Tiecelijn. Jaarboek 13 (jaargang 33)
(2020)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Een kanttekening bij Een held, het nieuwe jeugdboek van Lies van Gasse
| |
[pagina 315]
| |
te stellen van diens moeders incestueuze gedrag in Nutshell (2016). Ook de rol van Achilles, Agamemnon, Klytaimnestra of Orestes in/na de Trojaanse oorlog is wellicht al tientallen keren onderzocht in naoorlogs proza, vrij recent nog in The House of Names (2017) van de Ierse schrijver Colm Tóibín en in The Silence of the Girls (2018) van Pat Barker, de gelauwerde auteur van de Regeneration-trilogie. Ook jongere lezers of toehoorders worden op hun wenken bediend en komen al geruime tijd behoorlijk aan hun trekken. Zo is de Reynaert herwerkt voor een jong publiek door Koos Meinderts in het fraai geïllustreerde De schelmenstreken van Reinaert de vos (Hoogland en Van Klaveren, 2019) en meer dan eens voor het toneel bewerkt, onder meer door de Starlight Musical Productions (2019), het Belcantogezelschap van Sint-Niklaas (2016) en eerder door Theater Tieret (2011), dat overigens een uitvoerige lesmap ontwikkelde voor lagereschoolleerlingen.Ga naar eind2 En er zijn natuurlijk de strips en graphic novels die in eerdere jaarboeken uitvoerig ter sprake kwamen.Ga naar eind3 Wat de naleving van de klassieke epische verhalen betreft, verdient bijvoorbeeld Imme Dros alle lof. Ze verwerkte de omzwervingen van Odysseus in De reizen van de slimme man (1988), herschreef zowel de Ilias als de Odyssee voor de jeugd en voegde daar Mee met Aeneas (2008) aan toe. Ed Franck, die heel wat liefdesverhalen uit de wereldliteratuur navertelde - zoals Tristan & Isolde, Romeo & Julia, Abélard & Héloïse - herwerkte op zijn beurt de Aeneïs, of toch een deel ervan, tot Aeneas en Dido (1996). Jeugdschrijvers van vandaag en gisteren laten zich blijkbaar graag door grote modellen inspireren. Dat is vanzelfsprekend een verheugende vaststelling, alleen al omdat op die manier de wereldliteratuur wordt doorgegeven aan een nog onbevangen en ontvankelijk publiek. Ook Lies van Gasse, die als dichter al geruime tijd een vooraanstaande plek bezet in het literaire veld, heeft onlangs een beroep gedaan op een model van belang om een nieuw jeugdboek vorm te geven. Een held, verschenen bij uitgeverij Vrijdag, is blijkens de ondertitel ‘gebaseerd op het verhaal van Heer Gawein en de Groene Ridder’. Van Gasse grijpt dus naar Sir Gawain and the Green Knight terug, een eerbiedwaardige Middelengelse tekst, gedateerd omstreeks 1380-1400, waarvan slechts één handschrift is bewaard, dat zich in de British Library bevindt en bekend staat als MS Cotton Nero A.x.Ga naar eind4 Deze tekst behoort samen met het allegorische Piers Plowman (vermoedelijk van William Langland) en The Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer (1343-1400) tot het puikje van de veertiende-eeuwse Engelse literatuur.Ga naar eind5 Het is misschien leuk eraan te herinneren dat E.V. Gordon en | |
[pagina 316]
| |
