Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 2]Liefhebbers-dieven van boekenIn de keurig uitgevoerde Collection du bibliophile Parisien verscheen onlangs een aardig boekje van de hand van Albert Cim, getiteld: Amateurs et voleurs de livresGa naar voetnoot(1), waarin op eene onderhoudende en vermakelijke wijze, waarvan de Franschen het benijdenswaardig talent en geheim bezitten, allerlei soort van boekendieven besproken worden. - Door dit werkje, waarvan slechts 325 exemplaren gedrukt werden en dat waarschijnlijk wel reeds uitverkocht zal wezen, maken wij achtereenvolgens kennis met onkiesche boekenleeners die een door hen geleend boek eenvoudig niet terug geven, een soort dat iedereen zeker wel eens of meermalen op zijn levensweg zal ontmoet hebben; met boekendieven uit liefde voor boeken; met dieven van boeken om die te verkoopen; met dieven in openbare bibliotheken, bij uitgevers, bij sortimenthandelaars, bij boekenstalletjes, bij boekbinders enz. en dit alles doormengd met historische anecdotes, zoodat men dit boekje als 't ware in één adem doorleest en verbaasd staat, dat zóoveel beroemde geleerden zich niet ontzagen hunne bibliotheken te verrijken met geleende en niet teruggegeven of gestolen boeken. Volkomen begrijpelijk is 't dan ook, daar deze hebbelijkheid in alle eeuwen en in allerlei landen voorkomt, dat boekenleeners nog meer dan ratten, muizen, boekwormen, zelfs veel meer dan water of vuur, door de verzamelaars gevreesd worden, dat Scaliger, die ook menig boek door uitleenen verloren had, boven zijn boekenkasten een opschrift plaatste, luidende: ‘Ite ad vendentes!’ en dat de Fransche schilder Du Moutier op de plinten van zijn boekenkasten de woorden schilderde: ‘Que le diable emporte les emprunteurs de livres!’ De bekende Charles Nodier ging zóover niet, maar rijmde: ‘Tel est le triste sort de tout livre prêté,
Souvent il est perdu, toujours il est gâté’Ga naar voetnoot(2)
terwijl Guillaume Colletet, een hartstochtelijk liefhebber van boeken, zich als volgt over zijne boeken en 't uitleenen uitliet: Chères délices de mon âme,
Gardez-vous bien de me quitter,
Quoiqu'on vienne vous emprunter!
Chacun de vous m'est une femme,
Qui peut se laisser voir sans blâme
Et ne se doit jamais prêter.
| |
[pagina 66]
| |
De beroemde Grollier dacht er echter anders over en liet op zijn prachtbanden de woorden plaatsen: ‘Jo. Grollerii et amicorum’.
Eene menigte voorbeelden, door Cim medegedeeld, bewijst dat overdreven liefde voor boeken menig bibliophiel tot diefstal van boeken verleidde, vaak uit jalouzie dat een ander een boek bezat dat hij nooit machtig was kunnen worden, zijn geweten sussende met de uitspraak van Tallemant des Réaux ‘voler des livres, ce n'est pas voler, pourvu qu'on ne les vende point après’, en dat er zelfs moorden gepleegd werden om lang begeerde bijzondere exemplaren te kunnen wegnemen. Dat de liefde voor 't verzamelen van zeldzame boekjes vèr kan gaan bleek mij persoonlijk voor eenige jaren, toen een bekend verzamelaar, een allerwelwillendst, zeer humaan man over een niet minder bekenden verzamelaar in eene andere stad sprekende, mij zeide: ‘ja, ik wensch den man alles goeds toe, maar ik verlang naar zijn dood daar ik dan dat boekje, waarnaar ik reeds lang zoek, uit zijne bibliotheek zal kunnen koopen!’ Merkwaardig zijn de staaltjes die Cim mededeelt van bekende geleerden en hooggeplaatste personen die 't niet beneden zich achtten hunne bibliotheken ten koste van anderen te verrijken. Zoo verhaalt hij o.a. dat kardinaal Dominico Passionei, in 1721 naar Luzern gezonden in kwaliteit van Internuntius, dikwijls de kloosters in Zwitserland bezocht en uren lang in de kloosterbibliotheken doorbracht, en deze niet verliet zonder de zakken van zijn mantel goed met boeken gevuld te hebben. Zelfs liet hij, wanneer de ligging der boekerij daarvoor gunstig was, onder voorwendsel van eene moeilijke studie, zich in de bibliotheek opsluiten, met bevel hem niet te storen, en dan wierp hij de boeken die hij begeerde, het venster uit in den tuin of op straat, waar zijn bediende ze opving en ze wegbracht. Zoo verzamelde hij langzamerhand eene hoogst kostbare bibliotheek. Te Rome teruggekeerd stelde hij tot zijn bibliothecaris aan een persoon die volstrekt niet van boeken hield, en daarenboven zeer dom was, zoodat hij geen vrees behoefde te hebben dat zijn boeken op dezelfde wijze zouden verdwijnen als hij ze verkregen had. Gaarne liet hij onder toezicht van dezen bibliothecaris zijne verzameling zien. Lalanne verhaalt in zijn Curiosités bibliographiques, dat een gezelschap geleerden die bibliotheek bezoekende, van dien persoon geen enkel woord tot antwoord op hun vragen ontving, zoodat zij, toen de kardinaal hen later vroeg of zij over hun bezoek tevreden waren, zeiden: ‘Ja, Monseigneur, Uwe bibliotheek is prachtig, maar... - Maar wat, vroeg de kardinaal, wat is er, spreek vrij uit.’ - Uw bibliothecaris is zóo dom dat... Mijne heeren, antwoordde Passionei, mijne bibliotheek is mijn harem, en ieder serail moet, om goed beschermd te wezen, bewaakt worden door gesnedenen!’ De eerwaarde Vader Altieri, bibliothecaris van het Vaticaan, nam nu en dan een handschrift weg uit de aan zijn zorgen toevertrouwde | |
[pagina 67]
| |
schatten en verkocht dat naar Duitschland. Toen men dit ontdekte werd de zaak gesust en hij in eene andere betrekking naar eene andere plaats geroepen, wat Paul Louis Courier in een zijner brieven deed uitroepen: ‘Kijk eens hier, Altieri besteelt de bibliotheek van 't Vaticaan en men hoort er niets meer van, en toen ik door een ongeluk een inktvlek liet vallen op een handschrift van Longus in de Bibliotheca Laurentiana te Florence, schreeuwde de geheele wereld moord en brand!’ In Barcelona woonde omstreeks 1830-36 een boekverkooper, Augustin Patxot genaamd. Hij deed wel geen groote zaken maar bezat toch verscheidene zeldzame boeken en verdiende zijn brood. Maar, als gevolg van de plunderingen der kloosters vestigde zich een concurrent vlak in zijn buurt. Het was broeder Vincent van het Cistercienser klooster van Poblet. Deze was een hartstochtelijk liefhebber van boeken; het praatje ging rond dat hij bij 't plunderen der kloosterbibliotheken een handje medegeholpen had en zijn winkel gevuld was met gestolen boeken. Een vreemd soort boekverkooper was hij. Hoe minder hij verkocht, hoe liever 't hem was daar hij niet van zijne boeken scheiden kon. De bekende boekverkooper J.L.C. Jacob te 's-Gravenhage was evenzoo. Die ook dreef den boekhandel met liefde, nl. voor zijne boeken; het geld achtte hij minder. Jammer dat zijne middelen hem niet veroorloofden steeds de boeken te behouden die hij zoo lief had; noode scheidde hij er van, ja dikwijls verborg hij zijne zeldzame boeken die door de vreemdelingen gezocht werden, opdat zij hunne aandacht niet zouden trekken en hij in geen verzoeking zou komen ze te verkoopen. Toch deed Vincent goede zaken daar hij boeken in voorraad had die men nergens anders dan bij hem vinden kon. Dat dit de jalouzie der andere boekhandelaren opwekte laat zich begrijpen, en zij besloten hem zooveel mogelijk tegen te werken en o.a. te maken dat hij op verkoopingen zoo min mogelijk iets koopen kon, door