheid, want reeds meermalen heb ik ondervonden, hoezeer gij mij genegen zijt. Er blijft mij niets anders over dan mij onder bescherming te stellen van den vorst van MunsterGa naar voetnoot1). En daar ik weet, welke nauwe vriendschapsbanden steeds tusschen u en hem hebben bestaan, bid en smeek ik u vooral hierom, dat gij een ongelukkigen, die niets heeft om van te leven en niet weet, waarheen hij zich zal wenden, in zijne goedertierenheid aanbeveelt. Laat de vorst mijne werkkracht gebruiken, zooals hij wil; hij zal in mij een dankbaren en ijverigen dienaar vinden. Als gij mij dezen dienst wilt bewijzen, twijfel ik niet, of de vorst zal mij goed ontvangen, en intusschen gebeurt er althans iets. Ik bid en smeek u, mijn vader, heb medelijden met een man, die onverdiend lijdt. Help mij in mijn ongeluk, dat ik zonder uwe hulp nooit te boven zal kunnen komen. Wat ik heb misdaan, heb ik - als militair gesproken - op eervolle wijze misdreven; ik heb het bovendien gedaan na eene uittarting en heb een man gedood, die geen einde aan den strijd wilde maken, voordat één van ons beiden was gevallen. Daarvan bestaan de bewijzen. Doe wat gij kunt, mijn vader, en blijf uwen Broekhuizen liefhebben en beschermen.’ Graevius verzocht Heinsius dringend zijn invloed aan te wenden, om den jongen man te redden en hem in zijne positie te herstellenGa naar voetnoot2). Heinsius heeft dan ook daartoe zijn best gedaanGa naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en, waarschijnlijk door zijne voorspraak bij den stadhouderGa naar voetnoot1), Broekhuizen voor zware straf of ballingschap behoed. In zijne pogingen werd hij krachtig ondersteund door van Weede, den kolonel van Broekhuizen's regimentGa naar voetnoot2), die den jongen man gaarne mocht lijden. Zoo werd dan door den invloed van machtige vrienden de zaak gesust en keerde onze dichter in Februari 1680 naar zijn garnizoen te Maastricht terugGa naar voetnoot3). In Februari en Maart 1682 vinden wij Broekhuisen in garnizoen te GeertruidenbergGa naar voetnoot4), ter neer gedrukt door den dood van zijn beschermer Heinsius, die in October 1681 was gestorven en door onzen dichter werd bezongenGa naar voetnoot5). Doch er zouden spoedig betere dagen aanbreken. In Mei 1682 kwam Broekhuizen te Utrecht in garnizoen. Er was thans een einde gekomen aan het onrustige leven, dat hij tien jaren lang had geleid, aan het deelnemen aan belangrijke krijgsbedrijven te land en ter zee, aan het heen en weer trekken van de eene garnizoensplaats naar de andere. Thans kreeg de jonge geleerde veel meer tijd, om zich aan zijne lievelingsstudiën te wijden. Toch kon hij met zelfvoldoening op die moeitevolle jaren terugzien, want zij waren niet nutteloos voor hem voorbijgegaan. Niet alleen was zijn blik door alles, wat hij gezien en ondervonden had, zeer verruimd, maar hij was gestaald in den strijd des levens. Het wilde soldatenleven had hem niet meegesleept; zijn lust tot studie was er door aangewakkerd. Overal, waar hij was, had de jonge officier getracht op de eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of andere wijze iets voor de wetenschap te doen. Te Trier zoekt hij, op verzoek van Heinsius, naar eene oude uitgave van VergiliusGa naar voetnoot1) en, als hij het opzicht heeft over het aanleggen van versterkingen, naar Romeinsche muntenGa naar voetnoot2). Reeds in 1677 heeft hij aanteekeningen liggen uit een codex van PropertiusGa naar voetnoot3), welken dichter hij 25 jaren later zou uitgeven. Hij houdt de studie der Latijnsche dichters aan en studeert ItaliaanschGa naar voetnoot4). Bovendien schrijft hij een groot aantal gedichten, die door hun keurigen vorm mannen als Heinsius en Graevius versteld doen staan. Broekhuizen vond in Utrecht vele oude vrienden terug; hij hernieuwde den omgang met Graevius, met HartscampGa naar voetnoot5), die secretaris was van de stad, met den bekenden dokter Hendrik van SolingenGa naar voetnoot6), met ServaesGa naar voetnoot7) en SypesteynGa naar voetnoot8). En hij verdiepte zich in de studie der oudheid. Als eerste vrucht dier studie gaf hij, op aansporing van GraeviusGa naar voetnoot9), in 1684 eene Latijnsche vertaling uit van het Discours académique sur la comparaison entre Virgile et Homère, dat de bekende dichter en geleerde, René Rapin, in 1668 in het licht had gegeven. Van Broekhnizen's bescheidenheid, om zijn naam niet op het titelblad van het werkjeGa naar voetnoot10) te plaatsen, werd misbruik gemaakt. Want Henninius, een Duitscher, die een tijd lang in Tiel dokter is geweest en later een professoraat te Duisburg heeft bekleed, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beloonde Broekhuizen's welwillendheid, om één zijner boekjes van een lofdicht te voorzienGa naar voetnoot1), door zich het auteurschap der Observationes toe te kennenGa naar voetnoot2). Bovendien verzamelde Broekhuizen zijne Latijnsche gedichten in een bundelGa naar voetnoot3), die in 1684 in het licht werd gezonden. Hij droeg het boekje op aan zijn vriend, Joan Huidekoper van MaerseveenGa naar voetnoot4), sedert 1675 secretaris van Amsterdam; het grootste gedeelte der verzen, welke hij gedurende zijne veldtochten had gedicht, werd er in opgenomenGa naar voetnoot5). Tot de nieuwe vrienden, die Broekhuizen zich te Utrecht verwierf, behoorde in de eerste plaats Petrus Burman, een zeer jong, maar ijverig student, die den geleerden officier erg bewonderdeGa naar voetnoot6) en eene genegenheid voor hem koesterde, welke tot Broekhuizen's dood onverzwakt is gebleven. Burman stamde af van een geleerd geslacht en heeft er naar gestreefd den roem van zijn vader, Franciscus Burman, en van zijn grootvader, Abraham Heidanus, die zich te Utrecht en te Leiden als professoren in de theologie naam hebben verworven, te evenaren. In 1688 promoveerde hij op jeugdigen leeftijd in de rechten, bracht toen eenigen tijd buiten 's lands door en werd in 1696 professor in de welsprekendheid en de geschiedenis, later ook in het Grieksch aan de Utrechtsche Hoogeschool. Het groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal zware kwartijnen, in welke Burman Latijnsche schrijvers met ‘Notae variorum’ heeft uitgegeven, en de stapels brieven van beroemde geleerden, die hij heeft gepubliceerd, getuigen van zijne verbazende werkkracht. Wij zullen dezen bekenden geleerde, vooral gedurende de laatste twaalf jaren van Broekhuizen's leven, in een druk litterarisch verkeer met onzen dichter vinden. Behalve met Burman maakte Broekhuizen te Utrecht kennis met Dirk van Velthuysen, Heer van HeemstedeGa naar voetnoot1), die een vriend van Graevius en Burman wasGa naar voetnoot2) en een Maecenas, die den omgang van geleerden zocht. Slechts twee jaren duurde Broekhuizen's verblijf te Utrecht. Den 24sten Mei 1684 besloot de Amsterdamsche vroedschap, om de stadsbezetting met twee compagnieën te vermeerderenGa naar voetnoot3), en van 1200 op 1600 man te brengenGa naar voetnoot4). Door den invloed van Broekhuizen's kolonel, Van Weede, en van den burgemeester Joan HuddeGa naar voetnoot5) werd aan onzen dichter het bevel over één dier compagnieën opgedragen. Zoo keerde hij dan in 1684 voor goed naar zijne geboortestad terug, na een eervol ambt te hebben veroverd. Wat onze kapitein in zijne nieuwe betrekking te doen had, behalve het opzicht houden over de hoofdwacht boven de Waag op den Dam en het deelnemen aan den krijgsraad, die zitting hield boven in den Jan Rooden Poorts-Toren, leeren wij uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WagenaarGa naar voetnoot1). De compagnieën ‘trekken ook, by beurten, van tyd tot tyd, op, zo om, des ogtends by tyds, op de Beurs, hunne soldy te ontvangen, als om, op het zogenaamde Slagveld, by de Utrechtsche Poort, des Zomers, geoefend te worden in de behandeling der wapenen. Zy bewaaken, wyders, by dage, de poorten en boomen der Stad, en zetten, nagt en dag, een Schildwagt uit voor de Hoofdwagt boven de oude Waage in 't gezigt- van 't Stadhuis. Wannneer er Lyfstraffen van wege 't Geregt worden geoefend, worden 't Stadhuis en de trappen der Waage bezet met Soldaaten. In tyden van oproer, heeft men zig ook, veeltyds, van hen bediend; doch niet altoos met even goeden uitslag, hebbende men, nu en dan, gezien, dat het graauw meer ontzag getoond heeft voor de gewapende Burgerye, dan voor 's Lands Soldaaten.’ - Broekhuizen heeft dat twee keeren tot zijne schade ondervonden. Het schijnt, dat de nieuwe betrekking en het daaraan verbonden grootere inkomen hem aan trouwen hebben doen denken. Hij maakte zijn hof aan Susanna Bormans, de weduwe van zijn vriend Antonides van der Goes, die den 18den September 1684 was gestorven. Hij vroeg Susanna ten huwelijk en den 16den Mei 1686 werd het paar aangeteekend. Doch plotseling trok de bruigom zich terug en liet de inteekening royeerenGa naar voetnoot2). Hij was teleurgesteld en bedrogen, en stortte zijn hart uit in een paar Nederlandsche gedichten. In Afkeer van KlorindeGa naar voetnoot3) roept hij uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Clorinde die myn hart nu zoo veel maanden langh
Met opperheerschappy had onder uw bedwangh,
Wiens minnelyke mond, wiens kunstigh veinzende oogen
Myn arme ziel bedroogen;
Clorinde, wiens gelaet vol zoete aanlokklykheen
Den loozen angel dekt van uwe ontaarde zeên,
Wiens roozen onder 't lof van lieffelyke treeken
Hun scherpe distels steeken.