J.R.R. Tolkien, wereldberoemd vanwege The Lord of the Rings, al in 1925 een wetenschappelijke editie van de tekst bezorgden, waarvan in 1968 een herziene tweede druk verscheen. Tolkien publiceerde overigens ook een vertaling van de Middelengelse tekst in 1975. Sir Gawain and the Green Knight is een evenwichtig gecomponeerde Arturroman van veeleer beperkte lengte (2531 allitererende verzen), waarvan begin en einde zich in Camelot situeren en bijna woordelijk op elkaar aansluiten. In de prachtige allitererende vertaling van Brian Stone, waarvan ik hier dankbaar gebruikmaak,Ga naar eind6 wordt in het eerste vers verwezen naar het einde van de Trojaanse oorlog: ‘The siege and the assault being ceased at Troy’. En dat gebeurt in het laatste volle narratieve vers (v. 2525) opnieuw in identieke bewoordingen. Niet alleen wordt de cirkel hiermee gesloten, de aansluiting op het antieke model wordt daardoor nadrukkelijk geëxpliciteerd. Er kan van uitgegaan worden dat voor de toenmalige lezer/toehoorder dat literaire signaal geen geheimen had. De geschiedenis die ten grondslag ligt aan het Arturverhaal laat zich vrij makkelijk samenvatten. Op kerstdag zitten de ridders van de Ronde Tafel fees- | |
[pagina 317]
| |
telijk samen in de ridderzaal van Camelot. Er zijn erg veel genodigden, zodat de tafels in een U-vorm zijn opgesteld: het betreft een eminent gezelschap dat wordt voorgezeten door koning Artur en zijn eega Guinevere. Ook Gawein zit aan haar zijde, wat op zijn prominente sociale en/of familiale positie wijst. Nauwelijks is het feest van start gegaan of een indrukwekkende, in schitterende groene gewaden uitgedoste ridder komt binnengereden. Geen helm of maliënkolder heeft hij aan, maar hij torst wel een zware dubbele bijl. Hij daagt de aanwezigen uit hem met die bijl in de hals te treffen. Iedereen is hoogst verbluft en aarzelt, want wie erop ingaat, moet bereid zijn op een bepaald moment van hem een gelijkaardige slag te ontvangen. Om koning Artur ervan te vrijwaren neemt Gawein uiteindelijk de uitdaging aan. Genadeloos hard is de slag die hij de Groene Ridder toebrengt. Maar die neemt doodgemoedereerd zijn afgehouwen hoofd onder de arm en geeft Gawein rendez-vous over iets meer dan een jaar aan de Groene Kapel. Om het leesplezier niet te vergallen van al wie Gaweins avonturen graag nog wil beleven, houd ik het hierbij. Maar voor de Ronde Tafelridder het hoofd buigt bij de bewuste Kapel, wordt hij behoorlijk op de proef gesteld. In de hoop niet te veel weg te geven van het verhaal, wil ik toch op enkele aspecten wijzen die de brontekst voor mij zo aantrekkelijk maken. Een eerste aspect is het spannende karakter van het oorspronkelijke verhaal. Zodra Allerheiligen aanbreekt, begeeft Gawein zich op weg. Uiteraard moet hij allerlei tegenslagen overwinnen en ontoegankelijke gebieden doorkruisen. Tot hij onderdak krijgt in een oninneembaar kasteel waar hij met veel egards wordt ontvangen. Niet alleen mag hij aan rijkgevulde eetfestijnen aanzitten, achtereenvolgens worden ook een herten-, everzwijnen- en vossenjacht gehouden, die met veel zin voor detail in beeld komen. Bovendien wordt hij tot driemaal toe - en met toenemende aandrang - in zijn slaapkamer opgezocht door de lieftallige dame des huizes, aan wie het moeilijk weerstand bieden is. Ze wordt als volgt getypeerd: ‘Most beautiful of body and bright of complexion / Most winsome in ways of all women alive, / She seemed to Sir Gawain, excelling Guinevere’ (v. 944-946). Dat het voor Gawein een beetje heikel is om het hoofd koel te houden, laat zich raden. Een tweede aspect lijkt me de voorstelling van ridder Gawein zelf. Voor hij op queeste vertrekt, worden hij en zijn uitmuntende paard Gringolet uitvoerig beschreven. Man en paard zijn duidelijk één en een ware streling voor het oog: zijden guirlandes, zilveren hulpstukken, versierde borst- en dijplaten, een vijfhoekig glimmend schild waarvan de symboliek breed wordt uitgemeten (en | |