steeds hooger te bieden dan hij deed. - Nu zou er in 1836 eene verkooping plaats vinden waarin o.a. voorkwam een als uniek bekend ex. van een der eerste boeken in Spanje in 1482 door Palmart gedrukt. Vincent wilde dat boek met alle geweld hebben en bood tot 1320 franks, maar kon niet hooger gaan en zag 't voor 1334 franks toegewezen aan zijn concurrent Patxot. - Driftig, en geheel buiten zich zelven stond Vincent op en verliet de zaal, terwijl zij die naast hem zaten hem hoorden mompelen: ‘daarvan zal hij niet lang genoegen hebben, ik zal mij wreken!’ Weinig dagen later hoorde men des nachts brand roepen en 't bleek dat de winkel van Patxot in lichterlaaie stond, en later vond men onder het puin 't verkoolde lijk van den ongelukkige, zoodanig verbrand dat men niet meer ontdekken kon of er al of niet een misdaad gepleegd was; maar dit was trouwens zeer onwaarschijnlijk, daar een belangrijke som gelds, door hem den vorigen avond ontvangen, op zijn beddetafeltje lag. Den volgenden dag vond men in de haven het lijk van een jongen duitschen geleerde, door verscheidene dolksteken omgebracht en een | |
[pagina 68]
| |
paar dagen later dat van een zeer bekend priester, eveneens vermoord. Diefstal kon de reden niet wezen dezer geheimzinnige misdaden daar men op de lijken nog de horloges, andere kostbaarheden en geld vond, maar het trok de aandacht dat beide slachtoffers bekende boekenverzamelaars geweest waren. Spoedig werd Vincent van deze moorden verdacht en er had eene huiszoeking bij hem plaats. Aanvankelijk vond men niets dat aanleiding kon geven tot eene inhechtenisneming; maar alvorens het huis te verlaten liep de rechter nog eens alle kamers door en zag in een afgelegen vertrek op een plank een boek staan, een Directorium inquisitorum, waarvan de titel hem aantrok en dat hij daarom wilde inzien en, toen hij het van de plank nam, viel toevallig het daarnaast staande boek op den grond en het oprapende, bespeurde hij dat het een exemplaar was van den eersten Spaanschen druk van 1482 door Palmart, waarvan hij zich den titel herinnerde door 't geschrijf in de dagbladen over den hoogen prijs, dien Patxot een paar weken geleden daarvoor betaald had; en toen men op die plaats verder zocht vond men ook een exemplaar van B. Aldrete, Varias antiguedades de España van 1614 met aanteekeningen in handschrift van den auteur, waarvan men wist dat Vincent het een paar dagen geleden aan den vermoorden priester verkocht had, en nog eenige andere boeken door hem eveneens aan den anderen vermoorde verkocht. Nu wist men genoeg. Vincent werd gearresteerd en ter dood veroordeeld. De Gazette des Tribunaux van 23 Oct. 1836 gaf een uitvoerig relaas der terechtzitting en der vragen en antwoorden van den rechter en den beschuldigde. Vincent bekende alles en deed een cynisch verhaal hoe hij zijn koopers achtervolgde en afmaakte, om weder in 't bezit te komen van 't pas zoo even aan hen verkochte boek, en ook hoe hij brand stichtte bij Patxot, om zich op hem te wreken en in de verwarring dien unieken Spaanschen druk weg te nemen. ‘Ik zal alles bekennen zooals ik belooft heb, zeide hij, maar als ik schuldig ben, dan deed ik die misdaden met eene goede bedoeling. Ik wilde de wetenschap verrijken door al die kostbare boeken bij elkaâr te houden. Zonder die boeken kon ik niet leven en door geldgebrek heb ik die boeken moeten verkoopen, waarover ik dadelijk berouw had.’ - ‘Maar, vroeg hem de rechter, kwam uw geweten er niet tegen op zóóveel menschen te dooden, menschen naar Gods beeld geschapen?’ - ‘O neen, dat is niets, alle menschen zijn sterfelijk, antwoorde Vincent, vroeger of later roept God ze toch weder tot zich, maar goede boeken die moet men bewaren! - ‘Deedt gij dan die moorden uitsluitend om die boeken te bekomen?’ vroeg de rechter verder. - ‘Mijnheer, het waren boeken! boeken!! Wat wilt ge meer? Es la gloria de Dios!’ was het antwoord - ‘Maar als ge dan zóóveel van boeken houdt, waarom staakt ge dan den boekwinkel van Patxos in brand?’ - ‘Ik deed dit omdat er, nadat ik de zeldzaamste wegnam toen ik hem gewurgd had, niet veel bijzonders meer over was | |
