Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelingenHet nut eener goede bibliographie. - In Le Bibliographe moderne (VII. p. 332) vestigt Henri Stein de aandacht op een rechterlijk vonnis van 22 Mei 1903.Een antiquaar bood te koop aan een handschrift oudtijds toebehoorende aan de abdij van Cluny. Op dien grond eischte de Nationale Bibliotheek te Parijs het stuk als staatseigendom op. Verzet van den antiquaar, die bij vonnis in het gelijk gesteld word, op grond dat het handschrift niet nauwkeurig overeenstemt met de beschrijving in den catalogus van 1800; ware dat wel het geval geweest, dan had de Staat het proces gewonnen. De wetenschap der bibliographie en der paleographie had bij monde van Delisle getuigd, dat men het honderd jaar geleden zoo nauw niet nam met de beschrijving, zoodat er eigenlijk geen twijfel mogelijk was over de identiteit van het handschrift; de rechter wenschte in casu de identiteit bewezen te zien door een nauwkeurige overeenstemming, welk bewijs juridisch niet geleverd kon worden. Hieruit is de leering te trekken, en het kan onze boekbewaarders niet genoeg op het hart gedrukt worden, dat de handschriften en kostbare werken zoo gedetailleerd en punctueel mogelijk beschreven worden, met vermelding hunner bijzondere kenteekenen, opdat zij op grond dier beschrijving met zekerheid herkend kunnen worden. E. | |||||||||||||||||||||||||||||
Een Nederlandsche Carnegie. -In onze vorige aflevering (I, blz. 283) bespraken wij de Amsterdamsche volksinstelling Ons Huis, die door een milde gift van een Amsterdamsch handelaar tot stand kwam. Daar bemoeiingen van gemeente en Staat bij lange niet genoegzaam zullen zijn om ons nationaal bibliotheekwezen te doen worden wat het zijn kan en wat het in Duitschland en in Engeland, en voorna- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
melijk in Amerika reeds is, ontleenen wij aan de Noordnederlandsche correspondentie van het Gentsche Volksbelang (xxxvii, 41, 21 Nov. 1903) de volgende regelen aangaande dezen milden schenker. Mocht zijn voorbeeld bij andere door de fortuin begunstigden navolging vinden: dat ware een prijzenswaardig plagiaat! ‘De bestuurder der Deli-Maatschappij, R.W. Janssen, is onlangs overleden. Hij behoorde tot de rijkste ingezetenen van Noord-Nederland. Hij was een Duitscher van geboorte, vestigde zich vroeg in Nederland en heeft den tabakshandel tot den krachtigsten bloei gebracht. Dat hij daarbij zijn vermogen reusachtig heeft ontwikkeld, getuigt van zijn ijver en zijne schranderheid. Het wordt op meer dan vijftig millioen gulden geschat. Wat Janssen's faam zal staande houden, zijn echter de talrijke weldaden, waarmede hij het land begiftigde. Hij aarzelde niet om 100.000 gulden te schenken aan de Toynbee-Hall en aldus de stichting van Ons Huis mogelijk te maken, dat zou ingericht worden, zóo dat het tot een bron kon strekken voor de bevordering van kennis en beschaving der lagere standen in de samenleving. Het arme Friesland hielp hij uit den ellendigen toestand. Door ontginnen, droogleggen stelde hij aan de werkzaamheid der boeren nieuwe en ruime velden beschikbaar. Nauwelijks was het denkbeeld van een sanatorium voor borstlijders geopperd, of Janssen steunde met zijne duizenden de onderneming, die dank zij zijne milde tusschenkomst volkomen gelukt. Voor oude hulpbehoevende zeelieden zorgde hij tevens en wist bij dit alles een bescheidenheid aan den dag te leggen, die voorbeeldig mag heeten. De brave man is gestorven, zijn werk zal blijven en de naam daaraan verbonden zal door allen in eere gehouden worden. Over den oorsprong van zijn kolossalen rijkdom wordt het volgende verhaald: Janssen's vriend, een zekere Nieuwhuis, schonk eens een mooien spiegel aan de vrouw van den Sultan van Medan in Deli, in het Noorden van het eiland Sumatra. De Sultan was daarmede zoo ingenomen, dat hij Nieuwhuis daarvoor in ruil 10.000 bunders land gaf. Janssen richtte een maatschappij op, om dat land in cultuur te brengen. De grond was bijzonder geschikt voor den landbouw. Ziedaar den oorsprong der Deli-maatschappij; maar slechts door de arbeidzaamheid en de volharding van Janssen is ze gekomen tot de machtigste van dien aard in Nederland.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
