Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelingenGeknoei met autografen. -Uit Italië wordt aan de Köln. Ztg. geschreven over een geval waarbij de lichtgeloovigheid van verzamelaren in een schril licht gesteld wordt. Voor een paar maanden vermeldden ettelijke Italiaansche bladen dat iemand te Livorno eene oude Duitsche geschiedenis van den Duitsch-Franschen oorlog gekocht en daarin een van ouderdom vergeeld hoogst merkwaardig schriftstuk gevonden had, eenen brief van Napoleon III aan koning Wilhelm, geschreven na den slag te Sedan. Daar stond in het kleine niet bijzonder leesbaar schrift Napoleon's te lezen: ‘Monsieur mon frère! N'ayant pu mourir au milieu de mes troupes, il ne me reste qu'à remettre mon épée entre les mains de Votre Majesté. - Je suis de Votre Majesté le bon frère - Napoléon. Sedan, le 1 Sept. 1870’. Onverwijld deelde de gelukkige vinder het manuscript mede aan verschillende professors in de geschiedenis, die het eenstemmig echt verklaarden, en de kostbare brief werd aan eene bank ter bewaring gegeven. Daarop drukte het blad Patria eene getrouwe reproductie van het schrijven, met eene verklaring van een heer Mariani, zeggende dat bij hem het eenig echt origineel berustte en dat de ‘vondst’ eene vervalsching was. En daar bleef het niet bij! In het Italiaansche ministerie van Oorlog werd men opmerkzaam en stelde men, tot niet geringe verrassing vast, dat er in de bibliotheek van het ministerie niet minder dan twee dergelijke ‘echte’ brieven aanwezig waren. Zoo bezit men nu reeds vier exemplaren, en daar zal het wellicht niet bij blijven, want de falsaris schijnt op groote schaal gewerkt te hebben. Welke van de vier brieven is nu werkelijk echt? Natuurlijk geen een, want het kan wel niet twijfelachtig zijn waar het origineel te vinden is: nl. in het Krijgs- of Staatsarchief van Pruisen. | |
De goede bibliograaf. -Dr. A.S. Kok in den Gulden Winckel spreekt den lof van Ls. D. Petit, en zegt daarbij de volgende belangrijke en gegronde dingen: ‘In het algemeen heeft men weinig begrip van bibliographie en van datgene wat er in een goed en degelijk voorbereid bibliograaf vereischt wordt. ‘In ‘Les Problèmes bibliographiques’ zegt Brentano: ‘De werkkring van een bibliograaf is heel wat anders dan men zich voorstelt. De maker van catalogi is nog geen bibliograaf, evenmin als een fabrikant van kunst-mineraal-water een chemicus kan heeten, of een lid van de rekenkamer een wiskundige. De kritiek moet wel degelijk een constitueerend element zijn van de science bibliographique’. Daar verschillende personen in onderscheiden landen zich gelijktijdig kunnen bezig houden met een kwestie, die aan de orde is, en dus zooveel mogelijk op de hoogte willen komen van den stand der kwestie, is er maar één middel om ter hulp te komen en dat is - eene goede bibliografie. Voor hem die eenig onderwerp van studie ter hand neemt om er wat nieuws of iets van beteekenis over te schrijven is wat men gewoonlijk een catalogus noemt van weinig nut. Er zijn onderwerpen (over Jeanne d'Arc bijv.), die een lijst van 12,000 nommers aanbieden; wat moet nu een geleerde beginnen met een opsomming van zooveel duizenden titels? Hier kan het kritisch talent van een deugdelijk bibliograaf onwaardeerbare diensten bewijzen. ‘Merkt men nu niet, wat geduld, inspanning, kennis en oordeel vereischt | |
[pagina 306]
| |