[pagina 69]
| |
en men meenen zou dat die weggenomen boeken verbrand waren’. - ‘En waarom naamt gij ook niet het geld weg dat op 't beddetafeltje lag?’ vroeg de rechter ten slotte. - ‘Geld wegnemen? mijnheer de rechter, waarvoor ziet ge mij aan! Ik ben geen dief!’ De verdediger deed zijn best om den beklaagde vrij te pleiten en wees er met nadruk, op dat men nooit een beklaagde veroordeelen mocht op zijn eigen bekentenis, vooral als, zooals in dit geval, de feiten niet bewezen konden worden, daar Vincent de door hem als gestolen aangewezen boeken best door aankoop van elders kon verkregen hebben. Daar hadt ge b.v. dat zoogenoemde unicum van 1482; dát was volstrekt geen unicum; in een catalogus van een Parijsschen antiquair kwam ook een ex. voor en als er een tweede ex. bestond kon er ook een derde en een vierde bestaan enz. - De jury liet zich echter niet overtuigen en veroordeelde Vincent om gewurgd te worden. - Vincent, die gedurende het geheele verhoor zijn kalmte bewaard had, was bij het aanhooren der pleitrede in snikken uitgebarsten en zat nu als een beeld der wanhoop daar. De rechter sprak hem ernstig toe en zeide hem dat hij, als hij berouw had over zijne misdaden, nog gratie kon vragen. - ‘Ach, mijnheer de rechter, ik ben zoo diep ongelukkig!’ - ‘Als de menschelijke gerechtigheid onverbiddelijk moet wezen, vervolgde de rechter, dan is er nog eene hoogere gerechtigheid, waarvan de goedertierenheid onuitputtelijk is en oprecht berouw is altoos verdienstelijk.’ - ‘Ach God! mijnheer, heb medelijden, mijn exemplaar was geen unicum’! Dat door Cim een groot aantal bladzijden gewijd wordt aan den beruchten Libri, den boekendief par excellence, behoeft geen betoog. Deze geleerde, jaren lang geprotegeerd door allerlei autoriteiten, werd in 1833 lid van het Institut de France, in 1834 hoogleeraar te Parijs en ridder van 't Legioen van eer, in 1838 redacteur van 't Journal des Savants en benoemd tot Inspecteur général de l'instruction publique. In 1841 verscheen een Besluit waarbij de samenstelling en uitgave bevolen werd van een Catalogus der handschriften, aanwezig in de openbare bibliotheken der Departementen, en Libri werd tot secretaris der daarvoor aangestelde Commissie benoemd. Daardoor verkreeg hij vrijen toegang tot alle bibliotheken en nadat hij in Parijs uit de Bibliothèque Royale, de Bibliothèque Mazarine enz. reeds verscheidene handschriften gestolen had, even als hij reeds voor zijne komst in Frankrijk, in Florence en Pisa deed, ging hij naar de Departementen om daar aan 't werk te gaan. Overal werd hij gul ontvangen. De maires en bibliothecarissen, overbluft door zijn verschillende luidklinkende titels gaven hem vrijen toegang en lieten hem, zonder 't minste toezicht, in hunne bibliotheken scharrelen. Slechts de bibliothecaris te Auxerre hield zich aan 't reglement, gaf hem wel ook des avonds toegang, maar steeds onder toezicht van een bediende, die hem de handschriften aangeven en ze weder wegbergen moest. Aan dezen maatregel was 't te danken dat uit de bibliotheek te Auxerre geen enkel handschrift gemist werd. De overige boekerijen, zooals die te | |
