Tiecelijn. Jaarboek 12 (jaargang 32)
(2019)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
In memoriam | |
[pagina 303]
| |
In memoriam Paul Verhuyck (1940-2018)
| |
[pagina 304]
| |
Verhuyck werkte aanvankelijk als docent Frans aan de Hogeschool voor Vertalers en Tolken in Antwerpen, maar werd in 1972 aangesteld als hoofddocent oudere Franse en Occitaanse letterkunde aan de universiteit van Leiden. Hij bleef er als academicus aan de slag tot 1999. Achteraf gezien heeft Verhuyck op drie manieren of in drie keren afscheid genomen van de wereld die hem zo dierbaar was. Dat kan ook nauwelijks verbazen, omdat hij van zoveel markten thuis was, beschikte over een uitzonderlijke eruditie en als geleerde deel uitmaakte van diverse kringen. Hij paarde een uitstekende kennis van verschillende talen en de bijbehorende culturen aan een even indrukwekkende en niet gespeelde minzaamheid. Voor mij was het een absoluut voorrecht met hem als persoon kennis te hebben gemaakt, al gebeurde dat via een omweggetje. Toen ik voor Tiecelijn mijn eerste bijdrage over zijn werk had geschreven,Ga naar eind7 reageerde hij daar verrukt en uitvoerig op. Niet zozeer omdat hij die bijdrage zo merkwaardig vond, geloof ik, maar omdat hij oprecht van oordeel was dat zijn werk en ook dat van Corine meer aandacht en waardering - meer egards - verdienden. Ik was het toen - anno 2007 - en ben het nu, zoveel jaar later, hartgrondig met hem eens. Maar goed, zijn drievoudig afscheid dan, hoe is dat precies verlopen? Het eerste afscheid, zelfs als het zo niet was bedoeld, ligt vervat in zijn laatste roman Inmiddels op aarde (2014). Het betreft overigens een roman die is opgedragen ‘ter nagedachtenis van Guy de Poerck, Clement van der Poorten en Jean-Robert Smeets’, eminente geleerden die op een gegeven moment ook geestesgenoten waren. In de roman memoreert de ik-verteller (die naar de naam Frederik luistert) zijn tien klasgenoten die elk op hun manier een of andere vorm van zelfmoord hebben gepleegd en dus het einde van hun leven niet lijdzaam hebben afgewacht. Het boek is wellicht een hulde aan een kransje mensen dat Verhuyck van nabij heeft gekend. Maar het is ook een hulde aan de humaniora zoals die nauwelijks nog bestaat en dan bedoel ik niet de aso-richting zelf maar het soort benadering waarin de nadruk ligt op de humaniserende werking van literatuur, cultuur en geschiedenis en op de bepalende invloed van bevlogen leraren. Een humaniora die niet voorbereidt op het functionalisme en neoliberalisme van vandaag, maar teksten en ideeën aanreikt, omdat ze een heel lange voorgeschiedenis hebben en waardevol zijn op zich. Of zoals de verteller op een gegeven moment betoogt: ‘De meesten van ons deden nog niet aan politiek, maar wel aan humanisme en menselijke waardigheid, denkend aan “en me choisissant je choisis l'homme” van Sartre’.Ga naar eind8 | |
[pagina 305]
| |
Wie Verhuyck een beetje kent, weet dat het humanisme waarnaar hij hier verwijst onder meer wortelt in de volle middeleeuwen, die hij als een periode van hoogstaande culturele expansie beschouwde, zoals hij ook in andere geschriften niet ophoudt te herhalen. De roman heeft, behalve een aardse, ook een opmerkelijk kosmische dimensie die laat zien hoe ruimdenkend én relativerend hij als auteur en als mens was. Daar zou een aparte beschouwing aan te wijden zijn, maar misschien volstaat het te herinneren aan de korte openingsalinea van het boek: ‘Er zijn nog altijd mensen die zich afvragen wat er na de dood gebeurt, waar we na onze dood naartoe gaan. Toch is dat simpel. Dan gaan we naar de maan’.Ga naar eind9 Zinnen die zinderen van realiteitszin, maar ook van het soort dubbelzinnige ondeugendheid waarin hij zo graag en meesterlijk grossierde. In de roman gaan de personages letterlijk naar de maan. Buiten de contouren van het boek doen we dat natuurlijk allemaal - figuurlijk dan. Met deze