Carnegie... und kein Ende! -De minister van Buitenlandsche Zaken heeft in de Tweede Kamer lezing gehouden van de akte, waarbij de Amerikaansche Maecenas (die daarbij waarlijk voor een tijdschrift als dit een kopijbezorger mag heeten!) anderhalf millioen dollars schenkt voor een gebouw met daarin gevestigde bibliotheek voor het Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage. Onze lezers zullen gaarne den tekst dier akte onder oogen krijgen. Zij werd door hem den 7n October 1903 geteekend op Scibo Castle (Schotland) en luidt als volgt: ‘A deed to create a “stichting” (foundation or trust) under the Netherland law for the purpose of erecting and maintaining at the Hague (Kingdom of the Netherlands) a court house and library for the permanent court of arbitration established by the treaty of the 29th of July 1899. Believing that the establishment of a permanent court of arbitration by the treaty of the 29th of July 1899, is the most important step forward of a world wide humanitarian character, which has ever been taken by the joint Powers, as it must ultimately banish war, and further, being of opinion, that the cause of the peace conference will greatly benefit by the erection of a court house and library for the permanent court of arbitration; I, Andrew Carnegie, of the city of New-York, am willing to furnish a sum of one and one half million dollars for the said purpose, which sum has been placed at the disposal of the Netherland Government. Understanding, that it would be desirable to give a permanent charter to my intention, and that it will be necessary, for that purpose, to create with the said sum a “stichting” (foundation or trust un- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
der the Netherland law), I, Andwew Carnegie, have declared and declare hereby: to create with the sum of one and one half million dollars, mentioned above, and named by me in my letter to baron Gevers, dated 22 of April 1903, a “stichting” (foundation or trust under the Netherland law) for the purpose of building, establishing and maintaining in perpetuity at The Hague a court house and library (temple of peace) for the permanent court of arbitration established by the treaty of July 29th 1899. The seat of the Stichting is at The Hague. In accordance herewith I renounce irrevocably by, for ever, for myself and my heirs, the sum aforesaid, destined for the erection, establishment and maintenance of the court house and library for the permanent court of arbitration. The Netherland Government, according to agreement, will see to the appointment of a board of directors under proper control, and draw up the rules to which the “stichting” shall be governed so as to ensure in perpetuity its maintenance and efficiency. The words maintaning, maintenance, in this agreement are not to be construed as relieving the signatory powers to the treaty of July 29th 1899 from the financial obligations incurred and so far discharged in connexion with the permanent court of arbitration. If at any time the purpose for which the “Stichting” was founded, should fail, the assets of the “stichting” shall be employed for promoting the cause of international peace and concord in such a manner as shall be determined jointly by the Sovereign of the Netherlands and the President of the United States.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
Vermakelijke bibliographie. -De schrijver der ‘Vlugmaren’ in de Nederlandsche Spectator, Flanor, alias P.A.M. Boele van Hensbroek, schreef onlangs (1903, nr 47) het volgende vermakelijk artikel: Amice Spectator, ‘Droog!’ - Kent ge doodender oordeel? - En tóch is 't dikwijls oppervlakkig. Ge herinnert u wel, hoe wij voor enkele dagen zaten te praten en gij opmerkte: ‘Nu, Petit spreekt op Letterkunde over de bibliografie van Multatuli. Je moet er Petit voor zijn om daarvan iets smakelijks te maken. Want 't is toch droog, bibliografie!’ - En ik: ‘Neen, dat ligt maar aan jezelven. Er is ontzaggelijk veel vermakelijks in zoogenaamde drooge bibliographieën en catalogussen.’ Gij lachtte. Nu wil ik trachten de juistheid van mijn stelling aan te toonen. Ik heb maar te kiezen uit tallooze corpora delicti. Men kan de vermakelijke bibliografie verdeelen in drie soorten: 1o de leuk gewilde; 2o de vergissingen; 3o de drukfouten. Van de eerste soort zijn maar weinig voorbeelden. De beste, mogelijk, is de catalogus door David Blok in 1877 uitgegeven: ‘Bibliotheca historica Neerlandica’. ‘zonder wetenschappelijke kennis gerangschikt en volgens den daarachter gevoegden prijs te bekomen.’ Boven vele leuke noten staat wel die bij No 547 (Stukken wegens Almelo). ‘Dit handschrift zou ik beter beschrijven wanneer ik meer bibliographische kennis dan rumatiek had.’ De vergissingen - laten wij ze zóo noemen uit menschlievendheid, en omdat wij geen van allen feilloos zijn - zijn talrijk. Als taalkundige ‘vergissing’ is de annonce, die in 1903 geregeld in de Bibliografia Española verschijnt, vrij vermakelijk. De Libreria del Heraldo te Madrid adverteert in verschillende talen, o.a ‘Heraldo's Booksellery’, die alles best doet (natuurlijk met ontzettend veel drukfouten) en eindigt: ‘She admets all commission concerning the booksellery.’ Onder de taalkundige ‘vergissingen’ reken ik ook het omslag van een philologisch tijdschrift (1881), dat betiteld is ‘Volumen nona. Pars I’; een magazijn-catalogus die boeken bevatte ‘sur la Japon et le Chine’, enz., enz. De vermakelijke fouten, ontstaan uit onwetendheid (vooral gebrek aan kennis van vreemde talen) en oppervlakkigheid, zijn legio. Ik vind b.v. in een catalogus van Th. Bélin te Parijs: ‘No 3320. Menschelijk (Van), Recueil de cent planches’; in een Engelschen auctie-catalogus: ‘No 559, Zegel, Vrij van, Catalogus van boekwer- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ken tot eene verloting, enz.’; in een catalogus van Ch. Fonteyn te Leuven, in 1899 verschenen, No 201. ‘Decameron, geboren Van der Werken, De Vrijheid. Heldendicht’; in een catalogus van Ces. Pasca te Zaragoza niet minder dan ‘Erasmo, Encomium Maria’, overigens in Spanje een streng verboden boek. Maggs Bros te Londen heeft o.a. te koop: ‘No 715. Vloot (N.) Journal oft beschrijvinge van de Voyagie om den gantschen Aerdtkloot’, natuurlijk een beschrijving van de reis van de Nassausche vloot; Tregaskis, aldaar, heeft ‘No 86. Schrift (H). De kleine Print-Bijbel. Salvatore Romano te Napels doet in onbekende auteurs. Zijn catalogussen bevatten geregeld titels als: No 1073. Pendennis (Arthur), The Newcomes’ en ‘No 67: Aram (Eugène), The last days of Pompeï’. Om de fout te bewijzen, die veel wordt verteld, heb ik voor mij liggen den catalogus van A. Durel te Parijs, juin-juillet 1887, met ‘Ant. Watteau, par Nestor d'Ande, d'après Seipsuem’. Een bekende firma te Amsterdam hield in Sept. 1892 een veiling, waarin o a. voorkomen:
en als klap op de vuurpijl:
Een gevolg van een verkeerde lezing, zij het als drukfout of door onachtzaamheid, is natuurlijk een verkeerde plaatsing bij systematische rangschikking. Ik noem slechts ‘Opzoomer, Het weren der kermis’, dat bij staathuishoudkunde; O. Justice, Les Musées du Macadam. Brux. 1867, dat bij kunstgeschiedenis; H. Witte, In Saksisch Zwitserland, dat bij Zwitserland; Lans, Palestrina, dat bij het Heilige land; Annotationes semioticoe, dat bij Hebreeuwsch; en het boek over Honduras, dat onder de sportboeken te land kwam. De laatste catalogus was blijkbaar gedicteerd en men had gemeend met een boek over honderassen te doen te hebben. Dat Haakma Tresling's verhandeling over het recht van beklemming eens (jaren geleden te Bommel) te land kwam bij geneeskunde; en van Amkum's ‘Sociale wespen’ bij de literatuur van 1848 (men dacht aan de Guêpes van A. Karr), is meer bekend dan dat een bundel Geboortzangen voor een of ander Prinses van Oranje in de 18e eeuw een plaats vond bij de verloskunde. De catalogus-fabrikant, die Duitscher was, meende dat er sprake was van een forceps. Om nog een ander te noemen: E. Kempe te Leipzig plaatst in zijn catalogus, 1893 No 4 onder No 272. Holm, Der Spielpächter in Monaco bij Pomerania; een ander Janner, Die Bauhütten des deutschen Mittelalters. Lpg. 1876, onder bouwkunde. Is het de haast aan veilingen verbonden, die in auctie-catalogussen allervermakelijkste fouten doet insluipen? In een prentenveiling voor circa twintig jaren gehouden door de firma van Hengel en Eeltjes te Rotterdam vindt men: ‘Drie chirurgijnskopjes op wolken.’ Natuurlijk waren ‘Cherubijns-kopjes’ bedoeld, terwijl de catalogus van een antiquiteiten-veiling in April 1903 gehouden vermeldt: ‘No 187. Aquamanilla, bijzantijnsch koperwerk, fraai bovenstuk in de vorm van een halve man, met deksel en tuit.’ 'k Heb een stil vermoeden, dat er een a uit dien man is gevallen. Een uitgever, natuurlijk wijl hij een veel kleiner leger te overzien heeft, is minder aan zulke menschelijkheden onderworpen. Tóch heb ik een bericht voor mij, dat minstens tot misvatting aanleiding geeft. 't Is een aankondiging van van Zeggelen's Dichtwerken, waaronder leuk staat: ‘Het boekje verschijnt in hetzelfde formaat van P.A. de Genestet - De Gedichten van den Schoolmeester.’ Welk een vermakelijke bibliographie het algemeen erop na houdt, blijkt o.a. hieruit, dat vóor mij ligt een enveloppe, afgestempeld te Rukfen, 20 Juni 1898, gericht aan ‘Devriezende Winkel’. De afzender had een Woordenlijst van de Vries en te Winkel noodig. Tóch bezorgde de post den brief. Ten slotte - ik schrijf U, Amice Spectator, om de vermakelijkheid van bibliografie aan te toonen en niet ‘cum ira et | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||
studio’ - een der meest bekende firma's in den Haag gaf omstreeks 1870 een catalogus uit over Zuid-Afrika, en, waarlijk, daarin vond een geschrift over de kaapvaart zijn plaats! Gladstone zei: ‘You may be a bookseller, but after all you are too a human being.’ Uit den aard der zaak - én door den rustiger arbeid én door de in het algemeen grootere ontwikkeling - komen bévues als de genoemden bij bibliografen van beroep minder voor. Tóch zijn ze daar ook niet zeldzaam. Vond men voor eenige jaren in een Nederlandschen catalogus niet Griggs, Illustrations of armorial China, een boek over ceramiek, bij de afdeeling Heraldiek? - Elke bibliograaf weet ook hoe er een verbeterblad gedrukt werd bij Ledeboer's catalogus van incunabelen der Deventer bibliotheek, wijl hij de boeken te Bononia gedrukt aan de persen te Bonn had toegegeschreven. Twee allervermakelijkste bewijzen, hoe geleerde bibliografen wel eens dutten evenals Homerus, mogen hier nog volgen. In zijn studie over het Speculum humanoe salvationis, bespreekt Berjeau ook de uitgave van Veldener in 1483. Daarvan zegt hij: ‘... qui porte à la fin, outre les armes de Culembourg et celles d'Autriche, les armes de David d'Bur imprimeur non mentionné jusqu'à ce jour, qui fut le successeur sans doute de Veldener, dont il emploie les caractères.’ - Die onbekende opvolger van Veldener was niemand anders dan David van Bourgondië, Bisschop van Utrecht! Curieus is ook het volgende. Het eerste gedeelte van den catalogus Heredia (1891) bevat een voorrede onderteekend door de twee beroemdste Spaansche bibliografen, M.R. Zarco del Valle en M. Menendez Palayo. Sprekend over de Bijbels daar voorkomend, zeggen zij: ‘Il n'y manque ni les deux Polyglottes, la complète et celle d'Anvers.’ etc. ‘Celle d'Anvers’ is natuurlijk de Polyglot-Bijbel van Plantijn; maar ‘la complète’ bedoelt niet anders dan de ‘Biblia Complutensia’, onder toezicht van den Kard. Ximenes te Complutum (Alcala de Henares) gedrukt. Drukker en uitgever hebben er blijkbaar niets van begrepen. De Complutensia paradeert dan ook als No 1 van den catalogus. ............... Zijt ge nu overtuigd. Amice, dat bibliografie geen droog vak is? 15 Nov. 1903. Uw Flanor.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
Een Prijsvraag. -Het bestuur der Gesellschaft der Bibliophilen (secr. Carl Schüddekopf, Wörthstrasse, 20, Weimar) schrijft een prijsvraag uit voor een in de Duitsche taal opgesteld werk over Das deutsche Buch im Zeitalter des Barok und Rokoko. De schrijver van den bekroonden arbeid ontvangt 1000 M. De niet bekroonden kunnen ook een vergoeding bekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||