[pagina 70]
| |
Lyon, Grenoble, Dijon, Carpentras, Montpellier, Poitiers, Tours, Orléans enz. werden gewoonweg door hem geplunderd. Libri maakte gebruik van de lichtgeloovigheid en domheid der bibliothecarissen om weg te nemen wat hem goeddacht, en verborg zijn diefstallen door de aanteekeningen in de catalogi of op de etiketten der handschriften te vervalschen. Te Tours kon hij onder voor hem hoogst gelukkige omstandigheden ‘werken’. Daar was toch in 1843 een bibliotheeks-beambte tot 2 jaren gevangenisstraf veroordeeld wegens diefstal van boeken uit de bibliotheek. Libri sloeg daar dus zijn slag en schoof later alles wat hij misdeed op den rug van dien beambte of trachtte althans zulks te doen. Alvorens de aldus verworven handschriften naar het buitenland te verkoopen, zorgde hij ze onherkenbaar te maken. Daarin voorkomende aanteekeningen of namen van vroegere bezitters verwijderde hij zorgvuldig, verving die door anderen; plakte andere ex-libris op de schutbladen, veranderde de banden enz. Maar aan alles komt een einde. - De eerste aanklacht deed zich hooren in 1846 maar bleef zonder gevolg, daar men niet gelooven kon dat zulk een voornaam persoon zich aan zulke vergrijpen zou schuldig gemaakt hebben. Een jaar later echter, ter gelegenheid eener verkooping van een gedeelte der bibliotheek van Libri, door de boekverkoopers L.C. Silvestre en P. Jannet gehouden en die meer dan 100,000 francs opbracht, kwamen er meer en erger beschuldigingen voor den dag en den procureur des Konings, M. Boucly, werd bevolen een onderzoek in te stellen. - Het rapport door hem aan Guizot ingediend werd door dezen, die een goeden vriend van Libri was, in zijn schrijftafel verborgen en de Zaak zou waarschijnlijk weder gesmoord geworden zijn, ware niet de revolutie van 1848 uitgebroken waardoor het rapport gevonden werd. Van deze ontdekking kennis gekregen hebbende tijdens eene vergadering van de Académie des Sciences, vond Libri gelegenheid naar Engelend te vluchten met niet minder dan 18 kisten met boeken, geassureerd voor 25,000 francs. - Bij verstek werd hij toen veroordeeld tot 10 jaren tuchthuisstraf, dégradatie en verlies van zijn verschillende waardigheden. De beroemde Administrateur-général van de Bibliothèque Nationale, Léopold Delisle heeft in een meesterlijk gesteld voorbericht van 96 blz. voor den Catalogue des Manuscrits des Fonds Libri et Barrois (Paris 1888) duidelijk en beslissend aangewezen welke handschriften door Libri gestolen Waren. Het meerendeel daarvan bevindt zich nog buiten Frankrijk en wel in Engeland, Italie, Duitschland en Amerika. Slechts eenige, maar zeer kostbare, zijn in 1888 door L. Delisle op de veiling der bibliotheek van Lord Ashburnham voor rekening der Fransche regeering teruggekocht. Aan den naam Libri is ongelukkig verbonden die van Barrois, ancien-député du Département du Nord, overleden in 1855. Deze was niet een eigenlijk gezegden boekendief, maar een heler en verkooper van | |
[pagina 71]
| |
gestolen boeken. Hij toch, na een groot aantal uit de Bibliothèque Royale gestolen handschriften van Libri gekocht te hebben, verminkte ze en maakte ze door valsche inscripties onherkenbaar, zond ze naar Engeland en verkocht ze daar o.a. aan Lord Ashburnham, zelfs nog in 1849 toen het proces tegen Libri in vollen gang was. De bibliotheek van Troyes, die tweemaal door Libri onderzocht werd, had 't ongeluk in 1842 opnieuw in handen van een liefhebberboekendief te vallen, en wel in die van August Harmand in dit jaar tot bibliothecaris benoemd. Deze had Libri aan ‘het werk’ gezien