Ik dank u, schoone beelt, voor d'ongevoeligheit
Die dieper in uw hart dan op uw lippen leit.
Ik dank u nu ik weet dat op de gunst van vrouwen
Geen grontslagh is te bouwen.
Genezen is myn wond, myn geest is eenmaal vry
Van oogenlonkent gif, van lippentovery,
Van geblanket onthaal, dat met vermomde woorden
Myn rust en lust vermoorde.
Nu vliegt uw wufte wil met radeloozen zin,
Gelyk gy zyt gewoon, naar keur van nieuwe min:
Nu denkt uw weiflend hart geboren om te plagen,
Aan wien 't zich op zal dragen.
Maar zoo gerechte wraak haare oogen slaat op my,
Verwacht geen minnaar die getrouwer is dan gy:
Die grondelooze kolk van diepe veinzeryen
Verdient geen oprecht vryen.
Al d'ongerustheit die myn boezem in zich vind
Is maar de schaamte alleen dat ik u heb bemint.
Vergeef my dat ik dorst zoo ver myn harssens krenken
Van ooit aan u te denken.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet minder heftig is het vers Aen AmarilGa naar voetnoot1):
‘Gy Amaril die zoo veel maanden langh
Vol heerschappy myn hart hadde in bedwangh
Door veynzery, gequeekt met mondt en oogen,
Wat hebt gy vaak myn teed're ziel bedrogen!
Door uw gelaet zoo vol bedrieghlykheên
Bedekt gy 't vuil van uw ontaarde zeên.
'k Blyf dankbaar aen uw boos versteent gemoet,
Dat door veranderingen word gevoed:
Waer door ick leer hoe op de gunst der vrouwen,
Noch op haer min, geen grontslag is te bouwen.
Dies leeft myn ziel nu eenmaal los en vry
Van lonkent gif, van lippetovery.
Al 't hartzeer dat ik in myn boezem vind,
Is noch de schaamt, dat ik u heb bemint;
Dat ik myn eer met u heb durven krenken.
Geveinsde Nimf, 't verdrietme aen u te denken:
Uw valsche mond, zoo vol van logentaal,
Heeft my verleit door geblanket onthaal.
Ik slyt den slaap zoo zacht, ik droom zoo zoet,
Ik leef by daagh met een gerust gemoet,
Nu myn gedult niet meer hoeft op te wachten,
Geile Amaril, den wind van uw gedachten.
Geen nacht ontrust, geen dagh berooft myn vreugt,
Myn stille ziel leeft dagh en nacht verheugt.
Nu vlieght uw wil met radelozen zin,
Zoo wuft als wilt, naar keur van nieuwe min.
Uw weiflent hart, gebooren om te plagen,
Denkt nu aen wien het zigh weêr op zal dragen:
Maer zoo de wraak rechtvaardigh ziet op my,
Gy keurt 'er geen die trouwer is dan gy.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze verzen blijkt, van welke dingen Broekhuizen Susanna beschuldigde. En hij moest zwaar boeten voor zijn vertrouwen op de schoone weduwe van zijn vriend, want zij deed hem een proces aan wegens het verbreken zijner trouwbelofte. Toen den 3den Juni 1688 het Hof van Holland verklaard had, dat er een getuigenverhoor moest plaats hebben, beweerde Broekhuizen, dat hij bemerkt had, dat het leven der bruid niet ‘eerlyc’ was, en ‘dat zy haer met andere manspersonen hadde verloopen’Ga naar voetnoot1). De dichter had zich nog bij tijds bedacht, want het blijkt, dat er op den levenswandel der weduwe heel wat was aan te merken. Intusschen had het proces voortgang; het heeft verscheidene jaren geduurd. Niet lang nadat Broekhuizen op zulk eene droevige wijze was teleurgesteld, werd hij in een letterkundigen twist gewikkeld. Den 16den Maart 1686 was het vijftigjarig bestaan der Utrechtsche Hoogeschool door Graevius in eene Latijnsche redevoering herdachtGa naar voetnoot2). Francius had bij die gelegenheid aan Graevius grooten lof toegezwaaid in een gedichtGa naar voetnoot3), waarin de Utrechtsche Academie zelve eenigszins op den achtergrond was gedrongen. Een ander vatte nu de pen op en schreef tegen het vers van Francius een Latijnsch gedichtGa naar voetnoot4), dat weder door BergiusGa naar voetnoot5) en BroekhuizenGa naar voetnoot6) werd beantwoord. Ook daarna werd de strijd nog voortgezetGa naar voetnoot7). De man, die dezen aanval tegen Francius had gericht, was Melchior Leidekker, in 1642 geboren te Middelburg en sedert 1678 professor in de theologie te Utrecht. Hij heeft eene menigte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theologische werken geschreven en ook de Latijnsche dichtkunst beoefend. Eerzuchtig, strijdlustig en ergdenkend van aard viel hij met zijne hatelijke verzen en onder een pseudoniem telkens hen aan, die hij meende, dat hem in den weg stonden; zoo zijn Broekhuizen, Francius en Burman meermalen door hem tot mikpunt gekozen. Zijne gedichten werden, zooals de gewoonte was in dien tijd, in afschriften verspreid en schijnen nooit te zijn verzameld en gedrukt. Doch het is bekend, dat Leidekker's geringe kennis der Latijnsche taal en prosodie den lachtlust der geleerden opwekte. Broekhuizen heeft dezen lafhartigen aanvaller dikwijls afgestraft, terwijl hij hem nu eens Caius Mattiacus, dan weer Vacerra noemdeGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vroolijker onderwerp dan het schelden van dezen anonymus was het huwelijk van Broekhuizen's vriend Snabel, dat niet alleen met een bruiloftsdichtGa naar voetnoot1), maar ook met tal van aardige Latijnsche versjes door hem werd opgeluisterdGa naar voetnoot2). Hij had intusschen afleiding gezocht in de studie en was weder druk bezig met Propertius, van welken dichter hij eene uitgave voorbereidde door het collationneeren van handschriften en het instellen van allerlei onderzoekingenGa naar voetnoot3). En hij kwam in dezen tijd in briefwisseling met twee beroemde geleerden, Perizonius en Almeloveen. De eerste, evenals Broekhuizen, een gunsteling van Graevius en Heinsius, was sedert eenige jaren Hoogleeraar te Franeker en nam in 1693 een professoraat te Leiden aan. Er ontstond tusschen hem en den geleerden krijgsman eene vriendschappelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhoudingGa naar voetnoot1), die later, ten gevolge van Perizonius' optreden tegen Francius, in hevigen haat is veranderd. Janssonius ab Almeloveen had zich te Gouda als dokter neergezet, maar beoefende de letteren met evenveel vrucht als de geneeskunde. In beide wetenschappen is hij later aan de Geldersche Hoogeschool Hoogleeraar geweest en in beiden heeft hij zich door zijne werken grooten roem verworven. Sedert 1687 stond hij met Broekhuizen in eene vrij geregelde briefwisselingGa naar voetnoot2). Broekhuizen had zich thans ook buiten 's lands als Latijnsch dichter grooten naam verworven. Fransche dichters en geleerden als Huet, Ménage, de Santeul en Petit prezen de verzen van hem, die zij onder de oogen kregen, bovenmateGa naar voetnoot3). En ook in Duitschland begon zijn naam bekend te worden. In 1688 bezong Broekhuizen den dood van den grooten keurvorstGa naar voetnoot4). Door bemiddeling van Johan Frederik Cramer, die te Duisburg professor in de rechten is geweest, zich toen ter tijd in Nederland ophield en onder den keurvorst Frederik III belangrijke ambten heeft bekleed, kwam dit vers in handen van Danckelmann, die spoedig na de troonsbestijging van den jongen vorst eerste minister van Brandenburg was geworden. Zoo werd dan onze dichter door den keurvorst met 200 thaler beloondGa naar voetnoot5), en zien wij hem sedert dien tijd telkens belangrijke gebeurtenissen in het Duitsche vorstendom bezingenGa naar voetnoot6). In 1691 kreeg Broekhuizen nog eens eene gratificatie van het Brandenburgsche hofGa naar voetnoot7). En hij kwam in aanraking met Danckelmann, die hem brieven schreefGa naar voetnoot8) en in het najaar van 1689 uitnoodigde, om te Kleef te komen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar de keurvorst zich toen ophieldGa naar voetnoot1). Wel heeft Broekhuizen aan die uitnoodiging geen gevolg gegeven, maar hij is later toch aan den vorst voorgesteld, ‘die hem daerna met eigen mondt zyn achting betuigde’Ga naar voetnoot2). In 1688 sprak Broekhuizen krachtig zijne meening uit in eene zaak, die hem zeer ter harte ging. Het ergerde hem, die veel belang stelde in de Fransche literatuur, dat vele Fransche schrijvers zich minachtend uitlieten over de classieken. En toen nu Charles Perrault in zijn uitgebreid werk, Parallèle des anciens et des modernes (1688) de stelling verkondigde, dat de Fransche schrijvers van zijn eigen tijd ver boven de classieken stonden, schreef hij een gedicht tegen hemGa naar voetnoot3). Ook later heeft hij nog meermalen een dergelijken strijd gestreden, want zoo iemand, dan