De geillustreerde boeken tot 1525. -De belangstelling voor de geïllustreerde boeken der 15e en het begin der 16e eeuw, het tijdperk, waarin de boekdrukkunst overal zegevierend doordrong, is in de laatste jaren weer ongemeen levendig geworden. Men mag wel niet beweren, dat ook vroeger het groote belang der oude illustraties voor de geschiedenis der kunst niet gevoeld werd. De werken van Heinecken (1771), Bartsch, Dibdin (1820), Nagler en Weigel bewijzen voldoende het tegendeel. Maar aan den anderen kant valt ook niet te ontkennen, dat de moderne illustratie: zincografie, chemigrafie, heliografie, fototypie, pigment-druk of hoe die procédés verder mogen heeten, de oude houtsnee en kopergravure steeds meer en meer op den achtergrond drong, zoodat nog slechts een klein aantal liefhebbers oog had voor de schoonheid en kunstwaarde der oudste geïllustreerde boeken. Hierin is nu in de laatste jaren een groote verbetering gekomen. Men heeft, de Duitschers hebben wel in de eerste plaats, ingezien, dat de kunst, die zich in de oude houtsneden of gravuren uitte, even hoog staat en even belangrijk is als de schilderkunst en dat een klein plaatje evenveel kunstwaarde bezitten kan als een groot schilderij. Het spreekt van zelf, dat een nauwkeurige bestudeering der verschillende werken niet uitbleef. Muther in Dcutsche Bücherillustration der Gothik und Frührenaissance (1884), Kristler in zijn: Die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||
strassburger Bücher-Illustration im XV. und im Anfange des XVI. Jahrhunderts (1888) en in zijn: Early Florentine woodcuts (1897), Lipmann in zijn: The art of woodengraving in Italy in the XVth century (1888) en Schreiber in zijn: Manuel de l'amateur de la gravure sur bois et sur métal au XVe siècle (1891-1903) hebben voor Duitschland en Italië het werk gedaan. De serie werken, door de firma Heitz te Straatsburg over dit onderwerp uitgegeven, leverde ook belangrijke bijdragen, al laten ook de meeste monografieën in volledigheid en nauwkeurigheid veel te wenschen. Van de Fransche werken dient vooral vermeld de Bibliographie des livres à figures vénitiens 1469-1525, van den Duc de Rivoli (Prins d'Essling), in wiens bibliotheek zoo vele zeldzame Venetiaansche drukken te vinden zijn. Oorspronkelijk Engelsche werken zijn op dit gebied weinig verschenen; daarentegen bevatten de vele catalogi, die van de meeste particuliere en openbare bibliotheken bestaan, een schat van détails. Ook voor Holland bezitten we geen bepaalde bibliografie voor geïllustreerde werken uit dezen tijd, doch de werken van Campbell en Holtrop, die door de nieuwste bibliografie van den heer Nijhoff staan voortgezet te worden, voorzien vrijwel in deze leemte. Waaraan moet nu echter die bizondere belangstelling voor de oude werken met platen of illustraties worden toegeschreven? In de eerste plaats wel aan het doen van Amerika. Aangewakkerd door het voorbeeld der Engelsche en Fransche liefhebbers, die zich niet ontzagen voor werkelijk zeldzame boeken betrekkelijk hooge sommen uit te geven, begonnen de Amerikanen zich ook op het bijeenbrengen van kostbare collecties toe te leggen. De grootere vraag, die zoodoende ontstond, had ten gevolge, dat men zich meer en meer voor deze werken interesseerde en de antiquaren, die zich meer speciaal op dit gebied toelegden, begonnen de werken uitvoerig te beschrijven en vooral aan de oude gravuren bizondere aandacht te schenken. Voor de bibliografie is dit feit van groote beteekenis. Immers de beschrijvingen namen zoodoende in uitgebreidheid steeds toe, de illustraties werden met zorg gereproduceerd, zoodat enkele dezer catalogi ware handboeken der bibliografie werden. Dat is o.a. het geval met den catalogus: Livres à figures du XVe et XVIe siècles, door de firma Olschki te Florence uitgegeven Het is een statig boekdeel van ruim 600 blz., in linnen gebonden. Hierin worden 1290 nrs. beschreven, terwijl 166 facsimilés zijn bijgevoegd. Even belangrijk zijn de catalogi 90 en 100 van de firma Ludwig Rosenthal te München, vooral de eerste: Incunabula xylographica, et chalcographica. Deze, in folio-formaat, beschrijft slechts 233 nummers, meest alle zeldzaamheden van den eersten rang, die zelfs in de verzamelingen van het Berlijnsch en Britsch museum gezocht moeten worden. De reproducties, 102 in getal, waaronder enkele bladgroote, zijn prachtig geslaagd, ook al verliezen de kopergravuren bij zincografische reproductie hare fijne omlijningen. Dit kan nu eenmaal niet anders! Van de Engelsche firma's noemen we slechts Quaritch, Pickering & Chatto en de firma Leighton te Londen. Laatsgenoemde firma publiceert thans een catalogus, die eveneens van grooten omvang belooft te worden. De 