en volgde gedurende ruim 30 jaren 't door hem gegeven voorbeeld en wel op groote schaal, totdat ook hij op heeterdaad betrapt en tot 4 jaar gevangenisstraf veroordeeld werd. Aan de experts L. Lalanne en A. de Montaiglon was opgedragen een lijst te maken der vermiste boeken, maar daar Harmand den catalogus vervalscht had, was dit voor hen een onmogelijk werk totdat een gelukkig toeval hen in staat stelde dit wèl te doen voor de afdeeling Godgeleerdheid en Geschiedenis. - Zij ontdekten nl., wat Harmand niet wist, dat de catalogus oorspronkelijk op losse blaadjes geschreven was en dat deze op de vliering der bibliotheek geborgen waren. Dáar vond men werkelijk de afdeelingen Beaux-Arts en Belles-Lettres maar door muizen geheel vernietigd, waardoor men niets dan een ontzaggelijke hoop snippers vond. Daarentegen vonden zij op eene andere afdeeling dier vliering de titels der afdeelingen Théologie en Histoire geheel onbeschadigd. Hoe kwam dat nu? Ook dáar waren de sporen van ontelbare muizen, maar men vond in de hanebalken het nest van een uil en die scheen de muizen in hun vernielingswerk gestoord en de Histoire en Théologie onder zijne bescherming genomen te hebben! - Door deze onverwachte hulp werden de experts in staat gesteld voor deze twee afdeelingen aan te wijzen welke boeken door Harmand verduisterd waren. Ook in Nederland deed in 1761, wat in het hier besproken boekje niet medegedeeld wordt, een belangrijke boekendiefstal van zich spreken en gaf aanleiding tot een hevig en verbitterd twistgeschrijf tusschen twee zeer bekende en algemeen geachte geleerden. Christoffel Saxe, hoogleeraar en Rector-Magnificus der Utrechtsche Hoogeschool werd in dat jaar in een uitvoerig latijnsch geschrift door Petrus Burmannus Secundus, toen eveneens hoogleeraar te Utrecht, beschuldigd van eene groote menigte boeken en handschriften, waarvan de titels genoemd werden, in 1753 gestolen te hebben uit de boekerij van Mr. Kaspar Burman, wiens bibliotheek in haar geheel door Petrus Burmannus Sec. gekocht was geworden en waaraan, zooals bij de ontvangst bleek, een groot aantal boeken, waaronder zeer zeldzame en met aanteekeningen van de hand van Kaspar Burman voorzien, ontbraken. - Uit een gevonden brief van dezen laatste bleek dat deze reeds in 1753, toen Saxe bij hem eenigen tijd gewoond of gelogeerd had, den diefstal ontdekte en na veel heen en weer geschrijf een aantal boeken terugbekomen | |
[pagina 72]
| |
had, zoodat Petrus zich gerechtigd vond om Saxe, en niemand anders, voor den dief der later nog ontbrekende boeken te houden. - Toen alle aanmaningen niet hielpen gaf hij zijn gemoed lucht in een alom verspreiden latijnschen brief aan zijn broeder Franciscus Burmannus. Deze brief van niet minder dan 30 bladzijden 4o werd ook in het Nederlandsch verspreid en bracht groote ontroering te weeg in de geleerde wereld. Saxe antwoordde in een Latijnsch geschrift van maar even 106 bladz. 4o, waarvan hij eveneens eene Nederlandsche vertaling het licht deed zien, waarop weder eene Deductie ter verdedinge van Pieter Burman van 92 bladz. 4o en 44 bladz. bijlagen volgde, wederom gevolgd door Nodige Aanmerkingen van Ch. Saxe, een 4o boekdeeltje van 44 bladz. - Saxe beweerde dat hij niet wist hoe of al die aan K. Burman toebehoord hebbende boeken en manuscripten in zijne bibliotheek te land gekomen waren; hij of degeen die hem bij het verlaten van Burman's woning met het verhuizen hielp, had ongetwijfeld eene menigte boeken per vergissing ingepakt en hij zou ze wel terug geven, wat dan ook met stukjes en beetjes geschied is. Zeer bevreemdend is het dat, terwijl Cim met uitzondering van den hier genoemden Saxe nog een groote menigte andere boekendieven noemt, waaronder o.a. Nicole, Carcavi, Aymon, zelfs Villemain en Diderot, hij geen enkelen regel wijdt aan den niet minder dan Libri beruchten Pichler, bibliothecaris der Keizerlijke boekerij te St.