worden in een goed bibliograaf, die met hart en ziel de mannen der wetenschap en dus indirect ook de wetenschap zelve van nut en dienst is?’ De Antwerpsche drukker Jan (Hans) de Laet, werd in 1553 in St. Lucasgilde aangenomen onder den naam van Jan van Stabroeck, waaruit op te maken is dat hij van dat polderdorpje bij Antwerpen geboortig was. In 1549 drukte hij Een nieuwe tractaat... dat batement van recepten, en heette zich daar Hans de Laet van StabroeckGa naar voetnoot(1). Dat onze typograaf ook - met algeheele weglating van zijn familienaam - als Jan Stabroeck gedrukt heeft, vonden we nergens vermeld. Toch heeft zich het geval voorgedaan bij de volgende uitgave: Die Secreten / van den eervverdi- // chen heereale- // xis Piemontois. // Inhoudende seer excellente ēn wel ghe- // approbeerde Remedien / tegen veelderhan // de crancheden / wonden / en̄ andere acciden - // ten: Met de maniere vā te distilleren / per - // fumeren / confituren maken / te verwen / co // lueren / ende ghieten. // VVt den Françoise overghesedt. // [Drukkersmerk: De Zaaier met het randschrift: Spes alit Agricolas,Ga naar voetnoot(1)] // Gheprint Thantwerpen // by Jan // Stabroeck. An. M.D. // LXII // 12e. d.l. M. | |
Boekletter. - Type Beaudoire. -Als bekend mag ik veronderstellen, dat er twee richtingen bestaan in de letterkunst: de ééne meent dat de letter een geometrisch figuur is, dat geconstrueerd moet worden; de andere is van oordeel, dat zij van huis uit een schrijfteeken is en dat beginsel niet mag verloochenen in den vastgelegden druklettervorm. Beide richtingen hebben gelijk recht van bestaan, oordeelt de Leipziger drukker Weber (1901). Uit zuiver redekunstige overwegingen ben ik een voorstander van het laatste denkbeeld. Een onzer welbekende sierkunstenaars noemde dat, naar aanleiding van mijn boekje over de Grassetletter, een zonderlinge stellingGa naar voetnoot(1). Thans wil ik in dezen ideeënstrijd niet nader het goed recht van mijn zonderlinge stelling uiteenzetten, maar er slechts de aandacht op vestigen, dat in een sedert verspreid typografenboekje hetzelfde begrip als juist erkend wordt, al is de uitwerking van dat begrip daar allerminst in overeenstemming met eigen inzichten omtrent boekschoon. In 1903 overleed Théophile Beaudoire, die van 1872 tot 1883 alleen directeur van de Fonderie générale te Parijs is geweest. In een nécrologie, door Pierre Cuchet gesteld, worden mededeelingen gedaan over de wordingsgeschiedenis van het type Beaudoire, dat door Beaudoíre ontworpen is na zijn uittreden uit deze lettergieterij (1894). Bij hetgeen volgt maak ik gebruik van hetgeen daar bericht wordt, hoe onvolledig en weinig wetenschappelijk dat ook zij. Toen ongeveer vijftien jaar geleden de stad Parijs een nieuwe boekletter wenschte voor schoolboeken, die moest voldoen aan hygiënische eischen, had Beaudoire wel gegevens verzameld om tot een gewenschte oplossing te geraken, maar kwam voorshands niet tot een gebruikmaking daarvan; dat deed hij eerst na 1894. Cuchet schrijft - of het waar is, weet ik niet; ik moet het op zijn woord gelooven - dat de geraadpleegde oogheelkundigen destijds ronde letters het meest wenschelijk geacht hadden. Beaudoire redeneerde nu aldus: het grootste aantal ronde lijnen heeft de geschreven letter; de cursijf is een geschreven schrift, waarvan de letters niet verbonden zijn; daarom is de cursijf te verkiezen boven de romein. De cursijf echter helt en wekt bijgevolg (?) vermoeienis. Vandaar het voor de hand liggende denkbeeld de vormen zooveel mogelijk te ontleenen aan de | |
[pagina 307]
| |