3 eerste stukken (A-F), op het oogenblik verschenen, omvatten reeds 560 blz. en het aantal reproducties is zoo groot dat het somtijds wel wat storend op den tekst werkt. Ook Nederland blijft niet achter, al zijn de catalogi niet zoo belangrijk als de buitenlandsche. Die der firma's Muller, de Vries, Nijhoff en van Stockum zijn zeker genoeg bekend om er nog lang bij stil te staan. De korte opsomming hier gegeven, bewijst wel dat er inderdaad groote levendigheid in den handel der boven aangeduide boeken heerscht Er ligt echter ook een waarschuwing in opgesloten. Reeds werd gezegd dat Amerika het groot afzetgebied voor deze werken is Ook Australië en Afrika zullen dat worden, wanneer eenmaal voldoende ontwikkeling en kapitaal aanwezig is. Houdt men nu in het oog, dat deze boeken slechts in half Europa te vinden zijn, dat hun aantal door verkoop naar de nieuwe wereld, door vernieling door vuur, water of andere oorzaken steeds kleiner wordt, dan ligt voor de hand, dat een groot gedeelte voor het oude werelddeel verloren zal gaan, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||
niet te voren gezorgd wordt, dat deze boeken hun eenige juiste bestemming, n.l. in de openbare bibliotheken vinden. Duitschland, Frankrijk en Engeland doen daartoe hun best. Dit blijkt genoeg uit de sommen, die jaarlijks op de begrooting voor de bibliotheken worden uitgetrokken. Hoe staat het echter met Holland? Vraagt de N. Rt. Ct., waaraan wij het bovenstaande ontleenen. Wij voegen er een paar woorden bij: en hoe met België? | |||||||||||||||||||||||||||||
Tegen de boekwormen. -Op het internationaal congres der bibliothecarissen, gehouden te Parijs in 1900, werd besloten eene prijsvraag uit te schrijven over de middelen om de boekwormen te bestrijden. Een som van 1000 fr. werd door een ongenoemde te dien einde beschikbaar gesteld; wijlen Mej. Marie Pellechet bood harerzijds twee sommen aan: een van 1000, een andere van 500 fr. De jury, onder voorzitterschap van den heer Leop. Delisle en op verslag van den heer Henry Martin, alg. secretaris van het Congres, heeft haar verslag uitgebracht, dat te lezen staat in de Bibliothèque de l'Ecole des Chartes, 1902, blz. 687-695. De prijs Marie Pellechet van 1000 fr. werd voorbehouden en zal kunnen toegewezen worden aan een verhandeling die vóor 31 Mei 1903 moest ingeleverd worden. De prijs van het Congres (1000 fr.) werd toegekend aan een Duitsch handschrift van den heer Johann Bolte, bestuurder van het chemisch laboratorium te Göritz (Oostenrijk); de tweede prijs Pellechet werd verleend aan den heer Constant Houlbert, doctor in natuurwetenschappen, leeraar aan het lyceum te Rennes. Wij ontleenen aan het verslag eenige mededeelingen betreffende beide bekroonde opstellen, die wij, ondanks hun uitvoerigheid, verlof vragen in den oorspronkelijken tekst af te drukken. Het eerste werk is getiteld: Der Bücherwurm als Zerstörer der Büchereinbände und dessen Bekämpfung. ‘(Ce) mémoire (zegt het verslag) a reçu l'approbation pleine et entière des examinateurs. Un regret, pourtant, a été exprimé, c'est que l'auteur se soit borné à étudier les méfaits des vrillettes et surtout de l'Anobium paniceum, en négligeant un grand nombre d'ennemis des reliures et principalement les seignes qui, en certaines régions, exercent des ravages considérables. Mais, ces réserves faites, on a pu dire de ce travail qu'il était tout à fait digne de retenir l'attention du jury. En limitant volontairement son étude aux dégâts causés dans les reliures par l'Anobium paniceum et aux moyens de les combattre à l'aide de fumigations, l'auteur a, pour ainsi dire, épuisé le sujet. Dans la longue suite d'expériences auxquelles il s'est livré, il a compté le nombre des larves, des nymphes et des insectes parfaits, vivants ou morts, que contenait chaque volume, avant et après l'opération; il a varié le temps d'exposition aux vapeurs désinfectantes et tenu un procès-verbal de chaque expérience. C'est au sulfure de carbone que l'auteur, après de nombreux essais comparatifs, a donné la préférence, comme au meilleur désinfectant, à cause de la grande force d'expansion que possèdent les vapeurs de cette substance. Il en décrit, d'ailleurs, minutieusement les propriétés, indique la façon de le