was Broekhuizen volkomen vertrouwd met de literatuur over dat onderwerp, en niet te vergeefs riep Perizonius in 1693 daaromtrent zijne voorlichting inGa naar voetnoot4). Intusschen werd de studie van Propertius afgewisseld met die van latere Latijnsche dichters. In 1689 bezorgde hij met Graevius eene nieuwe uitgave der gedichten van de gebroeders AmalteoGa naar voetnoot5), die in de 16de eeuw hadden geleefd en wier werken in 1627 te Venetië waren gedrukt. En zeer kort daarna gaf hij de gedichten van Sannazaro, een Napolitaan, die in de 15de eeuw zich grooten roem had verworven, op nieuw uitGa naar voetnoot6). In deze beide werken toonde onze dichter niet alleen, dat hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel was doorgedrongen in de studie der Romeinsche literatuur, maar hij gaf tevens blijk van eene buitengewoon groote kennis van de Italiaansche geschiedenis en letterkunde. Toch was hij ook nu weer zoo bescheiden, dat de beide werken zonder zijn naam op het titelblad in het licht werden gezonden. Het proces, dat Susanna hem had aangedaan, was intusschen in vollen gang en onze dichter had veel last van zijne Dido, zooals hij haar noemde; zij dreigde zelfs zich aan de voeten des konings te zullen werpen, om recht te verkrijgenGa naar voetnoot1). Niet alleen werd hij door deze onaangenaamheden gekweld, maar hij was ook dikwijls ziek. En in 1691 verloor hij zijn goeden vriend BergiusGa naar voetnoot2), die vroeger zooveel lief en leed met hem had gedeeld. Bergius had een tijd lang gesukkeld en zijn vriend trachtte hem telkens moed in te sprekenGa naar voetnoot3). Zijn anderen krijgsmakker, De Haes, ging het ook niet voor den wind; in 1691 was hij nog steeds vaandrigGa naar voetnoot4). In 1692 zou onze kapitein ondervinden, dat zijne betrekking niet alleen vervelend, maar ook gevaarlijk was. Toen Almeloveen hem in Juli had uitgenoodigd, om te Gouda deel te nemen aan een gezelligen maaltijd met andere geleerden, moest hij bedanken, omdat er te Amsterdam een opstootje wasGa naar voetnoot5). De werklui van een lakenbereider waren in opstand gekomen en pleegden balddadigheden; Broekhuizen werd bij die gelegenheid gewondGa naar voetnoot6). Spoedig verloor hij nu ook zijn proces. Den 13den Maart 1693 veroordeelde het Hof van Holland Broekhuizen, om de derde huwelijksafkondiging te laten plaats hebben, ‘ende voorts de impetrante in facie Ecclesiae te trouwen tot syne vrouwe, ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de impetrante te leven ende cohabiteren als een man toestaet te doen’Ga naar voetnoot1). Hij appelleerde bij den Hoogen RaadGa naar voetnoot2). Doch voordat de zaak daar voorkwam, schijnt zij in der minne te zijn geschiktGa naar voetnoot3). Dat onze dichter innig dankbaar mocht zijn, dat hij op die wijze van Susanna afkwam, blijkt wel uit den verderen levensloop der weduwe. Zij is hertrouwd met Mr. Johan Kraft, dien zij overleefde. Op nieuw spande zij toen hare strikken en in 1704 werd er tegen haar een proces gevoerd door de voogden van Mr. Willem van Nes, een twintigjarigen jongen man, die een huwelijk van hun pupil met haar wilden beletten, weder op grond van ‘'t slecht comportement’ dezer vrouw. De jongeling had nog wel pijlsnel te Leiden afgestudeerd, om des te eerder dezen schat te kunnen bezitten. Ook dit proces is door Susanna gewonnenGa naar voetnoot4). Of het huwelijksgeluk van haren eersten echtgenoot, Antonides, wel zeer volkomen is geweest, mag men, met het oog op al deze feiten, zeker met eenig recht betwijfelen. Broekhuizen is door zijne droevige ervaring met deze Dido afgeschrikt en is steeds ongehuwd gebleven. In 1693 is hij eenigen tijd bezig met het vertalen in het Latijn der Nouveaux Memoires pour servir à l'histoire du Cartesianisme, een werkje, dat de beroemde Fransche geleerde Huet in 1692 onder een pseudoniem in het licht had gegevenGa naar voetnoot5). Deze vertaling is echter niet uitgegeven.
Broekhuizen was nu ongeveer tien jaren lang weder bewoner zijner geboortestad; het wordt dus tijd een enkel woord te zeggen over den kring, in welken hij daar verkeerde. Van zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude vrienden had hij Francius en Maerseveen, Hudde en Six teruggevonden, en het blijkt uit zijne gedichten, dat hij met hen allen op denzelfden voet bleef omgaan als vroegerGa naar voetnoot1). Misschien is de innig vriendschappelijke verhouding tot Pluimer niet blijven bestaan; van omgang tusschen hem en onzen kapitein in dezen tijd vinden wij slechts één enkel bewijsGa naar voetnoot2). Daarentegen had hij Katharina Lescailje leeren kennen, die den 21sten Januari 1691 een versje in zijn album schreefGa naar voetnoot3) en door hem in een aardig Latijnsch gedicht werd geplaagdGa naar voetnoot4). Francius had den geleerden kapitein zeker in aanraking gebracht met de beide medische professoren, Johannes de RaeiGa naar voetnoot5) en Pieter BernagieGa naar voetnoot6). Broekhuizen telde verder den oudheidkundige Ludolph SmidsGa naar voetnoot7), den dichter RotgansGa naar voetnoot8) en den schilder Ludolph BakhuizenGa naar voetnoot9), die zijn portret heeft gemaakt, onder zijne vrienden. Ook tot den bekenden Nicolaas Witsen, die een verre bloedverwant van hem was, heeft hij, niet lang nadat hij in Amsterdam was komen wonen, een paar gedichten gerichtGa naar voetnoot10). Broekhuizen bleef steeds Latijnsche verzen schrijven. Doch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al werd zijn meesterschap over den vorm, zoo mogelijk, nog grooter, de onderwerpen, welke hij bezong, waren voor een deel verschillend van de vroegeren. Nu de jeugd achter den rug was en onze dichter in zijne liefde ernstig was teleurgesteld, ontvloeiden niet langer die lyrische ontboezemingen en weeklachten aan zijne pen, welke vroeger zoo velen hadden verrukt. Thans geeft hij, evenals de meesten onzer Latijnsche dichters, die natuurlijk slechts voor een beperkt publiek schreven, voornamelijk gelegenheidsdichten. Talrijker dan vroeger worden de bruiloftsverzen, de lofdichten, de zangen op de eene of andere staatkundige gebeurtenis, de gelukwenschen tot een vorst of een invloedrijk patriciër gericht. Naast deze verzen staan echter eene menigte hekeldichten door onzen krijgsman geschreven, zoo bijtend en sarcastisch, dat zij de pennevruchten der Romeinsche hekeldichters evenaren. Beiderlei soort van gedichten zijn in de eerstvolgende jaren aan zijne pen ontvloeid. Had hij in 1694 de oprichting der Academie te HalleGa naar voetnoot1), den verjaardag van den Keurvorst van BrandenburgGa naar voetnoot2) en zijn beschermer DanckelmannGa naar voetnoot3) bezongen, in het begin van 1695 betreurde hij den dood van Koningin Maria, die den 7den Januari was overleden. Hij zond zijn versGa naar voetnoot4) in het licht onder het pseudoniem Joannes Vossius, en niemand begreep, dat een geheel onbekend dichter optrad met zulk een volkomen meesterschap over den vorm. Graevius was verbaasd over dit gedicht van een onbekenden en schreef naar alle kanten om inlichting, ‘totdat hem des dichters bedrogh, die dus met den bynaem zyner moeder gespeelt had, ontdekt wierd. Het is qualyk te zeggen met wat vermaek Broekhuizen den lof aen dezen Vossius gegeven, gestadigh aenhoorde, hebbende, even als men van Apelles vertelt, dus onbekent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gevoelen der menschen eens willen uitlokken’Ga naar voetnoot1). Later schreef hij een grooter gedicht op den dood der betreurde vorstinGa naar voetnoot2). Nu had echter ook Francius Koningin Maria bezongenGa naar voetnoot3) en Leidekker meende, dat er voor de beide Amsterdamsche dichters kans bestond op eene belooning, die hij zelf gaarne zoude hebben veroverd en die hij vooral aan Broekhuizen misgunde, welke hem kort te voren had gehekeldGa naar voetnoot4). Hij richtte dus tot Bidloo het verzoek, om den koning de verzekering te geven, dat Francius en Broekhuizen eigenlijk niets meenden van wat zij schreven en dat het hun slechts om eene belooning te doen wasGa naar voetnoot5). Dit kwam aan Broekhuizen ter oore, die nu den theologiae professor in eene serie van hekeldichten duchtig onder handen namGa naar voetnoot6). De tegenpartij