cursijf, aan de geschreven letter, en die rechtop te zetten. In dezen gedachtegang is een leemte; van de geschreven letter, die, omdat de letters niet verbonden zijn, vermoeienis wekt - ik stem de praemisse niet toe, maar oordeel hier objectief - had hij niet moeten besluiten tot de rechte losse letter, maar tot de geschreven vaste letter. Zijn gedachtegang was van cursijf naar romein; hij had moeten wezen van cursijf naar de anglaise en de rondschriften. Te eerder is dit vreemd, omdat de anglaise uitgedacht werd door Firmin Didot (overleden 1836), en diens gieterij opgenomen is in de Fonderie générale en bijgevolg onder administratie van Beaudoire stond. Genoeg zij het echter, dat ook hij het schrijfbeginsel van de boekromein erkent en zoo is het dan ook psychologisch te verklaren, dat voor de nieuwe letter de romein der eerste stempelgraveurs - welke? - als punt van uitgang genomen werden. Onbesproken blijven hier de wijzigingen in de richting en den vorm der schraveeringen en de verticale hoekhelling van zekere letters door Beaudoire aangenomen. De type Beaudoire, waarvan het in stempel brengen ondernomen werd door zijn zoon en opvolger Ch. Beaudoire, is niettemin een boekletter geworden, die allerminst mijn sympathie heeft. Th. Beaudoire heeft zich niet kunnen losmaken van den eeuwenlangen invloed, dien de letterteekenaars geoefend hebben op de ontwikkeling der letterbeelden; elementen van het Fransche randschrift [s en r] zijn evengoed in het schrift te vinden als factoren ontleend aan het gewone schrijfschrift (e en c) en aan de negentiendeeeuwsche boekromein (a, m, n en p). Zoo is de letter, waarin volgens mijn zegsman blijkbaar een symbolische beteekenis neergelegd is - op nieuw de vraag: welke? - een hinken op twee gedachten, half geschreven, half geteekend, en daarbij een stijlvermenging van het oude en nieuwe. Zou iemand daarmede ingenomen kunnen zijn? Ik vrees, noch de aanhangers van de eene, noch de aanhangers van de andere richting. Zij kan alleen voldoen aan oculisten, althans de 12 puntsletter, waaruit de necrologie gezet is, voldoet voor zoover ik zien kan aan de hygienische voorschriften door Cohn gesteld. Overveen. J.W. Enschedé Het 31e Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem, in October verschenen, is gewijd aan het chemisch-microscopisch onderzoek van eenige Nederlandsch-Indische vezelstoffen. Het werd gedaan door den heer E.L. Selleger, expert voor papier-industrie te Genève, in het bijzonder om te geraken tot een meer nauwkeurige bepaling van de gebruikswaarde dier stoffen voor de papierfabricatie. Bekende planten als agave, ananas, bamboe, cocos, pisang, rameh en suikerriet werden o.a. behandeld. Een atlasje met platen is aan de publicatie toegevoegd. ‘Het is het ernstig verlangen van schrijver dezes, dat dit geschrift in ruimen kring, en vóoral ook bij fabrikanten en anderen, die met de practijk in verbinding staan, eenige belangstelling zal vinden, en dat het moge bijdragen tot de ontwikkeling eener vezel-industrie in Ned. Indië’. Gaarne wordt daaraan medegeholpen, omdat het hier in de eerste plaats gaat om een Nederlandsche industrie. Daar zonder papierindustrie in het algemeen het boek niet bestaanbaar zou zijn, is een aankondiging in dit Tijdschrift gerechtvaardigd. J.W.E. | |
Een Duitsche bekentenis. -Eugen Diederichs Verslag te Jena gaf onlangs een fondscatalogus uit, waarin opgenomen is een opstel Zur Kultur des Buchs, door Eugen Diederichs. Sprekende over Ruskin, Morris en hun kring, zegt hij: ‘Und ihre Ideale sind so tief ins Volk eingedrungen, dasz heute, nachdem wir fast zehn Jahre Buchausstattungsbewegung hinter uns haben, die englischen Bücher in ihrem Aeussern noch turmhoch über dem Niveau der deutschen Bücher stelten’. (Börsenblatt, 8 Nov. 1904 S. 9829). Onze boekdrukkerswereld, verduitscht en bedorven als ze is, mag deze bekentenis waarlijk wel eens overwegen. J.W.E. |
|