manier, la quantité nécessaire pour désinfecter un cube donné de livres, le temps qu'il faut la laisser agir dans chaque cas particulier. Il décrit aussi en détail, avec dessins à l'appui, la construction de l'appareil à désinfecter. Comme preuve des bons résultats obtenus, l'auteur du mémoire produit une grande quantité d'échantillons de papiers, de parchemins, d'étoffes, de cuirs de toutes les qualités, couverts de couleurs, d'aquarelles, de miniatures de toutes provenances (anglaises, allemandes, françaises,) ou bien portant des caractères d'imprimerie et des gravures de tout genre: chromolithographie, gravure sur bois, photogravure, phototypie, oléographie, etc. Chacun des échantillons étant coupé en deux parties accolées, l'une soumise pendant dix jours à l'action du sulfure de carbone, l'autre intacte et servant de témoin, on peut se rendre aisément compte que la substance désinfectante ne produit aucune altération de matières, quelles qu'elles soient, qui lui sont soumises. C'est là une constatation importante, car | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ce qu'on reprochait jusqu'ici au CS2, sans preuve expérimentale suffisante, du reste, c'est précisément cette altération des couleurs. Enfin une belle série de photographies, jointe au mémoire, représente très clairement la façon dont le larve émigre de l'espace qui se trouve entre la couture et le dos de la reliure vers les plats et de là se propage dans l'intérieur du volume. C'est là, en somme, un travail original et consciencieux, très documenté et contenant les résultats d'expériences conduites avec une méthode scientifique rigoureuse. Il répond donc bien aux désirs du programme du concours en ce qui concerne le prix du Congrès des bibliothécaires. Aussi les examinateurs ont-ils été unanimes pour proposer au jury de décerner au mémoire no 23, portant pour devise “Persévérance”, le prix du Congrès de bibliothécaires, d'une valeur de 1,000 fr.’ Over het Fransche werk: Recherches expérimentales sur les insectes qui nuisent aux livres et aux bibliothèques, zegt het verslag o.a. het volgende: ‘Le mémoire côté 19, le seul dont il nous reste à parler, a été de la part des membres du jury chargés de l'examiner, l'objet des rapports les plus favorables, et, si ce travail a donné lieu a quelques critiques, l'impression n'en a pas moins été excellente. En nous plaçant au point de vue purement scientifique, nous constaterons que l'auteur a envisagé son sujet de la façon la plus large. Il s'occupe aussi bien des insectes xylophages qui se développent occasionnellement dans le bois des bibliothèques que des espèces nuisibles aux papiers et aux reliures des livres. Successivement, il étudie, dans l'ordre systématique, près de cinquante espèces d'insectes et d'arachnides, que, pour la plupart, il figure sous leurs différents états Il en donne des tableaux synoptiques sommaires, cite les principaux caractères des larves et des adultes, résume ce que l'on connaît des moeurs, des habitudes et du régime de chaque espèce, en s'étendant sur les faits qui touchent plus particulièrement les dégâts commis dans les livres et dans les bibliothèques, et n'oublie pas de mentionner, à propos de chacune d'elles, les parasites et les ennemis naturels qui vivent à ses dépens. Il parle des procédés de destruction appropriés et entre à ce sujet dans les plus minutieux détails sur leur mise en pratique. Dans un chapitre ultérieur, il revient sur les moyens de destruction, et les classant méthodiquement, il en présente une étude d'ensemble. Il expose ensuite diverses considérations techniques concernant la construction et l'aménagement des bibliothèques, la fabrication du papier, la préparation des cuirs et basanes, celle de la colle et de la pâte dont on se sert pour la reliure, enfin la préparations des fils, cordons et autres liens employés par les relieurs. Des conclusions sommaires terminent ce travail, qui est accompagné d'un index bibliographique énumérant quatre-vingt-quinze notes ou mémoires, ayant trait, pour la plupart, d'une façon spéciale, aux insectes nuisibles aux livres. L'ouvrage que nous analysons a été, comme on le voit, exécuté dans le même esprit que celui de la plupart des traités d'entomologie