zweeg natuurlijk niet, maar antwoordde met een vroom gedicht, waarin eene poging werd gewaagd, om één der verzen van Broekhuizen na te volgenGa naar voetnoot7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze strijd diende echter slechts tot afwisseling voor ernstiger werk. Broekhuizen had nl. de verspreide werken van Antonio della Paglia (Aonius Palearius) verzameld en gaf ze thans op nieuw uit. Deze Italiaansche priester had zich door zijne Latijnsche verzen en redevoeringen grooten roem verworven, had in verschillende landen een tijd lang geleefd en was, waarschijnlijk in het jaar 1570, op bevel van Pius V wegens ketterij ter dood gebracht. Zijne redevoeringen, brieven en gedichten zagen thans weder door de zorg van onzen kapitein in een lijvig boekdeel het lichtGa naar voetnoot1). Het werk werd door den uitgever Wetstein - want ook nu verzweeg Broekhuizen weder zijn naam - opgedragen aan Diederik Karel Danckelmann, één der zoons van den minister, die verscheidene belangrijke betrekkingen bekleedde. Het jaar 1696 begon, evenals het vorige, met een hevigen letterkundigen twist, waarin ook Broekhuizen werd gemengd. De aanleiding was de volgende. Philologen staan bekend als een ‘irritabile genus’, en weinige geleerden in Broekhuizen's tijd waren zoo prikkelbaar en strijdlustig als zijn vriend Jacobus Perizonius. Toen hij Hoogleeraar te Franeker was, wijdde hij zich niet alleen aan de studie van zijn vak, maar voerde tevens een verbitterden strijd tegen den beroemden Ulricus Huber, zijn ambtgenoot in de rechten. De twist liep over de beteekenis van het woord praetorium in Paulus' brief aan de Philip. I, 13, en gaf het aanzijn aan verscheidene pamfletten, vol heftige polemiek en grove scheldwoorden. In latere jaren heeft Perizonius met zijn ambtgenoot Jacobius Gronovius een hevigen strijd gevoerd over het woord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ἀπάγχεσθαι, dat in het N. Testament gebruikt wordt bij de vermelding van den dood van Judas. De beide professoren, leden derzelfde faculteit, hebben over deze quaestie boekdeelen vol tegen elkander geschreven. Perizonius had weinig op met Francius. Deze schijnt zich op zijn redenaarstaleut en dichtergave wel wat te hebben laten voorstaan en heeft eigenlijk geene wetenschappelijke werken geleverd. Perizonius daarentegen werkte veel, schreef eene menigte boeken en had zich op wetenschappelijk gebied een welverdienden naam verworven. Maar vooral waren het kleinigheden, die den prikkelbaren geleerde zijn Amsterdamschen ambtgenoot deden haten, het niet toezenden eener redevoering, het weinig notitie van hem nemen in gezelschap en dergelijke belangrijke zaken. Nu aanvaardde Perizonius in September 1693 het hoogleeraarsambt aan de Leidsche Hoogeschool. Terwijl zijne redevoering werd gedrukt, bracht Gronovius hem een Grieksch lofdicht van Joannes Jens, toen nog student, later in verschillende plaatsen conrector en rectorGa naar voetnoot1); het gedicht werd achter Perizonius' rede gedrukt. Maar hij vernam al spoedig, dat Francius vertelde, dat dit Grieksche gedicht krioelde van fouten; hij meende, dat de Amsterdamsche professor hem van ter zijde wilde treffen, en met moeite voorkwam Broekhuizen toen reeds eene uitbarstingGa naar voetnoot2). In het laatst van 1695 schijnt Francius een paar hatelijke versjes tegen Perizonius te hebben geschreven; deze beschuldigde hem althans daarvan en nu barstte de strijd los. In December 1695Ga naar voetnoot3) verscheen C. Valerii Accincti Epistola ad P. Francium BarbarumGa naar voetnoot4), waarin aan Francius de heftigste verwijten werden gedaan. Hij antwoordde met Petri Francii Epistola prima ad C. Valerium | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AccinctumGa naar voetnoot1); Perizonius hernieuwde den aanvalGa naar voetnoot2) en er werden door de beide hoogleeraren eene menigte pamfletten geschrevenGa naar voetnoot3), het eene nog heftiger dan het andere. De kampioenen hebben elkander beschuldigd van groote onwetendheid, van kwade trouw en kwakzalverij, en zij hebben hunne beschuldigingen in de grofste bewoordingen gekleed. Behalve in open brieven viel Francius zijne tegenpartij aan in eene rij van gedichten, die als Lusus poëticusGa naar voetnoot4) in het licht werden gezonden. Vooral een zachtaardig man als Graevius, die beiden onder zijne vrienden telde, moest zulk een twist hinderenGa naar voetnoot5). Ook Jensius trad natuurlijk op en schreef Joannis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jensii Justissima ad Publicum QuerelaGa naar voetnoot1); Francius antwoorddeGa naar voetnoot2), maar richtte zijn stuk weder tegen Perizonius. En voordat Jensius zijn antwoordGa naar voetnoot3) aan de pers had toevertrouwd, werden er nog anderen in den strijd betrokken. Gronovius had partij gekozen voor Perizonius. Nu verscheen er plotseling een lofdicht op de uitgave van Pomponius Mela, door Gronovius in 1685 in het licht gegeven. Op erg grappige wijze werden in dat gedichtGa naar voetnoot4), dat onderteekend was: ‘Rutgerus Hermannides, Juris utriusque Doctor’, Gronovius en Jensius in de hoogte gestoken. Dadelijk volgde een tweede drukGa naar voetnoot5), maar nu was er een ander vers aan toegevoegd, dat de onderteekening droeg: ‘Erasmus Regius Poëta Laureatus’, en tot titel had: In Rutgerum Hermannidem, Ineptum V. Cl. Jacobi Gronovii Laudatorem. Dat vers was, volgens afspraak, geschreven door David van HoogstratenGa naar voetnoot6), praeceptor aan de Latijnsche school en een vriend van Broekhuizen; Hermannides wordt in dat gedicht duchtig doorgehaald en in de noten aangetoond, dat hij in zijn vers eene menigte fouten heeft gemaakt tegen de quantiteit. Gronovius beantwoordde den aanval door een pamflet, dat heette geschreven te zijn door één zijner leerlingen, Gerard | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HaverkampGa naar voetnoot1), maar dat inderdaad van hem zelven wasGa naar voetnoot2). Het schijnt, dat hij in dat stuk op wetenschappelijke wijze wilde aantoonen, dat Hermannides ongelijk had. En verder schreef hij een vers: In novam editionem SannazariiGa naar voetnoot3), onderteekend: ‘Faventius Helomaesonius, Medicus a Capite’, een schandelijk stuk, vol van de gemeenste beschuldigingen; aan Broekhuizen wordt niet alleen groote lafhartigheid, maar ook een bijzonder slecht leven ten laste gelegd. Later trachtte Gronovius dan ook te ontkennen, dat het gedicht van hem wasGa naar voetnoot4). En nu schreef Broekhuizen: Rutgeri Hermannidis J.U.D. Justissima ad Publicum QuerelaGa naar voetnoot5), één der geestigste pamfletten, die in de 17de eeuw in ons land het licht hebben gezien. Wie Broekhuizen's geest en handigheid wil leeren kennen, verzuime niet het eens door te bladeren. Het stuk is in allerdwaast Latijn geschreven, vol Fransche woorden en Nederlandsche zinwendingen en uitdrukkingen. De verdediging van Hermannides tegen Regius is kostelijk. Waar deze hem eene metrische fout heeft verweten, verdedigt Hermannides zich steeds door zich met veel omhaal van ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leerdheid te beroepen op de Latijnsche gedichten van den beroemden Leidschen Hoogleeraar Gronovius, die toch ook zoo heeft geschrevenGa naar voetnoot1). Zoo is het stuk eene doorloopende satire, aardig en geestig, in een gemoedelijken toon en barbaarsch Latijn geschreven. Jensius, aan wiens eerste strijdschrift onze kapitein den weidschen titel had ontleend, wordt eveneens voor den gek gehouden. Toch schreef Broekhuizen zijn pamflet, terwijl hij nog niet geheel hersteld was van eene ernstige wond. Er was te Amsterdam een oproer uitgebroken. Den 10den Jan. 1696 had de stedelijke regeering eene nieuwe verordening op de begrafenissen gemaakt, die den 31sten van die maand in werking zou tredenGa naar voetnoot2). Daar volgens die verordening het aantal aansprekers, dragers, enz. voor het vervolg zeer beperkt werd, achtten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velen zich benadeeld. Den 31sten Januari ontstond er nu een oproer, waarbij niet alleen de benadeelden, maar vooral het gespuis eene groote rol speelde. De regeering liet de soldaten onder de wapenen komen en Broekhuizen's