Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 7
(1887)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
het Bestuur der bibliotheek welwillend toegezonden, om het te onderzoeken en ten nutte onzer letterkunde aan te wenden. Het bleek mij van genoegzaam belang, om den inhoud hier aan mijne vakgenooten bekend te maken. Het is een blad van een handschrift in klein-folio, met helderzwarten inkt zeer duidelijk geschreven. Elke bladzijde bevat twee kolommen, elke kolom 40 regels: het geheel telt dus 160 verzen. In den loop des tijds heeft het veel geleden. Een roekelooze boekbinder heeft het blad om den rug van een boek geslagen, zoodat het middelste gedeelte den rug bedekte en de bovenste en onderste kanten tot schutbladen dienden. Daardoor zijn vs. 61-66 en 100-105, maar vooral vs. 20-25 en 141-145 erg beschadigd. Nog ziet men er de koorden in afgedrukt, die bij het innaaien van het boek dienst hadden gedaan. Van vs. 20-25 is zelfs het grootste gedeelte weggescheurd. Gelukkig zijn de overige verzen grootendeels ongeschonden en nog volkomen leesbaar. Uit den inhoud bleek mij aanstonds, dat het fragment een deel heeft uitgemaakt van eene vertaling der Rose, en wel van de tweede bewerking, waarvan Verwijs in zijne uitgave eenige andere overblijfselen heeft medegedeeld (bl. 245-258). Ons fragment is vertaald naar den Franschen tekst uit het eerste gedeelte van den Roman, door Guillaume de Lorris bewerkt, en wel naar vs. 2516-2634, bl. 82-86 der uitgave van Fr. Michel. Het beantwoordt aan vs. 2500-2648 der vertaling van Heinric van Aken. Een paar fragmenten van deze tweede bewerking, uit twee dubbele bladen bestaande en te zamen 640 verzen bevattende, zijn sedert 1863 in mijn bezit en door mij aan Verwijs ten gebruike gegeven, die ze op bl. 249-257 liet afdrukken. Zij waren omstreeks 1825 door mijn Vader, Dr. A. De Vries te Haarlem, losgemaakt uit den band van een hem toebehoorend exemplaar van den Fasciculus Temporum. Naar een afschrift van Bilderdijk reeds in 1840 uitgegeven door Clarisse in De Jager's Taalk. Mag. III, 163-222, zijn zij eerst later door | |
[pagina 284]
| |
Jonckbloet als gedeelten der Rose herkendGa naar voetnoot1) en door Verwijs in zijn werk opgenomen. Merkwaardig nu mag het heeten, dat het te Jena gevonden blad ongetwijfeld tot hetzelfde handschrift heeft behoord als die vier onder mij berustende bladen. Dezelfde soort van perkament, dezelfde grootte, hetzelfde letterschrift, gelijk getal van kolommen en verzen, en in beide dezelfde eigenaardigheid, dat de groote letters, die bij elke alinea behoorden te staan, wel op den kant door eene kleine letter aangewezen, maar later niet door den rubricator zijn ingevuld. Beide hebben derhalve deel uitgemaakt van denzelfden codex en nu, na eeuwenlange scheiding, elkander voor een paar weken op mijne schrijftafel ontmoet, - doch om straks daarop weder voorgoed te scheiden! Het ééne blad gaat naar Jena terug, de vier andere worden door mij aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde afgestaan, om voortaan in hare bibliotheek rustig bewaard te blijven. Ik laat hier het nieuwgevonden fragment volgen met de noodige ophelderingen ter toelichting van de min of meer duistere plaatsen, voor zooverre de vergelijking van den Franschen tekst en van de vertaling van Heinric van Aken mij daartoe in staat stelde.
Leiden, 3 Sept. 1887.
m. de vries.
Ga naar margenoot+.......groete droefheit mijn,
...........ne ghesijnGa naar voetnoot2)
In dit bedde, daer ic ne mach
Ruste hebben nacht noch dach.
5[regelnummer]
Met sulken rouwe, met sulker clage
Saltu den nacht al toten dage
| |
[pagina 285]
| |
Overliden, dat seggic die,
KendicGa naar voetnoot1) der minnen sede nie.
Maer oftu danne ne moges niet
10[regelnummer]
Langer liggen in dit verdriet,
Du salt opstaen ende di gereden,
Cousen scoyen ende cleeden,
Eer du sies die dageraet,
Ende gaen henen, dats mijn raet,
15[regelnummer]
Stillekine, alst ware een dief,
Ten huus wert daer du heves een lief.
Als du daer voren comen bestGa naar voetnoot2),
So saltu sien oest ende west
......emen hevet gesien,
20[regelnummer]
..........t gane vort mettien
.............chter...
..............men v...
..............daet....
..............sade....
25[regelnummer]
.......n of..es vell.....
Sonder horten ende s......
| |
[pagina 286]
| |
Vintstuse besloten; so saltu gaen
Ter vorder dore; daer saltu staen
Ende horkenGa naar voetnoot1) of si alle slapen,
30[regelnummer]
HerenGa naar voetnoot2), vrouwen ende knapen.
Slaepen si ende duse hors in wake,
Die di doet leven met ongemake,
Maecke dine clage vor die dore
So lude dat die scone hore
35[regelnummer]
Ane dijn suchten ende ane dijn carmen,
Dattu niene macht geharmen
No gerusten dor haren wille,
Die di torment lude ende stille.
Hare sal ontfarmen diere smerten,
40[regelnummer]
Si en si alte hart van herten.
Ga naar margenoot+Alstu dan aldus heves gedaen,
Soutu thuus wert keren saen.