appliquée. L'auteur n'a pas négligé de recourir aux nombreuses sources d'informations qu'il a su rassembler, et il a pu ainsi faire bénéficier son oeuvre du fruit des recherches de ses devanciers. Je dois indiquer maintenant les quelques critiques qui on été formulées. Tout d'abord, ont eût pu désirer, de la part de l'auteur, en ce qui concerne la biologie, une part contributive plus importante d'observations originales; mais il est juste de constater que la brièveté du délai accordé aux concurrents pour le dépôt des mémoires a pu ne pas permettre de procéder â toutes les expériences qu'ils eussent euxmêmes souhaité de faire. En second lieu, il a paru regrettable de ne pas trouver dans ce mémoire des photographies des dégâts causés par les différentes espèces d'insectes, documents qui eussent ajouté encore à l'intérêt du travail... ... Si nous étudions ce mémoire au point de vue de la bibliothéconomie, nous n'aurons guère que des éloges à lui donner et les examinateurs s'en sont montrés particulièrement satisfaits. Ils ont remarqué que l'auteur a simplifié très heureusement la description des insectes de façon à faciliter aux bibliothécaires, qui ne sont pas tous des entomologistes, l'examen des | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||
diverses espèces, et, par suite, l'applicadu meilleur remède à apporter à leurs ravages. Parmi les indications données, on doit retenir le voeu que, dans les bibliothèques et les musées de province, il y ait séparation absolue, toutes les fois que cela est possible, entre la bibliothèque proprement dite et les salles contenant les herbiers et les collections d'histoire naturelle: de ces salles, en effet, vient le danger de contamination. La boite décrite par l'auteur pour l'emploi du sulfure de carbone est très simple, très facile à construire et à employer. Ce mémoire contient, en outre, un grand nombre de renseignements très précieux pour les bibliothécaires, les architectes, les relieurs et les fabricants de papier. Dans la préface il est parlé de l'impression de ce travail. Les examinateurs espèrent que l'auteur, après avoir revu et complété son ouvrage, pourra donner suite à ce projet.Ga naar voetnoot(1) Ce serait une oeuvre utile pour tous les bibliothécaires, qui trouveraient dans ce livre une sorte de manuel très suffisamment complet pour leur permettre de connaître leurs ennemis et de les combattre efficacement.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
Personalia. -Dr. H. Brugmans, onder bibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, is benoemd tot hoogleeraar in de geschiedenis aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Dr. M. Schoengen, commies bij het rijksarchief in Friesland, wonende te Leeuwarden, is tot wederopzegging toegelaten als privaat-docent in de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de rijksuniversiteit te Groningen, om onderwijs te geven in diplomatiek, palaeographie en verdere hulpwetenschappen van de geschiedenis. (Stct.)
Dr. O. Hartwig †. - In Marburg overleed op 22 December ll. dr. Otto Hartwig, redacteur van het ‘Centralblatt f. Bibliothekswesen’, welk degelijk tijdschrift door hem in 1884 werd opgericht, en waarvan hij tot zijn dood de hoofdleider is gebleven. Met dr. Hartwig is een geleerde van veel omvattende kennis en hooge verdiensten voor de bibliotheekwetenschap heengegaan. Na volbrachte theologische opleiding was hij aanvankelijk als evangelieprediker werkzaam in Messina, waar hij tevens gelegenheid vond, zich aan de studie der geschiedenis van Italië te wijden. en eenige werken op dit gebied, o.a. ‘Quellen u. Forschungen z. ältesten Geschichte der stadt Florenz’ (1875-1880), in 't licht gegeven heeft. Als opvolger van Bernhardy tot hoofdbibliothecaris der universiteit in Halle a. d.S. benoemd, maakte hij deze boekerij, door reorganisatie, tot eene instelling, die goed aan het doel beantwoordt, evenals het door hem bewerkte ‘Schema des Realkatalogs’ van die bibliotheek een toonbeeld van wetenschappelijk-bibliografischen arbeid is. In een boek, getiteld ‘Lehr- u. Wanderjahre eines alten deutschen Bibliothekars’, vindt men herinneringen uit het bezig leven van dr. Hartwig, door hem-zelven opgesteld. (Nieuwsbl. v.d. B., 12 Jan. 07).
|
|