compagnie werd geposteerd vóór het Aalmoezeniershuis, gelegen aan de zuidzijde van de Prinsengracht tusschen de Leidsche straat en de Leidsche gracht; in dat gebouw hielden nl. de commissaris en de hoofdlieden der nieuwe aansprekers en dragers hun kantoor en men vreesde voor een aanval van de menigte op hen. De compagnie zette de Prinsengracht af; de ééne helft had front gemaakt naar de Leidsche straat, de andere naar de Leidsche gracht. Het volk trok van den Dam door de Kalverstraat en wierp een half uur lang de soldaten met steenen. De officieren waarschuwden en lieten toen vuur geven. Doch toen het gepeupel zag, dat niemand gewond was en er dus met los kruit was geschoten, drong het op de soldaten aan en joeg de eene helft van hen op de vlucht; zij namen de wijk in het Aalmoezeniershuis en naar den kant der Leidsche poort. De andere militairen schoten nu met scherp, waardoor eenigen van het gepeupel gedood en gewond werden, maar ook zij moesten de wijk nemen voor eene hagelbui van steenen, die van drie zijden - want ook van den overkant der Prinsengracht bestookte men hen - naar hen werden geworpen. Het volk wierp toen de glazen van het Aalmoezeniershuis in en deed daarna een aanval op het huis van den burgemeester Boreel. In dezen onedelen strijd vóór het Aalmoezeniershuis, die zoo slecht afliep voor de vertegenwoordigers van het gezag, werd kapitein Broekhuizen door een steen aan het hoofd gewondGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is niet te verwonderen, dat zijne levensbeschrijvers van het voorval geene melding maken. Het moet den militair, die zoovele veldtochten had meegemaakt, innig hebben gegriefd, dat zijne soldaten bij zulk eene gelegenheid op den loop gingen en hij zelf, vroeger aan zoovele kogels ontsnapt, door een projectiel van Jonker- of Ridderstraters was neergeveld. De wond genas langzaam en bovendien werd de gekwetste door andere kwalen geplaagdGa naar voetnoot1). Toch had hij kracht en opgewektheid genoeg, om zijn geestig pamflet te schrijven, dat zoozeer in den smaak viel, dat het binnen een paar dagen was uitverkochtGa naar voetnoot2). Waarschijnlijk heeft Broekhuizen zich in den strijd der professoren gemengd, om aan dezen eene andere richting te geven en daardoor Francius te helpenGa naar voetnoot3). Want de Amsterdamsche professor kon het tegen zijn Leidschem ambtgenoot niet volhouden; zijne pamfletten staan beneden die van Perizonius. Ook wilde Broekhuizen openlijk zijne afkeuring te kennen geven van dergelijk twistgeschrijf tusschen geleerden. Om welke reden hij echter juist Gronovius aanviel, is evenmin duidelijk als de keuze van zijn pseudoniem; Rutgerus Hermannides, een Pool van afkomst, was van 1654 tot 1680 Hoogleeraar in de geschiedenis en in de rechten aan de Geldersche Hoogeschool en was in het laatstgenoemde jaar gestorven. Dat Broekhuizen na het schandelijke antwoord van Gronovius dezen geducht op zijne plaats zette, laat zich begrijpen. De strijd was met de Querela nog niet geeindigd. Want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen Gronovius ook nog op andere wijze Broekhuizen trachtte te belasteren, o.a. bij Graevius, schreef onze dichter een open brief tegen hemGa naar voetnoot1), dien ik niet heb kunnen opsporen, maar waarvan de titel waarschijnlijk was: Epistola ad Sotadem. Van dezen tijd af bestond er tusschen de beide Amsterdamsche dichters en de twee Leidsche professoren eene onverzoenlijke vijandschap. Perizonius schreef, onder den naam van Benedictus Amen, een vinnig vers tegen Broekhuizen, waarin hij hem een slecht leven verwijt en hem zijn leerlingapothekerschap voor de voeten werptGa naar voetnoot2), en deze hield Amen in eene noot op Propertius voor den gekGa naar voetnoot3). Het was in dien tijd de gewoonte, dat men sommige verzen, vooral hekeldichten, schreef voor een kleinen kring van goede vrienden en ze niet liet drukken. Van onzen dichter zijn dan ook tal van verzen eerst na zijn dood in zeer weinige exemplaren gedrukt. Toen Hoogstraten in 1711 de Poemata uitgaf, liet hij de meeste dier hekeldichten wegGa naar voetnoot4), doch liet ze met enkele andere verzen achter een paar exemplaren drukken onder den titel Jani Broukhusii Carminum numquam ante editorum Appendix novaGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die hekeldichten zijn dikwijls zeer grof en doen voor die van Martialis niet onder. Zoo vinden wij b.v. in verscheidene gedichtjes zinspelingen op eene zeer nauwe betrekking tusschen Perizonius, die ongehuwd was, en zijne meid Aaltje. Ook aan Gronovius worden erge dingen op moreel gebied verweten en zelfs wordt zijn huisgezin niet gespaard. Maar men vergete niet, dat de beide Leidsche professoren met deze taktiek waren begonnen. De kapitein, die ongetrouwd was, in zijne jeugd zeker nog al wild was geweest en overal had rondgezworven, heeft waarschijnlijk in vroolijk gezelschap wel eens stukjes uit zijne jongelingsjaren verteld, die hij liever had moeten zwijgen. De tegenstanders maakten gebruik van de grappige verhalen, door den geestigen prater ten beste gegeven, om hem aan te vallen; is het dan te verwonderen, dat deze de chronique scandaleuse der academiestad tot venijnige puntdichten omsmolt? Welk een haat er tusschen de beide partijen bestond, blijkt duidelijk uit de onuitgegeven briefwisseling tusschen Broekhuizen en Burman. Telkens loopt bij onzen dichter de gal over en schrijft hij nu eens nijdig, dan weer spottendGa naar voetnoot1) over den overmoed en de pedanterie der beide Jacobussen, die trouwens geen van beiden door beminnelijkheid van karakter hebben uitgemunt. De vrede is nooit hersteld. Intusschen kwam er spoedig eene groote verandering in het leven van Broekhuizen, want de regeering van Amsterdam besloot na den vrede van Rijswijk, om de zes compagnieën stadssoldaten af te danken. Bezuiniging werd als reden daarvoor opgegeven; waarschijnlijk heeft echter de slechte houding der militairen bij het dempen van het oproer in 1696, toen de burgercompagnieën voornamelijk het werk deden, den door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slag gegeven. Den 25sten November 1697 werd het besluit genomen, om de troepen af te danken; de officieren bleven echter, zoolang zij leefden, in het genot hunner jaarweddeGa naar voetnoot1). ‘In den beginne,’ zegt Broekhuizen's levensbeschrijverGa naar voetnoot2), ‘speet deze verandering den dichter geweldigh, en hem dacht dat het een kreuk in zyn aenzien was, gelyk edelmoedige harten meest wezen hebben van hunne verkleeninge.’ De gepensioneerde kapitein besloot dan ook al spoedig, om zijne woning op de Prinsengracht tegenover de Amstelkerk te verlaten en zich buiten te vestigen. In het najaar van 1698 deed hij een gedeelte van zijne bibliotheek wegGa naar voetnoot3) en in Maart van het volgende jaar verhuisde hij naar Amstelveen, waar hij ‘eenen hof verzien van bequame woning’Ga naar voetnoot4) had gehuurd. In deze ‘haven der rust’, zooals hij het bescheiden optrekje, dat zeer dicht bij de stad was gelegen, noemde, voelde hij zich erg gelukkig ‘tusschen bladeren en boeken’Ga naar voetnoot5). Toch was dat geluk niet onverdeeld, want zijn gezondheid was al sedert jaren slecht, waarschijnlijk een gevolg van het moeitevolle leven, dat de jonge officier gedurende zijne veldtochten had geleid. Reeds in 1688 leed hij verschrikkelijk aan den steenGa naar voetnoot6) en tien jaren later raadpleegde hij over dezelfde kwaal den beroemden medicus RauGa naar voetnoot7), eene specialiteit, die toen te Amsterdam woonde en later te Leiden professor is geweest. Zijne kwalen werden er niet beter op in het vochtige huis te Amstelveen; de ‘kluis’, zooals hij haar noemdeGa naar voetnoot8), was zeer ongezond. Dikwijls klaagt hij dan ook in zijne brieven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over ziekte, nu eens over scorbuutGa naar voetnoot1), dan weer over duizeligheidGa naar voetnoot2). Toch gaf hij niet aan zijne kwalen toe, maar werkte hard. Sedert jaren was hij bezig met eene uitgave van zijn lievelingsdichter Propertius, waarvoor hij reeds in 1677 aanteekeningen had liggenGa naar voetnoot3). Allerlei onderzoekingen had hij ingesteld en handschriften