hunner wel eens aan de jongere uitdrukking kunnen denken, indien deze in zijn tijd reeds de gewone was geweest.
Achteruitgaande, komt men bij Kiliaan, die ook getuigt dat sub dio, sub Iove in zijne moedertaal luidt onder den blauwen hemel (zie bij hem onder Blaeuw). Doch hij weet ook, dat hetgeen wij noemen een blauwen hemel in het Latijn heet apertum coelum, en vandaar zegt hij zooveel als dit: wij zeggen sub caelo caeruleo voor sub caelo aperto.
De beteekenis sub dio moet hier ontstaan zijn uit die van: bij onbewolkte lucht, bij helder daglicht, en dat die oudere, meer eigenlijke opvatting nog in het allerlaatst der 17de eeuw bestond, ziet men duidelijk uit Valentyn's vertaling van eene plaats uit de Ars amatoria. Ovidius zegt (1, 245): Men heeft helder daglicht noodig om de schoonheid van eene vrouw op den rechten prijs te stellen, alleen dan kan men ze met juistheid waardeeren, vandaar ook:
Luce deas coeloque Paris spectavit aperto,
quum dixit Veneri, Vincis utramque, Venus.
Valentyn zegt: ‘Paris sag de Godinnen bij daag onder den blaauwen hemel onder d'oogen, doen hij tegen Venus seide: gij sijt schoonder als een van beide’. Niet te verwonderen dus, dat men in het Mnl. leest: ‘onder den blauwen hemell bij lichten daighe (zie Verdam 1, 1290). Ook elders was de zegswijze bekend (zie het Idioticon van Dähnert).
Het voorafgaande in aanmerking nemende, komt men tot dit besluit: Onder den blauwen hemel is eene oude uitdrukking, die oorspronkelijk beteekende wat zij rechtstreeks te kennen geeft: bij het heldere daglicht in de open lucht. Langzamerhand, reeds in de middeleeuwen, althans vóór den tijd van Kiliaan, werd zij de vaste formule voor sub dio; aan het heldere licht werd niet meer gedacht, tenzij iemand, gelijk Valentyn in de zooeven aangehaalde plaats, door een voorbeeld als coelo aperto er aan werd herinnerd. Eerst tegen het einde der vorige eeuw moet men hebben gevonden, dat onder den