roman nam Verhuyck - bewust of onbewust - afscheid van zijn eigen oeuvre, weliswaar door er nog een boek aan toe te voegen, maar ook door een onzichtbare deur te sluiten. Achter die halfopen/halfgesloten deur bevindt zich nu niet alleen dat laatste boek, maar ook zijn vroegere romans, die allemaal door De Arbeiderspers werden uitgegeven: De doodbieren (1991; Anton Wachter-prijs 1992 en Vlaamse Debuutprijs 1992), Moord door geboorte (1993), De binnendienst (1995), Hout en koper (1999), De elektrische man (2003), stuk voor stuk doorwrochte op ‘de actuele geschiedenis’ geënte romans.Ga naar eind10 Maar niet alleen die romans bevinden zich daar, ook de vier romans die hij samen met Corine Kisling schreef: Het leugenverhaal (2007; Zeeuwse boekenprijs 2007), Kwelgeest (2008), De duim van Alva (2010; genomineerd voor de Hercule Poirotprijs, de Gouden Strop en de Diamanten Kogel) en Zwarte kant (2012). Van laatstgenoemde boek heb ik het gesigneerde typoscript mogen inkijken ten huize van Peter Everaers, antiquaar, boekenkenner en goede vriend van het schrijversduo - een vlekkeloze tekst met een mooie opdracht aan Peter (afb. 1).Ga naar eind11 Het hele literaire oeuvre van Verhuyck is, wat mij betreft, even vlekkeloos en staat als een huis: het verdient te worden gelezen en herlezen door al wie van de schone letteren - de ‘bonae litterae’ / ‘les belles lettres’ - houdt. Verhuycks tweede afscheid heeft de vorm aangenomen van een persoonlijk gekleurd verslag van zijn levenslange omgang met de (literaire) middeleeuwen: het bij uitgeverij Vrijdag verschenen boek Minuten middeleeuwen (2018). ‘Het is het verhaal van een kleine persoon en een groot tijdperk’ en bovendien het resultaat van ‘weinig inzicht en veel twijfel’.Ga naar eind12 Ja, zo staat het er, in alle bescheidenheid en openheid. Verder is het boek afkomstig van iemand die meteen | |
[pagina 306]
| |
François Villon citeert: ‘je cognois tout fors moy mesme’ (‘ik ken alles behalve mezelf’) en dat is uiteraard een variant van het socratische/delphische adagium ‘gnothi seauton’/‘ken jezelf’ - ‘connaître soi-même’.Ga naar eind13 Het boek is net als zijn laatste roman ‘aan Corine’ opgedragen en voorzien van een opmerkelijke omslag. Afb. 1.
Daarop is alleen een vrij minuscule helm afgedrukt, net boven de centraal geplaatste titel en naam van de auteur. De helm is dichtgeklapt en kijkt met het lege linkeroog de lezer aan terwijl het rechteroog naar diezelfde lezer lijkt te knipogen. Ik vond dat aanvankelijk een weinig geslaagde minimalistische illustratie, maar nu ik het boek weer ter hand heb genomen, meen ik twee zaken te begrijpen. Het voorplat suggereert wellicht dat onze kennis van de middeleeuwen overeenkomt met de (wan)verhouding tussen de grijze leegte van het blad en de helm die maar een fractie van de middeleeuwen symboliseert. Goed gezien van Verhuyck en zijn vormgever. Bovendien knipoogt de helm naar het | |
[pagina 307]
| |
feit dat de middeleeuwen aantoonbaar doorwerken in zogeheten postmoderne tijden. Erg goed gezien dus. (afb. 2.) Wie overigens een veel ruimere illustratie wenst, hoeft maar de binnenkant van de omslag te bekijken: die biedt een over twee pagina's uitgerekte danse macabre waarvan het origineel zich in Bergamo bevindt. De binnenkant van het boek is een herinnering aan een andere middeleeuwse - of zo je wil, universele - gedachte, met name dat de dood letterlijk meedanst met of onder de levenden: de gedachte dat wie zich nog in leven waant, weldra de dood zal omarmen. Of Verhuyck daar zelf aan dacht tijdens het samenstellen van dit boek, is me uiteraard niet bekend, maar Minuten middeleeuwen is in ieder geval zijn laatste literaire wapenfeit van formaat gebleken. Uit goede bron weet ik dat Corine aan de eindredactie van het manuscript aardig heeft bijgedragen en dat de goede ontvangst van het boek Paul erg is bevallen.Ga naar eind14 Afb. 2.