gecollationneerdGa naar voetnoot4); thans werd aan het werk de laatste hand gelegd. In Maart 1701 was het eerste boek van Propertius gedruktGa naar voetnoot5), in October de omvangrijke registersGa naar voetnoot6), en den 4den Februari werden de presentexemplaren aan de vrienden rondgezondenGa naar voetnoot7). Door deze uitgave van den Romeinschen dichter, die weer zonder zijn naam uitkwamGa naar voetnoot8), heeft Broekhuizen zich een eervollen naam als philoloog verworven. Vooral de commentaar is smaakvol en getuigt van eene ontzachlijk groote belezenheid. Die belezenheid en geleerdheid blijkt trouwens niet minder uit Broekhuizen's correspondentie met BurmanGa naar voetnoot9). Deze jonge Utrechtsche geleerde, die eene buitengewone werkkracht bezat, heeft in de jaren 1695-1707 eene menigte werken in het licht gezonden. En bij het uitgeven der Lectiones Venusinae van Janus RutgersiusGa naar voetnoot10), van de brieven van GudiusGa naar voetnoot11), PhaedrusGa naar voetnoot12), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijne studie over Jupiter FulguratorGa naar voetnoot1), van Valerius FlaccusGa naar voetnoot2), OvidiusGa naar voetnoot3), PetroniusGa naar voetnoot4), van een werk over den Latijnschen stijlGa naar voetnoot5) en van de bekende Sylloge epistolarumGa naar voetnoot6) gaf onze dichter steeds raad en voorlichting. Er is in deze jaren bijna geen enkel werk door Burman uitgegeven, of Broekhuizen's raad was eerst gevraagd, en met recht noemde de Utrechtsche professor den oud-kapitein zijn ‘leermeester en leidsman’Ga naar voetnoot7). Niet alleen de wijze van uitgeven, maar ook de spelling en belangrijke conjecturen worden aan zijn oordeel onderworpen. En op eene vraag naar nieuwe bronnen weet Broekhuizen altijd een voldoend antwoord te geven, want in de geschiedenis der philologie was hij bijzonder te huis. ‘Naer wat schryver men hem vraegde,’ getuigt HoogstratenGa naar voetnoot8), ‘men had altydt eenigh bescheit, hoe groot of hoe kleen van waerdy hy ook wezen mogte.’ In al zijne boeken maakte hij aanteekeningen; zijn woordenboek van Basilius Faber was van eene menigte schriftelijke aanteekeningen voorzien en de adversaria, die hij had gemaakt, waren vele in getal en rijk aan inhoudGa naar voetnoot9). Maar het waren niet alleen de Latijnsche schrijvers, die zijne opmerkzaamheid trokken. Hij las vele Italiaansche dichters, die hij bijzonder hoog schatteGa naar voetnoot10). Onder de Fransche schrijvers bewonderde hij vooral Montagne, Balsac, Vavasseur, Huet, Rapin, Saint Evremont, Corneille, Racine en MolièreGa naar voetnoot11). Maar hij had overigens met het Fransche volk niet veel opGa naar voetnoot12), wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeker niet te verwonderen is in een officier, die zoo dikwijls tegen de Franschen had gestreden. Vooral ergerde het hem, dat vele Fransche schrijvers hunne land- en tijdgenooten ver boven de classieken stelden, dat de Jezuiët Dominique Bouhours ernstig de vraag behandelde, of een Duitscher ‘belesprit’ kon zijn, en dat Perrault Parijsche advocaten en dichters boven Cicero en Vergilius steldeGa naar voetnoot1). Tegen deze beweeringen heeft Broekhuizen dan ook de pijlen van zijn vernuft gerichtGa naar voetnoot2). Niet minder werd zijne verontwaardiging gaande gemaakt door de werken van Jean le Clerc (Joannes Clericus), een Zwitser, die in 1684 in ons land kwam en jaren lang aan het Remonstrantsche Seminarium te Amsterdam Hoogleeraar is geweest. Het aantal theologische, philosophische en philologische werken, dat deze geleerde het licht heeft doen zien, is bijna ontelbaar. Broekhuizen verweet hem oppervlakkigheid en kon ook den hoogen toon niet verdragen, waarop Clericus over de latere Latijnsche dichters schreefGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Nederlandsche dichters bewonderde Broekhuizen Hooft, Vondel, Antonides, Oudaen, Vollenhove en Moonen, terwijl hij Jan Vos verafschuwdeGa naar voetnoot1). Lezende en werkende in weerwil van zijne slechte gezondheid - hij klaagt in zijne brieven steeds over zijn ‘corpusculum’ - bleef hij in zijne eenzame woning, die hij zelden verliet. Hij bleef nooit meer een enkelen nacht van huisGa naar voetnoot2) en men kon hem bijna niet bewegen, om te komen eten, daar hij toch geen eetlust hadGa naar voetnoot3). Graevius en Heemstede noodigden hem dikwijls en vooral Burman trachtte hem naar Utrecht te lokken. ‘Verlaat toch,’ schrijft deze hem den 31sten Maart 1700, ‘voor een poos uwe modderige en mistige woonplaats en zoek bij ons herstel van gezondheid, terwijl gij al uwe zorgen op zijde zet en uw geest verfrischt.... Ik verzeker u op mijn woord, dat gij in mijn huis op dezelfde manier en met dezelfde gewoonten kunt leven, die ik weet dat gij altijd volgt. Ik heb een tuin bij de stad, waar ik dagelijks heenga, om mij aan het gewoel te onttrekken; daar zullen wij samenzijn, daar offeren aan Hygieia en aan het gezond verstand en in eene heerlijke, letterkundige rust onzen geest verkwikken zooveel wij willen’Ga naar voetnoot4). Doch Broekhuizen was niet te vermurwen; hij bleef te huis. Voor zijn tuin droeg hij eenige zorg, vooral in het voorjaarGa naar voetnoot5), maar hij leefde bijna van de wereld afgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geleerden, die Amsterdam bezochten, kwamen nu en dan bij hemGa naar voetnoot1) en dikwijls zag hij HuddeGa naar voetnoot2) en StapelGa naar voetnoot3) ten zijnent. Hoogstraten, die een boezemvriend van Broekhuizen is geworden, kwam hem veel raadplegenGa naar voetnoot4), maar Francius bezocht hem bijna nooit en hij klaagt dan ook wel eens over de weinige belangstelling, die zijn oude vriend toondeGa naar voetnoot5). Misschien heeft daardoor Francius' dood in 1704 hem minder getroffen dan het overlijden van Maerseveen (1703) en Hudde (1704); alleen voor de beide laatstgenoemden heeft hij een lijkdicht geschrevenGa naar voetnoot6). De kring werd steeds kleiner, ook al door den dood van Graevius (1703), met wien Broekhuizen altijd in briefwisseling was gebleven. De correspondentie met Almelooveen schijnt na 1702 te zijn gestaakt. Daarentegen schreef Broekhuizen in dezen tijd nu en dan aan Franciscus Hesselius, die in 1702 op 22jarigen leeftijd Hoogleeraar in de geschiedenis en in de welsprekendheid te Rotterdam was geworden. Hij was ook Latijnsch dichter en raadpleegde Broekhuizen dikwijls over zijne verzenGa naar voetnoot7), nadat hij in 1702 een bundel, Otia Hagana getiteld, aan hem en aan Francius had opgedragen. Een enkelen keer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden wij Broekhuizen in briefwisseling met SpanheimGa naar voetnoot1), toen gezant van den koning van Pruisen te Londen, en met den bekenden Gisbertus CuperusGa naar voetnoot2). Na het uitgeven van Propertius had Broekhuizen al spoedig nieuwe plannen. Reeds in het voorjaar van 1702 dacht hij over TibullusGa naar voetnoot3). Later bestond het voornemen, om Horatius ter hand te nemen, aan welken dichter hij vroeger veel tijd had besteedGa naar voetnoot4). Doch er rezen moeielijkhedenGa naar voetnoot5), zoodat Broekhuizen in het najaar van 1703 besloot, om den geheelen winter aan Tibullus te bestedenGa naar voetnoot6); het werk werd met ijver ter hand genomen, want hij wilde verloren tijd inhalenGa naar voetnoot7). Door het werken aan Tibullus trad ook het voornemen, om de Latijnsche verzen van den Italiaan della Casa uit te gevenGa naar voetnoot8), die in de 16de eeuw heeft geleefd en zich naam heeft gemaakt door zijne zoetvloeiende, maar lichtzinnige gedichten, op den achtergrond. Zijne zwakke gezondheid had intusschen zijn strijdlust nog niet verminderd. Dat blijkt uit het volgendeGa naar voetnoot9). Hoogstraten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had op verzoek van den uitgever Halma een Phaedrus uitgegeven, om te dienen voor het onderwijs van Willem Friso, die geschoeid was op de leest der bekende Fransche uitgaven voor den Dauphin. Het boek viel zeer in den smaak, werd op vele scholen gebruikt en heeft eene menigte drukken beleefdGa naar voetnoot1). De bewerker had een handschriftje te leen gehad van Schalbruch, toen reeds professor te Amsterdam en later de opvolger