[pagina 318]
| |
die qua omvang en zin voor detail enige gelijkenis vertoont met de beschrijving van Achilles' schild in de Ilias).Ga naar eind7 De hoofdtoon van Gaweins uiterlijke opsmuk is goudkleurig of heraldisch rood: ‘shining gules’, zoals het in v. 618 heet, of nog, ‘red gold upon red gules’ (v. 663). Behalve op zijn fraaie verschijning wordt doorlopend de nadruk gelegd op de hoogstaande morele kwaliteiten van de held.Ga naar eind8 Hoewel hij zichzelf bij de aanvaarding van de opdracht, misschien wel vals bescheiden, ‘the weakest, the most wanting in wisdom’ noemt, blijkt hij een man te zijn die een voorbeeldige ethische code huldigt. De (vaste) epitheta die op hem betrekking hebben zijn: ‘galant’ (hoofs), ‘doughty’ (dapper) en ‘stalwart’ of ‘constant’ (standvastig).Ga naar eind9 Dat hij toegesneden is op een uitzonderlijke uitdaging is overduidelijk. Een derde aspect is de opmerkelijke rol van de kasteelheer. Zijn woorden en daden leggen een geheimzinnige sluier over het verhaal, tot hij zijn naam, identiteit en verwantschap met het hof van Artur bekendmaakt op het einde van het verhaal. Hij geeft ook tekst en uitleg bij de opdracht die Gawein ongeveer een jaar daarvoor heeft aanvaard en waarin hijzelf en zijn lieftallige echtgenote zo'n belangrijk aandeel hebben. Niets blijkt de gastheer te zijn ontgaan en de manier waarop Gawein uiteindelijk de confrontatie aangaat met de Groene Ridder, blijkt helemaal door hem te zijn geregisseerd. Ook de kussen (zie v. 1868 en v. 1936) en de sieraden - onder meer een ‘gold-hemmed girdle’ (v. 2395) - die de ridder van de gastvrouw ten geschenke krijgt, maken deel uit van de hele opzet: aantonen dat Gawein niet laaghartig is maar ‘the most perfect paladin ever to pace the earth’ (v. 2363). Voor lezers van Tiecelijn is het misschien interessant er nog op te wijzen dat in de eerder vermelde vossenjacht, die plaatsheeft op nieuwjaarsdag vroeg in de ochtend, de vos zich niet zomaar gewonnen geeft. In middeleeuwse teksten komen beschrijvingen van dergelijke jachten niet vaak voor.Ga naar eind10 Dat de vossenjacht over een paar honderd verzen (van v. 1690 tot v. 1921) wordt uitgesmeerd en verstrengeld met het relaas van Gaweins derde bekoring is op zijn minst uitzonderlijk. Wordt daardoor gesuggereerd dat Gawein even sluw en berekend moet zijn als de vos die ook als ‘that artful Reynard’ (v. 1728) wordt aangeduid? Of geldt de uitvoerige scène als een metafoor om te laten zien hoe Gawein zich vooral niet mag gedragen? Beide interpretaties lijken me het overwegen waard. In ieder geval wordt de vos uiteindelijk in het nauw gedreven en door een meute losgeslagen honden gedood. Maar het wordt wel aan de prinselijke kasteelheer overgelaten om de vos triomfantelijk in de hoogte te steken, waarna een ‘requiem was raised for Reynard's soul’ (v. 1915). | |
[pagina 319]
| |