| |
[pagina 308]
| |
Je zou zijn persoonlijke verhaal over de middeleeuwen kunnen beschouwen als het eindpunt of de spreekwoordelijke kers op de taart van tientallen jaren studiewerk/expertise. En zijn talloze, meestal in het Frans gestelde filologische en tekstkritische bijdragen aan voorafgegaan, in ieder geval te veel om ze hier allemaal op te sommen. Ik beperk me dan ook tot een oriënterend overzicht vanuit vogelperspectief. Zo was Verhuyck een uitmuntend kenner van het werk en leven van de vrijbuiter-dichter François Villon, de eerste poète maudit van de Franse literatuur. Van de beschouwingen die hij aan deze grootmeester wijdde, is zijn interpretatie van het keervers ‘Mais où sont les neiges d'antan’ een wezenlijke aanvulling.Ga naar eind15 In ‘Villon et les neiges d'antan’ legt hij op overtuigende wijze een verband tussen de sneeuw- of ijspoppen in een winterse stedelijke omgeving en de verwijzingen ernaar in ‘Ballade des dames du temps jadis’. En dat is iets wat Herman Pleij in zijn nochtans spraakmakende studie De sneeuwpoppen van 1511 had veronachtzaamd.Ga naar eind16 Althans, hij verwijst op geen enkel moment naar Villons tekst en die omissie wordt door Verhuycks doortimmerde betoog in een klap goedgemaakt. Hij voegt met andere woorden een letterlijke en contextuele lezing aan de metaforische of thematische interpretatie (het ubi sunt- en vanitasmotief) toe, wat hem in staat stelt de tekst ook precies te dateren in de winter van 1458 en de sneeuwpoppen zelf, ‘les neiges d'antan’, in de barre winter van het jaar 1457, het eraan voorafgaande jaar dus (‘antan’= ante annum), ten minste zes jaar voor Villons vermoedelijke dood, die na 15 januari 1463 te situeren valt.Ga naar eind17 Behalve voor Villon, aan wie hij als lezer en interpretator verslingerd was, had Verhuyck ook een uitgesproken zwak voor de figuur van Tijl Uilenspiegel, meer in het bijzonder voor de oudste Franse teksten waarin het schalkse personage zijn opwachting maakt. De naam Uilenspiegel duikt eerst op in Hoogen Platduitse en iets later in Vlaamse teksten, maar verschijnt in de Franse literatuur pas in de eerste helft van de zestiende eeuw - na de middeleeuwen zeg maar. Verhuyck deed niet alleen onderzoek naar de literaire tradities die in verschillende talen zijn verschenen, maar bezorgde in samenwerking met Jelle Koopmans ook een kritische editie van de volgens hem oudste Franse tekst, die in Antwerpen werd gedrukt: Ulenspiegel de sa vie et de ses oeuvres (wellicht 1529).Ga naar eind18 De geannoteerde tekstGa naar eind19 wordt voorafgegaan door een indrukwekkende inleiding van bijna 140 pagina's, waarin de genealogische verhoudingen tussen de beschikbare teksten en de syntactische, lexicale en iconografische bijzonderheden van de tekst nauwgezet worden toegelicht. Dat hij ook over de meer dan dubbelzinnige betekenis van ‘uilenspiegel’ iets te melden heeft, | |
[pagina 309]
| |
laat zich raden. De ‘traducteur anonyme’ wordt weliswaar niet geïdentificeerd, maar zijn plaats van herkomst wordt op taalkundige gronden bij benadering gelokaliseerd. Hij zou afkomstig zijn ‘d'une région frontalière entre les zones linguistiques française et flamande. C'est une raison de plus pour supposer que la première traduction française du flamand a été imprimée à Anvers plutôt qu'à Paris’.Ga naar eind20 De editeurs verdedigen de visie dat de snaakse, ondeugende, gezagsonvriendelijke Uilenspiegelverhalen niet in tegenstelling zijn met de geest van het humanisme, maar juist een uitbreiding