van Francius. Dat handschriftje bevatte een dictaat van Johannes Mensinga, den bekenden Groningschen Hoogleeraar, en deze had zijne kennis van Phaedrus voornamelijk geput uit een dictaat van Johannes Fred. Gronovius. Nu had Hoogstraten in de voorrede van zijn boek geene melding gemaakt van Schalbruch en deze vertelde daarom openlijk, dat er in de noten van Hoogstraten geen woord stond, of het was uit het dictaat van Mensinga gestolen. Broekhuizen, die wel beter wist, was woedend over dien laster en daagde Schalbruch uit, om nadat beiden eene som geld, tot ƒ 2000 toe, hadden gestort, in tegenwoordigheid van een notaris en van getuigen te bewijzen, dat Hoogstraten had gestolenGa naar voetnoot2). De ander krabbelde echter achteruit en nam Jacobus Gronovius in den arm, om een handje te helpen bij het tegenwerken van Hoogstraten's boek. Dat voorval illustreert niet alleen den aard der vinnige letterkundige twisten van dezen tijd, maar het doet ook een aardig licht vallen op Broekhuizen's karakter. De oud-kapitein durfde het voor zijne vrienden opnemen en onrecht tegengaan; hij was een man, op wiens woord men kon vertrouwenGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een paar jaren later, toen hij door Vacerra was aangevallen, had Broekhuizen echter geen lust meer om te antwoordenGa naar voetnoot1). Zijne gezondheid werd steeds slechter en hij zocht troost in zijn werk en in den godsdienst. Hij las veel in de werken van Augustinus en in de PsalmenGa naar voetnoot2). Maar zijn Tibullus ging toch goed vooruit; in October 1706 had hij drukproeven van het werkGa naar voetnoot3) en in Mei van het volgende jaar was het boek bijna afgedruktGa naar voetnoot4). Toch was dat niet de eenige arbeid, dien hij in zijne laatste levensjaren verrichtte. Niet alleen toch dichtte hij een vrij groot aantal Latijnsche verzen - zijn laatste gedicht op een werk van HalmaGa naar voetnoot5) werd 6 October 1707 geschreven - maar hij hielp Burman vlijtig met het uitgeven der Inscriptiones van Gruter. Graevius had dezen reuzenarbeid ondernomen, die na zijn dood door Burman werd voortgezet, en Broekhuizen gaf niet alleen raad en voorlichtingGa naar voetnoot6), maar stond ook handschriften af en had een belangrijk aandeel in het werkGa naar voetnoot7), dat hij nog voltooid heeft gezien. Spoedig werd hij nu bedlegerig, doch zijne vrienden, Hoogstraten, de predikant Franciscus Burman, Dr. Antonie van Stamhorst, Jacob de Wilde, de uitgever Hendrik Wetstein en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herman Angelkot kwamen hem trouw bezoekenGa naar voetnoot1). Hij zag zijn TibullusGa naar voetnoot2) nog gedrukt, die den 20sten Aug. 1707 aan de vrienden kon worden gezonden. De brieven, die de zieke er bij schreef, zijn erg somberGa naar voetnoot3); hij had ontzachlijk veel geleden en begreep, dat hij zou sterven. Den 15den December 1707 ontsliep hij en den 20sten werd zijn lijk in de kerk van Amstelveen ter ruste gelegdGa naar voetnoot4).
Broekhuizen was een man van groote gaven; hij bezat scherpzinnigheid, een merkwaardig goed geheugen, een uitstekenden smaak, groote werkkracht en geest. Zijne kennis van de wereld en zijne geleerdheid maakten hem tot het middelpunt van elk gezelschap; hij was een druk prater en een voorkomend man met de manieren en het uiterlijk van een militair. Daarbij was hij volkomen oprecht en had veel voor anderen over. Het is niet te verwonderen, dat zulk eene persoonlijkheid vele trouwe vrienden aan zich wist te verbinden en zoowel oudere menschen, als Heinsius en Graevius, voor zich innam, als Burman en Hoogstraten, die jonger waren en met Broekhuizen dweepten. Hij heeft zeer met het lot te worstelen gehad en zijn leven is niet gelukkig geweest. Toch heeft hij veel van beteekenis tot stand gebracht en bewezen, dat iemand met grooten aanleg, in weerwil van onvoldoende opleiding en onder ongunstige omstandigheden, toch als dichter en geleerde een hoog standpunt kan innemen. Door zijne uitgaven van Propertius en Tibullus heeft hij de philologie wel geene nieuwe banen doen inslaan, maar toch de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschap eene schrede vooruitgebracht door zijne bewonderenswaardige kennis der Latiniteit en den smaak, waarmede hij den commentaar heeft bewerkt. Dat zijne methode eenzijdig was, vooral ook doordat hij geen Grieksch genoeg kende, om daarmede veel in beide Latijnsche dichters op te helderen, is grootendeels te wijten aan het gemis eener academische vorming. Toch worden ook nu nog zijne uitgaven met eere genoemdGa naar voetnoot1), al zijn dan ook later, door het gebruik maken van meerdere en meer betrouwbare handschriften en door het volgen eener andere wetenschappelijke richting, vele veranderingen door Broekhuizen in den tekst van Propertius en Tibullus voorgeslagen, niet deugdelijk bevonden. Toch is de naam van ‘smaakvol dilettant’Ga naar voetnoot2) zeker niet juist voor een man, wiens aanteekeningen op Horatius door Peerlkamp op prijs werden gesteldGa naar voetnoot3). Ook door het uitgeven van eenige latere Latijnsche dichters heeft Broekhuizen getracht de studie van het Latijn te bevorderen. En hij was in zijn tijd één der weinige geleerden in ons land, die zich genoeg te huis gevoelden in de geschiedenis en letterkunde van Italië, om zulk eene taak op zich te kunnen nemen. Zelf neemt hij als Latijnsch dichter eene eerste plaats in. En het waren niet alleen zijne vrienden, als Graevius en Heinsius, overigens zeer bevoegde beoordeelaars, die dat erkenden. In Duitschland werden de beide uitgaven der Poemata met ingenomenheid begroet. In één der meest gezaghebbende Duitsche tijdschriften dier dagen leest men eene aankondiging vol lof, toen de gedichten voor het eerst verschenenGa naar voetnoot4), en eene uitvoerige critiek, in welke het talent van den dichter zeer hoog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt gesteld, bij de tweede uitgaveGa naar voetnoot1). Welk eene goede meening de groote Fransche geleerden van Broekhuizen's gedichten koesterden, zagen wij boven. In onze eeuw werden de Poemata zeer geprezen door Mr. J.H. HoeufftGa naar voetnoot2). En PeerlkampGa naar voetnoot3) noemt hem ‘een bijna volmaakt dichter’ en meent, dat men zich bij sommige verzen moet verwonderen, ‘dat geen Romein en niet Propertius of Tibullus de maker is van het gedicht, dat én Propertius én Tibullus gaarne geschreven zouden hebben.’ De meeste Nederlandsche gedichten van Broekhuizen zijn in zijne jonge jaren geschreven; vóór zijn veertigste heeft hij deze Muze vaarwel gezegd. Een groot deel van deze verzen zijn dan ook minneliederen. Wij zagen, dat velen gedurende zijn verblijf in Duitschland tot stand kwamen. En al is het ook niet te bewijzen, toch voelt men zich geneigd, om ze in verband te brengen met 's dichters liefde voor Charlotte Lochon. Dat Broekhuizen voor enkele dezer verzen den vorm van het herdersdicht koos, ligt vooral aan den tijd, waarin hij ze schreef; de pastorale was toen in de mode. Doch het was geen mode meer, om, zooals Broekhuizen deed, Hooft na te volgen. Dezen stelde hij echter het hoogst onder de Nederlandsche dichters; hij noemde hem ‘den adelyken schryver: den Fenix die der geheugenisse van alle eeuwen waerdig was: de eeuwige eer van den Nederlantschen Parnas, en den Prins der Hollantsche dichteren’Ga naar voetnoot4). Op de vergadering van een kunstgenootschap, waarvan Broekhuizen lid was, las hij o.a. ‘Aenmerkingen’ voor op de Geeraert van Velsen en de BaetoGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij weten verder, dat hij drie gedichten van Hooft zeer vrij in het Latijn heeft vertaaldGa naar voetnoot1), op dezelfde wijze als hij ook een paar zijner eigene verzen in de taal van Latium heeft overgebrachtGa naar voetnoot2). Geen wonder dus, dat hij Hooft navolgde in woordenkeuze en versbouw en dat hij eerst op lateren leeftijd door Hoogstraten opmerkzaam werd gemaakt op de fouten van den drostGa naar voetnoot3). Toch behooren, in weerwil van die navolgingGa naar voetnoot4), Broekhuizen's gedichten tot de besten van dien tijd; zij zijn meestal eenvoudig, natuurlijk en dichterlijk en het is te betreuren, dat zij zoo weinig talrijk zijn.