Sir Gawain and the Green Knight is ook in stilistisch opzicht een bijzonder knap verhaal. Dat Lies van Gasse het voor jeugdige lezers wil navertellen, pleit voor haar literaire smaak en schrijversambitie. Dat kan, geloof ik, niet genoeg worden beklemtoond. Hoewel er, zover mij bekend, maar één versie is overgeleverd, houdt de auteur een slag om de arm en geeft de ik-verteller meteen in de eerste regels te kennen dat ze het verhaal navertelt dat haar vader haar vertelde toen hij haar in bad stopte en dat ‘minstens één keer per week’ (p. 5). Van Gasse zet dus een mondeling aan haar - of de verteller - doorgegeven verhaal op papier dat, vooraleer het honderden jaren geleden werd opgetekend, vermoedelijk ooit alleen in orale vorm bestond. Door de herkomst van het verhaal zo voor te stellen pareert ze in ieder geval de mogelijke kritiek dat haar versie al te ver zou afstaan van het origineel. Maar zelfs als je daarmee rekening houdt, is het relevant even na te gaan welke aanpassingen ze zich heeft veroorloofd om haar doel(publiek) te bereiken. Zonder al te zeer in detail te treden, geloof ik dat zij zich daarbij grosso modo van drie strategieën heeft bediend. De eerste strategie is die van een weloverwogen reductie van de verhaalfeiten. Na een korte voorstelling van de ridders ‘aan het hof van koning Arthur’ en | |
[pagina 320]
| |
vooral van de jonge ridder Gawein, zitten de nobele dame en heren heel gemoedelijk samen. Dat gebeurt ‘op een mooie lentedag’, een klassieke Natureingang en een verwijzing wellicht naar het uitvoerige lentemotief in het Engelse model (tweede deel/sectie, v. 502-515). Van Gasse kiest ervoor de hele kerstscène om te zetten in een voorjaarsscène. De opdracht van de Groene Ridder en de aanvaarding ervan door Gawein worden breed uitgemeten. Maar zijn tocht naar de Groene Kapel wordt tot enkele regels tekst gereduceerd. Al worden ‘de meest wonderlijke landschappen’ wel picturaal in beeld gebracht in de drie daaropvolgende bladzijden. Wat Gawein te zien krijgt en beleeft, wordt hooguit even gesuggereerd. In feite bereikt hij vrijwel meteen het bewuste kasteel in de buurt van de Groene Kapel. Geen gedoe over wie de gastheer is: die maakt zich zonder omhaal bekend als Heer Bertilak en zorgt voor een warme ontvangst. Van de jacht wordt weliswaar melding gemaakt, maar op een of andere uitgesponnen jachtscène wordt de lezer niet vergast. Ook hier heeft Van Gasse duidelijk geknipt in de verhaalstof. De actie spitst zich geheel en al toe op de verhouding tussen een heel voorkomende Gawein, de erg attente gastvrouw Vrouwe Aga en de al even attente kasteelheer. Veel aandacht gaat geheel terecht uit naar de ultieme fysieke en morele confrontatie tussen Gawein en de Groene Ridder. Naast een bewuste afslanking van de narratieve gegevens, is ook een duidelijke schematisering van de personages onmiskenbaar. Uiteraard suggereer ik niet dat het psychologische profiel van de ridderlijke personages in Arturverhalen altijd even subtiel en genuanceerd is, maar de protagonisten worden hier wel erg scherp tegenover elkaar geplaatst. Van Gawein wordt gezegd dat hij ‘niet de allermooiste’ is en ‘sterk of dapper was hij ook al niet’. Het feit dat hij ‘hele lange wimpers’ heeft, lijkt wel te wijzen op enige feminiene aanleg, een lastig punt wellicht in een door machogedrag getekende ridderwereld (p. 7). Zodra hij de kasteelheer ontmoet, voelt hij ‘zichzelf maar een klein, miezerig riddertje’ (p. 22). Dat klinkt hoe dan ook heel diminutief. Dat hij in fysiek opzicht allesbehalve indruk maakt, blijkt ook uit wat Vrouwe Aga hem later toefluistert: ze noemt hem ‘zo'n gevoelige, dunne jongen’ (p. 37). Een jongen bovendien die liever in boeken snuistert of uren sopt in een bubbelbad dan de nobele krijgskunst te beoefenen. Tegenover hem staat dan de Groene Ridder/Bertilak. Zijn gestalte is zo imposant dat zelfs de dapperste ridders van Camelot bij zijn eerste verschijning ‘wit trokken van schrik’ (p. 8). Wanneer Gawein hem aan de Groene Kapel ziet opdagen, wordt hij als volgt beschreven: ‘Zo op zijn paard leek de ridder nog groter dan Gawein zich herinnerde. Vol afgrijzen keek de jonge ridder naar zijn wierachtige baard, zijn scherpe neus en zijn wilde | |