of verdieping ervan belichamen. Op het einde van de inleiding stellen Koopmans en Verhuyck: ‘On a souvent l'impression que les seiziémistes [specialisten van de zestiende eeuw, mijn aanvulling] qui s'intéressent à la littérature humaniste et savante, dédaignent cet “autre XVIe siècle”, celui des survivances médiévales, des livres jugés triviaux et folkloriques, d'une lecture en pleine mutation, de ces lecteurs qui ne se nourissent pas directement à l'imitation de l'antiquité. Dans un même siècle on peut se côtoyer sans cesse, sans jamais se rencontrer’.Ga naar eind21 Het zal eenieder duidelijk zijn dat Verhuyck ook hier verzet aantekent tegen een denigrerende kijk op het erfgoed van de middeleeuwen, helemaal in lijn met wat hij later in zijn Minuten middeleeuwen met verve zal betogen. Dat Paul Verhuyck, en met hem Corine Kisling, de volksheld Uilenspiegel ook zuiver literair hebben ingezet, is iedereen bekend die het prachtige Kwelgeest heeft gelezen. Op zijn minst even opmerkelijk was zijn passionele belangstelling voor de troubadours (hoofdzakelijk twaalfde en dertiende eeuw) en de verloren gegane taal waarin zij schreven, het Occitaans. Niet alleen heeft hij aan bepaalde teksten van deze dichter-vinders (trobar = trouver = vinden) aparte beschouwingen gewijd,Ga naar eind22 hij vond ook nog de tijd een globale introductie te schrijven onder de titel De echte troubadours, met de provocerende ondertitel: ‘de dichters die de wereld veranderden’.Ga naar eind23 Het boek bevat een reeks portretten of profielschetsen van de belangrijkste troubadours en gaat ook omstandig in op de motieven, gimmicks en clichés in hun respectieve oeuvres, alles samen ongeveer 2500 liederen. Een situerende inleiding ontbreekt uiteraard niet en daarin krijgt het (kerkelijke) gezag, dat op zijn minst mee verantwoordelijk was voor de teloorgang van deze hoogstaande stroming in de westerse literatuur, de wind van voren. Vooral paus Innocentius III, die pontificaal regeerde van 1198 tot 1216, en opriep tot de eerste kruistocht en de totale uitroeiing van de katharen, krijgt lik op stuk (de verleiding is groot om een parallel te trekken met wat eeuwen later gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog). De lectuur van dit boek heeft er in ieder geval voor gezorgd dat ik met andere ogen naar het begrip ‘hoofs’ | |
[pagina 310]
| |
ben gaan kijken en het niet langer zie als een banaal synoniem voor beschaafd, verfijnd of typerend voor het (adellijke) hof. Ik associeer het nu vooral met overspelige liefde die allesbehalve platonisch maar wel degelijk (ook) seksueel werd beleefd en vooraf/daarna in niet mis te verstane bewoordingen tot gecodificeerde literatuur werd gesublimeerd/ingedikt.Ga naar eind24 Hoewel Verhuyck zich ook gebogen heeft over de Roman de la Rose en het belang van de allegorie,Ga naar eind25 het middeleeuwse toneel, de retorische kunststukjes van Jean Molinet, de ‘Syrische’ auteur Dionysius de Aëropagiet, die onder meer model stond voor Abraham Bontebal in Moord door geboorte, was hij toch vooral gebiologeerd door Isidorus van Sevilla (560-636). In het hoofdstuk dat hij in Minuten middeleeuwen aan Molinet wijdt, schrijft hij in een tussen haakjes geplaatste zin: ‘Als je goed oplet, komt Isidorus van Sevilla opvallend vaak terug’.Ga naar eind26 In zijn eigen boek, bedoelt hij uiteraard, maar ook: als bron van vermaak en lering tijdens zijn leven. Isidorus is onder meer de auteur van een in twee dikke delen uitgegeven compilatie Etymologiae (620-630), een in het Latijn gesteld lexicon van twintig boeken waarin hij op zoek gaat naar de ‘echte’ oorsprong van de woorden. Dat doet hij op geheel eigen wijze, waarbij Isidorus een woord telkens ziet als het spiegelbeeld van het/een verdwenen oerwoord. Isidorus staat uiteraard ver af van de wetenschappelijke etymologie van vandaag, maar zijn zoektocht naar het oorspronkelijke woord is allesbehalve naïef en beantwoordt aan een gedachte die door (post)romantische auteurs als Gérard de Nerval, Stéphane Mallarmé en James Joyce onmiskenbaar werd gedeeld.Ga naar eind27 Het lijkt te gaan om achterhaalde of gefabuleerde kennis, maar wie de beide banden van Isidorus heeft doorbladerd, zoals ik heb mogen doen toen ik vorig jaar in Bologna verbleef en er een recente Latijns-Italiaanse heruitgave kon inkijken, moet toch even slikken: de omvang en draagwijdte van de aantekeningen zijn buitengewoon indrukwekkend. Even slikken moest ook iedereen die bij het derde afscheid van Paul Verhuyck aanwezig was op 2 oktober 2018 in de dorpskerk van Graauw. Het was een sober afscheid in stijl voor een select publiek. De spits werd afgebeten door Corine, die zo bedaard mogelijk een aantal gekoesterde herinneringen aan Paul ophaalde. Wat ze zei kwam uit het hart en staat nog altijd in mijn geheugen gegrift. Daarna volgden diepdoorvoelde toespraken van Stefan en Thomas, Pauls beide zonen. Peter Everaers, die het langzame proces van Pauls aftakeling van heel nabij meemaakte, raakte een heel persoonlijke snaar. Afstandelijker waren Hugo Soly, een bevriend academicus, en zijn uitgever Peter Nijssen, die sprak namens De Arbeiderspers.Ga naar eind28 Een afsluitende tekst werd uitgesproken | |
[pagina 311]
| |
door Pauls broer Luc Verhuyck, bekend schrijver van uitstekende reisboeken over onder meer Florence en Rome. Uit het hoofd declameerde Luc ook nog het ontroerende gedicht ‘Voor een dag van morgen’ van Hans Andreus.Ga naar eind29 Dat ik in dit koor van betrokken vrienden en familieleden ook een woord mocht meespreken, beschouw ik als een grote eer. Na afloop van alle huldeblijken werd de kist de kerk uitgedragen en begraven op het kerkhof van Graauw, niet zo ver van Paul en Corines woonhuis vandaan. Alle aanwezigen waren in stoet gevolgd en lieten bij wijze van laatste eerbetoon een schep zwarte aarde in de groeve neervallen. Als ik er nu aan terugdenk, krijg ik het onwerkelijke gevoel even in een roman van Cyriel Buysse of Emile Zola te hebben vertoefd. Of sterker, in Michel Houellebecqs roman Sérotonine (2019), waarin de ik-figuur de laatste eer bewijst aan zijn landheer: ‘sous une pluie obstinée et froide, alors que des pelletées de terre étaient lentement dispersées sur la tombe’.Ga naar eind30 Daarna ging het richting Eet- en Drinckerij Nobel, gelegen recht tegenover de pastoriewoning van Paul en Corine. Het was er gezellig en ingetogen napraten bij een hapje en een drankje, om daarna dankbaar afscheid te nemen ‘alsof het de laatste keer’ was.Ga naar eind31 Hiermee zou ik dit in memoriam kunnen besluiten, maar terecht vraagt de lezer zich af waar de verwijzingen zijn gebleven naar de matière renardienne. Heeft Paul daar niets mee gehad? Het antwoord is, geloof ik, dubbel. Hij heeft, zover ik kon nagaan, over de Roman de Renart, het grote bronnenboek voor de meeste Reynaertverhalen, bijna niet gepubliceerd. Maar hij heeft er wel 27 jaar over gedoceerd, te oordelen naar het uitvoerige hoofdstuk in de Leidse syllabus die nog altijd op zijn persoonlijke website is