-Petersburg. - Deze was Dr. in de theologie en had door de uitgave eener ‘Geschichte der Trennung der orientalischen Kirche von der occidentalischen’ in 1869 eene betrekking gekregen bij het Departement van binnenlandsche zaken tegen eene jaarwedde van 3000 Roebels, zonder dat hij daarvoor iets anders te doen had dan zijne kerkhistorische studiën voort te zetten. Niet lang na zijne benoeming gaf hij den wensch te kennen eene betrekking aan de Keizerlijke Bibliotheek te bekomen, daar hij dan als bibliothecaris veel gemakkelijker alle wetenschappelijke boeken bestudeeren kon, en hij dan tevens tegenover de geleerden van geheel Europa eene betere positie had. Op voordracht van den directeur der bibliotheek, geheimraad Deljanow werd hij tot bibliothecaris benoemd, met de bepaling dat hij alle rechten als zoodanig had, maar volstrekt geen werk behoefte te doen in 't belang der bibliotheek. Dit geschiedde in Juni 1869 en reeds in de volgende maand werd een aantal boeken vermist. Die boeken verdwenen niet uit de lokalen waarin het publiek toegang had, maar uit die slechts toegankelijk voor de hoofdambtenaren, zelfs uit de vitrines werden kostbare boeken en handschriften vermist of men vond handschriften waaruit kostbare miniaturen gesneden waren. Op niemand was men verdacht maar 't toezicht werd verscherpt. Toch bleven de diefstallen voortduren tot den winter toen Pichler een reis naar Rome ondernam. Tot april werd niets verder vermist maar na zijn terugkomst begon het weder. Zelfs fonkelnieuwe, pas ontvangen en nog niet eens ingeschreven boeken verdwenen spoorloos en men begon | |
[pagina 73]
| |
Pichler te verdenken, maar kon hem nooit betrappen en de portier zag hem nooit met boeken onder den arm het gebouw verlaten. - Eindelijk werd hij gesnapt; een torntje in de voering der mouw van zijn pels was oorzaak dat de portier hem bij het aantrekken daarvan helpen moest. Daarbij voelde hij iets hards op den rug en toen hij Pichler, in weerwil van diens verzet, dwong den pels weder uit te trekken, vond hij in een grooten zak op den rug een kostbaar handschrift. Toen was de dief gevonden en onmiddellijk volgde een onderzoek in zijne woning, alwaar men ongeveer 4500 aan de Keizerlijke Bibliotheek behoorende boeken en handschriften vond, benevens eene ontelbare menigte miniaturen en platen uit handschriften en boeken gesneden, gedeeltelijk in groote wanorde in eene kast geborgen, gedeeltelijk in kisten gepakt. Het was volstrekt zijn doel niet geweest zich die boeken toe te eigenen, beweerde hij tot zijne verdediging. Hij had ze allen noodig voor een groot werk dat hij schreef en bij wilde den knechts niet telkens zoo veel moeite veroorzaken door ze naar zijn huis te doen brengen en, als dit werk gereed zou wezen, zou hij ze allen terugbezorgd hebben. - Zijne verdediging hielp hem niets. Hij werd veroordeeld tot levenslange verbanning naar Siberië met al de gevolgen daarvan. Het uitvoerig verslag van dit rechtsgeding verscheen in 1871 te St.-Petersburg o.d.t.: Dr. Alois Pichler und der Bücherdiebstahl aus der Kaiserlichen öffentlichen Bibliothek in St.-Petersburg. Bericht über die Verhandlungen vor den Geschworenen, von J. Chr. Marguse. In een boekje als dat van Cim had Pichler's naam niet mogen ontbreken.
Louis D. Petit.
Leiden, 20 Jan. 1904.
|
|