Maer cusse die porte daer si es inne,
Eer du gaes, dor hare minne,
45[regelnummer]
Ende emmer wacht, hoe soet gescie,
Datti noch man noch wijf ne sie
Daer bi nachte gaen noch keren,
Oftu wilt wachten baerre eren.
Dustaen keren, dustaen gaen,
50[regelnummer]
Dustaen waken, spreken, staen
Sal di doen magerenGa naar voetnoot3) dijn vel
Onder dijn cleet, dat wetic wel.
| |
[pagina 287]
| |
Dit saltu sniemen wel bekinnen,
Want die forche van der minnen
55[regelnummer]
Ne laet ne genen minre fijn
Vet of wel gevarwet sijn.
Dese geliken niet den gone,
Die valscer minnen sijn gewone
Ende ommegaen met haren liegene
60[regelnummer]
Om die vrouwen te bedriegeneGa naar voetnoot1)
Met haren valscen buselorenGa naar voetnoot2),
Ende seggen dan dat si verloren
Hebben eten ende drinken
Dore hare minne, daer si omme slinken.
65[regelnummer]
Nochtan sie ic dat si sijn
Vetter dan gemeste swijnGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 288]
| |
Voert soutu wesen goedertiere
Jegen dijns selfs cameriereGa naar voetnoot1).
Coep hare cleeder ofte scoen
70[regelnummer]
Of ander scoenheit na hare doen,
So dat si bidde dine lieve,
Dat si di in hare herte brieve,
Ende segge dat si di heeft vonden
Goet ende hoveschGa naar voetnoot2) te meneger stonden.
75[regelnummer]
Dijn lief ende alle diese minnen
Ende die hare heimelichede kinnen,
Saltu vordren in elke stede
Ende doen hem ere ende werdichede.
Daer machti vordeel groet af comen,
80[regelnummer]
AlstGa naar voetnoot3) die scone heeft vernomen.
Ga naar margenoot+Uter gheburten, wat soes ghesciet,
En saltu di ververenGa naar voetnoot4) niet,
| |
[pagina 289]
| |
Want die van vor ogenGa naar voetnoot1) es,
Es teer vergheten, des sijt ghewes,
85[regelnummer]
Nameliken van den vrouwen,
Dies mach elc die waerheit scouwen,
Want si wandel sijn van sinne
Ende ongestade ane die minne.
Heefstu noetsake so groet,
90[regelnummer]
Dattu moets varen dor die noet
Van dinen live in vremden lande,
Laet hare bliven tenen pande
Herte ende sin ende dine trouwe,
Dattu hare wesen sout getrouwe
95[regelnummer]
Ende pinen omme weder keren saen,
Als dine besichede es gedaen.
Als du dan weder comen best,
Ganc te hare, dat dinct mi best,
..eer du leges of eer du ets,
100[regelnummer]
Of eer du drincs of eer du.....,
So laet of du waers vererret
Dattu so lange heves gemerret,
Ende soe..sculdenesseGa naar voetnoot2) dan....
Ende daer...mach om haren s...
105[regelnummer]
Ende ont....oet hare den dr..n
Ende van gena..dander....n
Daer du om hare heves gesijnGa naar voetnoot3).
Nu heefstu die gebode mijn
Van minen monde hier gehort.
110[regelnummer]
.......dse di te houden vort,
Oftu wilt van diere minnen
Bliscap ofte goet ghewinnen’.
| |
[pagina 290]
| |
Als ic van der minnen gode
Hadde gehort al sine gebode,
115[regelnummer]
Ic seide: ‘Here, nu maect mi wijs,
Of ghijt gebiet, in welker wijs
Enich minre gedogen mach
Sulke pineGa naar voetnoot1) nacht ende dach
Ende also menegen arbeit,
120[regelnummer]
Als ghi mi hier hebt geseit.
Ga naar margenoot+ Want mi wondert utermaten,
Dat seggic u bi caritaten,
Hoe enege herte, waerse hart van stale,
Mach geduren in sulker quale,
125[regelnummer]
In sulc torment, in sulker hellen,
Alsic u mi doe horen tellen’.
Der minnen god andworde mi
Ende seide: ‘Vrient, dat secgic di,
Hen mach niemen hebben goet,
130[regelnummer]
Hine besurt, dies benic vroet.
Besurde dinc men sereGa naar voetnoot2) mint
Dan die men lichtelike gewint.
Dus eest van desen namelike.
Hen es pine diere gelike,
135[regelnummer]
Minres pine, want niet mee
DanGa naar voetnoot3) men osen mach die zee,
Dat si droge soude bliven,
Sone mochtmen tellen no bescriven
Alt fernoy dat si gedogen,
140[regelnummer]
Die om getrouwe minne pogen
Sonder enich loes b.....Ga naar voetnoot4).
| |
[pagina 291]
| |
Nochtan leefsi, hoe soet gaet,
In deser pine, in deser noet,
D..naturlic es s...en segetGa naar voetnoot1).
145[regelnummer]
Een mensche die inden karker leget
Onder die worme, in dien stancGa naar voetnoot2),
Sonder aet ende sonder dranc,
Hen ware allene dat men hem geeft
Water ende broet daer hi bi leeft,
150[regelnummer]
Also men den gevangenen pliet,
Hine sterft om die pine niet;
Want hi hoept dat hi noch sal
Verwinnen al sijn ongeval,
Ende hi int ende sal ontgaen.
155[regelnummer]
Dus eest mettien die legt gevaen
In den kerker van der minnen.
Hi hoept dat hi noch sal gewinnen
Int ende bliscap vor die noet.
Dus wert die hope van hem die doet,
160[regelnummer]
Die hem geeft troest ende coenheit mede.
|
|