[pagina 321]
| |
haren, die wel op takken leken. De ridder gromde als een wild beest en sprong briesend van zijn paard’ (p. 53). Ja, veel kans lijkt Gawein niet te hebben, al wordt het beeld verzacht door de wetenschap dat Bertilak ‘een vegetariër’ is en daarmee zijn tijd rijkelijk vooruit (zie p. 33). Hiermee ben ik bij de derde strategie aanbeland die Van Gasse inzet om het oude verhaal naar haar hand te zetten en bij de tijd te brengen. Ze maakt doorlopend gebruik van anachronismen en husselt allerlei tijdsmomenten en cultuurgebonden elementen door elkaar. Het effect ervan is dat de middeleeuwen zich nú lijken te voltrekken en, omgekeerd, dat wat nu aan de orde of modieus lijkt, ook toen actueel moet zijn geweest. Het is voor een lezer die enigszins vertrouwd is met de ridderlijke usances even wennen. Maar ik mag aannemen dat dit voor een lezer die tientallen jaren jonger is dan ik, geen bezwaar zal zijn. Wellicht is het tegendeel waar. Ik beperk me tot een paar voorbeelden om aan te geven hoe gedurfd de actualisering is waarvan Van Gasse gebruikmaakt. Zo zijn er bijvoorbeeld ‘ridders met een holle kies waarin ze geheime wapens verstopten’ en ook ‘ridders die in een oogwenk heel de kamer konden stofzuigen’ (p. 6). Ongetwijfeld heel handig en voor jongere lezers best te behappen, maar voor mij net iets te buitenissig, zelfs in een magische en enigszins surreële context. Een anachronisme dat de moderniteit wel heel erg in het verre verleden projecteert zijn sommige kopzorgen van de kasteelheer: ‘Ridder Bertilak was vegetariër, net als mijn vader, en hield net zoveel van duiven. Hij hield niet alleen van dieren, maar maakte zich ook geregeld zorgen over de klimaatopwarming of het met kastelen bebouwen van kostbare natuurgebieden’ (p. 33). Van Gasse loodst zo de meest urgente ecologische uitdaging van vandaag het middeleeuwse verhaal binnen en geeft ook een mogelijke draai aan waar de Groene Ridder voor staat. Zijn groene kleur zou ook een ideologische, politieke of didactische betekenis kunnen hebben en die betekenis is uiteraard heel eigentijds en zonder meer een vondst van de auteur. Het laatste citaat toont dat het verhaal gelaagder en subtieler is dan bij/uit een eerste lectuur blijkt. Bovendien is het soms ondeugend en heerlijk speels, althans voor wie er oog voor heeft. De verwijzing naar de vegetarische vader van de ik-verteller die ook van duiven houdt (en niet om ze op te eten!), zou weleens autobiografisch van signatuur kunnen zijn, maar daar hoeft de modale lezer uiteraard niets van af te weten. In ieder geval lijkt het me om een soort knipoog te gaan waarvan je er ook enkele aantreft in Het Boek Hauser (2013) van Annemarie Estor en Lies van Gasse, zeker wanneer ‘zuster Ans’ daarin ter sprake komt.Ga naar eind11 Even ludiek is het feit dat Gawein van Vrouwe Aga een ‘Groene | |
[pagina 322]
| |