Broekhuizen's dood is door vele dichters bezongen, o.a. door Moonen, Ludolph Smids, Angelkot, Wellekens, Johan de Haes, Vlamingh en Schermer in het NederlandschGa naar voetnoot5), terwijl HoogstratenGa naar voetnoot6), Joan de WittGa naar voetnoot7), de secretaris van Amsterdam, en BurmanGa naar voetnoot8) Latijnsche lijkdichten hebben geschreven. De laatstgenoemde hield den 26sten Januari 1708 eene lijkrede op BroekhuizenGa naar voetnoot9), in welke hij aan de groote verdiensten van zijn betreurden vriend alle recht liet weervaren. Het is te bejammeren, dat deze redevoering de aanleiding is geweest tot een hevigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strijd. Burman had nl. den leermeester van Broekhuizen, Junius, tegenover de meeste paedagogen gesteld en had aan deze de les gelezen. Velen namen hem dat kwalijk, o.a. Johannes van Muyden, die vroeger te Utrecht conrector en sedert 1681 professor in de rechten was, een onbeduidend man, die tot de vrienden van Leidekker en tot de vijanden van Broekhuizen behoordeGa naar voetnoot1). Het werd een strijd met pamfletten, waarin Burman zich duchtig roerdeGa naar voetnoot2); den 9den September 1710 bestreed hij zelfs nog in een uitgebreid Latijnsch gedicht, dat in het groot auditorium der Academie werd uitgesproken, de vijanden van Broekhuizen en van hem zelvenGa naar voetnoot3). Ook Hoogstraten eerde de nagedachtenis van zijn vriend. Broekhuizen's handschriften en een groot deel zijner boekerij waren hem vermaaktGa naar voetnoot4); Hoogstraten ordende de Latijnsche gedichten, die hij vond, voegde er de in 1684 reeds gedrukte verzen aan toe en gaf in 1711 de Poemata uitGa naar voetnoot5). Hij had daaraan geene gemakkelijke taak. Want terwijl al de gedichten met zeer duidelijke hand zijn geschreven, missen zij bijna allen een opschrift, en Hoogstraten heeft zich heel wat moeite moeten getroosten, om bij al die gelegenheidsverzen uit te vorschen, tot wie zij waren gericht en waaromGa naar voetnoot6). De opschriften in de Poemata zijn dus van hemGa naar voetnoot7). Ook dat boek gaf weer aanleiding tot een langdurigen letterkundigen twist. In 1708 had Joannes Clericus in de Bibliothèque choisieGa naar voetnoot8) eene critiek gegeven van Broekhuizen's Tibul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lus. In dat opstel werden nog al aanmerkingen gemaakt, waarvan enkelen niet onjuist waren, en de toon was over het algemeen niet zeer vriendelijkGa naar voetnoot1). Hoogstraten, die natuurlijk wel wist, dat Broekhuizen Le Clerc zoowat voor een kwakzalver had gehoudenGa naar voetnoot2), kwam in de voorrede der Poemata met groote hevigheid tegen Clericus op en er ontspon zich een strijd, die een regen van pamfletten deed nederdalen en die een paar jaren heeft geduurdGa naar voetnoot3). Toch was de quaestie volstrekt niet belangrijk genoeg, om Hoogstraten te doen verklaren, ‘dat men uit Vrankryk zelf pylen geschoten heeft om zyne schim te treffen’Ga naar voetnoot4). Maar wij zijn in de 18de eeuw, de eeuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Burman's en andere vechtersbazen op litterarisch gebied. Hoogstraten had eerst het voornemen gekoesterd, om Broekhuizen's Nederlandsche gedichten achter de Poemata te laten drukkenGa naar voetnoot1); hij kwam echter van dat plan terug en gaf ze in 1712 afzonderlijk uitGa naar voetnoot2). In het bundeltje werden de gedichten, in 1677 door Pluimer uitgegeven, herdrukt en eenige anderen er bijgevoegd, terwijl eene uitgebreide levensgeschiedenis en eene menigte lijkdichten aan het boekje een behoorlijken omvang gaven. In 1727 werd in de Nieuwe verzameling van Nederduitsche MengeldichtenGa naar voetnoot3) een onuitgegeven gedicht van Broekhuizen meegedeeld, nl. Bions lykzangh op AdonisGa naar voetnoot4); volgens de voorrede is het vers afgedrukt naar het handschrift van den dichter zelven. Broekhuizen's Gedichten zijn in 1822 te Brussel herdruktGa naar voetnoot5); een latere druk van 1834 te AmsterdamGa naar voetnoot6) is eene titeluitgave. In 1883 bezorgde Dr. R.A. Kollewijn een nieuwen drukGa naar voetnoot7). Broekhuizen's Propertius is in 1727 op nieuw uitgegevenGa naar voetnoot8) door Pieter Vlaming, die aan den vorigen druk de noten toevoegde, welke Broekhuizen zelf na 1702 over dezen dichter had opgeteekend. Dezelfde geleerde bezorgde in 1728 eene nieuwe uitgave van Sannazarius, waaraan de gedichten der broeders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amaltheus werden toegevoegdGa naar voetnoot1). Deze uitgave werd aan Broekhuizen's vriend Joan de Witt opgedragen. Vlaming maakte gebruik van het exemplaar, waarin Broekhuizen zelf allerlei aanteekeningen had gemaakt. Het schijnt, dat onze dichter ook met eene uitgave van Catullus is begonnen. Althans in 1826 gaf Huschke den tekst der zes eerste gedichten van het eerste boek uit, verrijkt met noten van BroekhuizenGa naar voetnoot2). Het eerste vel daarvan schijnt bij het leven van onzen dichter te zijn gedrukt. Een exemplaar van dat vel, met schriftelijke aanteekeningen door Broekhuizen zelven verrijkt, was in het bezit van SanteniusGa naar voetnoot3) en kwam later in de Koninklijke Bibliotheek te BerlijnGa naar voetnoot4). Broekhuizen's commentaar op de zes gedichten van Catullus is zeer klein en verschilt dus geheel van dien, welken hij op de beide andere Latijnsche dichters schreef. Wanneer Broekhuizen met dit werk is begonnen, is evenzeer onbekend, als de reden, waarom het werd gestaaktGa naar voetnoot5). In zijne brieven is daaromtrent geene enkele aanwijzing te vinden.
Broekhuizen's portret is meermalen geschilderd, o.a. door zijn vriend BakhuizenGa naar voetnoot6); of deze kunstwerken nog bestaan, is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij niet bekend. Vóór de Poemata zien wij het borstbeeld van den krijgsman-dichterGa naar voetnoot1); hij heeft daar een nog al forschen kop, die scherpzinnigheid en eene eenigszins militaire barheid verraadt. Op het graf van Broekhuizen is in den herfst van 1767 een gedenkteeken geplaatst, dat de kerk van Amstelveen versiert. De eer van deze daad komt toe aan Mr. Abraham Calkoen, baljuw en dijkgraaf van Amstelland. Het monument bestaat uit eene lijkbus van blauw arduin op een voetstuk van denzelfden steen; Petrus Burmannus secundus schreef het Latijnsche gedicht, dat in wit marmer is gebeiteldGa naar voetnoot2).
Groningen. j.a. worp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I.Chronologische lijst der meeste gedichten van BroekhuizenGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II.Ga naar voetnoot1)Viro Clarissimo
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinciam vel Academiam vestram pertinet. Pertinere autem suspicatur clariss. Schalbruchius.Ga naar voetnoot1) Quae restant ipse potes conficere. Carmen, cujus initium est, Phoebi, etc.Ga naar voetnoot2) est factum eo tempore, quo professionem es auspicatus. Illud scio esse inter schedas meas. Alterum vero, quo absentiam suam excusat a coena literatorumGa naar voetnoot3), quam deinde MuhliusGa naar voetnoot4) carmine descripsit, destituitur quoque inscriptione. Et haud scio an inscriptio aliqua extet in libello Muhliano, cujus numquam exemplum habui. Praeter haec duo carmina inveni etiam Epithalamium tuumGa naar voetnoot5), et epigramma in Inventa Nov.-antiquaGa naar voetnoot6). Sed quum haec exempla typis sint descripta, nullum mihi facessunt negotium. Tuum vero est scire an aliis etiam carminibus, quae me possint latere, a defuncto sis honoratus, idque mihi impertire. Scias vero oportet festinatione opus esse. Vale, Vir clarissime, et communibus amicis, qui ibi degunt, multam a me salutem dicito. Amstelaedami. 27 Octobris 1709. |
|