te raadplegen. Wie wil weten hoe de Franse Renard eruitziet, welke verhaallijnen erin terug te vinden zijn en in welke verhouding hij staat tot de Middelnederlandse Reynaert kan daar terecht.Ga naar eind32 Bovendien heeft hij niet minder dan zeven bijdragen geschreven voor Tiecelijn, die, op de laatste na, integraal op de DBNL opgenomen zijn.Ga naar eind33 Het loont beslist de moeite ze te herlezen in het besef dat een scherpzinnig geleerde, die over een fenomenaal geheugen beschikte en onwaarschijnlijk belezen was, aan dit periodiek/jaarboek heeft bijgedragen. Daarnaast mag uiteraard niet vergeten worden dat de misdaadroman Het leugenverhaal een heel eigen invulling geeft aan de legendarische schat van koning Ermenrike en de middeleeuwse graal een heel ongebruikelijke betekenis toedicht.Ga naar eind34 Bovendien maken Kisling & Verhuyck handig gebruik van de ‘imaginaire’ topografie van Graauw en verwijzen ze expliciet naar Rik van Daeles stevig onderbouwde pleidooi om ‘Willem die Madocke maecte’ te identificeren als de lekenbroeder Willem van Boudelo.Ga naar eind35 | |
[pagina 312]
| |
Paul Verhuyck was een erudiet medemens die zijn liefde voor de middeleeuwen heeft uitgezongen, uitgeschreeuwd, uitgeschreven. Hij was, in het spoor van Isidorus, altijd op zoek naar de echte betekenis/herkomst van de woorden en kon niet nalaten in zijn romans en geschriften over de middeleeuwen te wijzen op de oorsprong van woorden als vilein, denim, jeans, april, hoofs, hommage, nice, antan, enzovoort. Hij droeg daarnaast een onwaarschijnlijke kennis van het Franse chanson in zich mee en kende talloze liedteksten uit het hoofd. Hij was het hartgrondig oneens met diegenen die vonden dat Bob Dylan de Nobelprijs voor Literatuur 2016 niet verdiende, overtuigd als hij was van de gezongen - en dat is meer dan de orale - oorsprong van de literatuur.Ga naar eind36 Hij omhelsde het leven op een Bourgondische manier, hield van bier en helemaal niet van wijn, wat je van een liefhebber van de Franse cultuur niet meteen zou verwachten. Tegelijk was hij zich diep bewust van de betrekkelijkheid der dingen en van het feit dat alles, hoe fraai en goed het ook mag schijnen, gedoemd is in het niets te verdwijnen, tot stof en as te vergaan. Die filosofische wijsheid verwoordde hij bij monde van de ik-verteller in Inmiddels op aarde, zijn grote afscheidsroman, op de volgende manier: ‘Gaandeweg vergeten we stukjes van onszelf: herinneringen die tikkend aftellen tot nul, naderen tot natuurkundige rimpelloosheid. Tot zelfs het geheugenverlies op zijn beurt wegglijdt. En de volgende generaties ons helemaal in het grote vergeten, in de afgrond van de geschiedenis zullen onderdompelen, wanneer wie ons vergeten zijn zelf vergeten zullen zijn. Opgeslokt in de peilloos gapende muil van Leviathan’.Ga naar eind37 En ja, voor ik het vergeet, toch nog een ding: Paul heeft dit aardse leven inderdaad verlaten, maar hij is er nog wel. Hij bevindt zich in wat vergeestelijkte vorm op de maan, waar hij onophoudelijk keuvelt met de klasgenoten wier levensgeschiedenis hij heeft verteld in voornoemde roman. Hij is hen gevolgd, maar is niet ziek of oud meer. Hij heeft de gezegende ‘absolute leeftijd’ van 33 jaar bereikt. Ouder word je namelijk niet op de maan. Waarom weet ik niet. Dat weet Paul Verhuyck alleen.
*Met veel dank aan Corine Kisling en Peter Everaers om informatie te delen en voor hun gewaardeerde logistieke steun. Dank ook aan Luc Cocquyt voor de kritische lectuur van een vorige versie. |
|