Gordel’ krijgt aangereikt. Daarmee wijkt Van Gasse weliswaar nogmaals af van het historische model, waarin de gordel met rode juwelen is afgezoomd, maar wie in Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest denkt aan de Groene Gordel, rakelt ondanks de associatie met zonnig fietsweer, ook politiek geladen, zeg maar nationalistisch gedachtegoed op. Hier betreft het gelukkig alleen ‘een magische gordel, die je onkwetsbaar maakt’ (p. 41). Zoals hiervoor al is aangegeven, is het oorspronkelijke verhaal cirkelvormig van structuur en dat is de navertelling van Lies van Gasse min of meer ook. Helemaal op het einde keert de ik-verteller terug naar de enige bron die ze vermeldt: het verhaal dat haar vader vertelde ‘jaren geleden, minstens één keer per week, meestal toen hij mij in bad stopte’ (p. 62). Dat is op zich een mooie impliciete verwijzing naar het Middelengelse model. In welke mate Van Gasse het echt heeft gebruikt, valt jammer genoeg niet op te maken uit een kort nawoord of een toelichting, maar ik kan me voorstellen dat een jonge lezer zich daar niet om zal bekreunen. Zoals hij wellicht ook niet zal vallen over een aantal minder voor de hand liggende keuzes. Zo bevreemdt het me dat Gawein bij zijn introductie ten voeten uit geschilderd is in eenkleurig groen (p. 7), terwijl hij eigenlijk met rood te associëren valt en groen toch evident de kleur is die bij de Groene Ridder hoort? Tenzij groen daar nog zou verwijzen naar het feit dat hij nog weinig chevalereske ervaring heeft en dus nog groen achter de oren is? Niet meer dan een onooglijk detail is de vaststelling dat ‘de diepe, diepe slaap’ van Gawein op p. 48 in de daaropvolgende zin veranderd is in ‘zijn dutje’ (p. 53). Wellicht te verklaren doordat er drie volbladillustraties tussen prijken die het tekstuele verband iets losser maken? Het na elkaar lezen van Van Gasses verhaal en Sir Gawain and the Green Knight heeft me om allerlei redenen veel kijk- en leesplezier bezorgd. Een eerste reden is uiteraard dat de navertelling een niet te versmaden aanleiding was om een klassieke tekst van uitzonderlijk gehalte weer bij de hand te nemen, al viel Sir Gawain als overjaarse, moegestreden ridder ook al te bewonderen in Kazuo Ishiguro's historische fantasie The Buried Giant (2015).Ga naar eind12 Een andere reden heeft meer weg van een binnenpretje dat wellicht ook een bescheiden freudiaans kantje heeft. De badscènes waarin Gawein wordt schoon geschrobd door Vrouwe Aga - een enkele keer ook door Heer Bertilak - kunnen worden beschouwd als de tegenhanger van de bedscènes die een flinke moot uitmaken van Sir Gawain and the Green Knight. Sir Gawain wordt tot driemaal toe ondergedompeld in de hoofse etiquette en kan met opgeheven hoofd het Engelse verhaal uitrijden. Gawein wordt herhaaldelijk ondergedompeld in een of ander | |
[pagina 323]
| |
bad - een enkele keer in een zwemvijver waarop eendenkroos drijft - en komt er als herboren uit tevoorschijn. Tussen bad en bed, zo denk ik graag, is het verschil niet groter dan dat tussen een /a/ en een /e/. De woorden rijmen op elkaar, of toch bijna. Zoals de Engelse en de Nederlandse tekst dat ook bijna doen. De ik-figuur heeft zich duidelijk volkomen met Gawein geïdentificeerd en voelt zich - in groene lettertekens uiteraard - op het eind ‘echt een held’ (p. 63). Lies van Gasse, Een held. Gebaseerd op het verhaal van Heer Gawein en de Groene Ridder, Antwerpen, Uitgeverij Vrijdag, 2019, ISBN 978 94 6001 751 3, 63 p. |
|