Tiecelijn. Jaarboek 12 (jaargang 32)
(2019)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||||
De teloorgang van het boerenlevenDit is mijn hof gaat over de teloorgang van het Vlaamse boerenleven tijdens de laatste decennia van de vorige eeuw en de eerste van de nieuwe eeuw. Het Waasland, omschreven als de tuin van Vlaanderen, onder andere door zijn zeer vruchtbare polders, is in enkele decennia sterk veranderd. Deze wijziging ging, net als overal trouwens, gepaard met het terugdringen van de traditionele landbouw. Chris de Stoop (1958), klasgenoot van Tom Lanoye in het ‘college’ (Sint-Jozef Klein-Seminarie) in Sint-Niklaas met als leraar Nederlands Anton van Wilderode, is een bevoorrechte getuige. Hij groeide samen met zijn broer op in de ouderlijke boerderij in de Wase polders. In de streek waar het Hulsterloo en de Kriekeputte uit de Reynaert resoneren, werd de laatste vijftig jaar vruchtbare poldergrond veranderd in industrie én natuur. Het boek, dat de auteur omschrijft als verhalende non-fictie (en dat wij graag als een roman bestempelen), is gebaseerd op de realiteit. De namen van de personages verwijzen naar mensen van vlees en bloed en ook de interviews, gesprekken, vergaderingen, lezingen, auto- en busritten hebben daadwerkelijk plaatsgevonden. Achteraan staat een leeslijst met daarin zowel wetenschappelijke studies als literaire werken. De Stoop kiest als vorm expliciet voor een literair werk - het kwam ‘tot stand met de steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren’ - en begint met een motto uit de klassieker The Grapes of Wrath. ‘Ik ben weg geweest en heb mezelf vragen gesteld,’ zei Casy. ‘Wat is er hier gebeurd? Waarom jagen ze de mensen van het land’. Meteen is de toon gezet. Dit is mijn hof wordt via het motto geplaatst in het spoor van een klassieker uit de wereldliteratuur. Het verhaal van John Steinbeck uit 1939 speelt zich af tegen | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
de achtergrond van de Grote Depressie en de grote droogte in het zuidwesten van de Verenigde Staten, waar pachtboeren gedwongen werden om Oklahoma te verlaten op zoek naar een betere toekomst. De Stoop raakt hiermee een universele thematiek aan en een van alle tijden: mensen die als gevolg van de economische vooruitgang, ‘het algemeen belang’ of het wijzigende klimaat worden ontworteld en dienen te verhuizen/vluchten. De Stoop zelf maakt in zijn roman de vergelijking met de Roma in het Roemenië van Ceausescu (p. 218) en met de arme boeren in Haïti: ‘Ik zag de cholerapatiënten onder mijn ogen sterven in de sloppen van Cité Soleil. Het waren bijna allemaal boerenmensen die het verpauperde platteland ontvlucht waren.’ (p. 272) Ik herinner me de meer dan een miljoen inwoners van Beijing die uit hun huizen werden gejaagd voor de Olympische Spelen in 2008. En Tom Lanoye legde na het lezen van Dit is mijn hof de link met de ‘Boeren’/Afrikaners in Zuid-Afrika: ‘Kort geleden meldde de Krant Die Burger de zelfdoding van een jonge, beloftevolle boer. Op de wazige portretfoto van jaren her zag hij er nog zelfverzekerd, krachtig en knap uit. Dat was vóór de realiteit van alledag aan haar sloopwerk begon. Te grote schulden, te grote concurrentie van de agro-industrie, te kleine oogst door de droogte, “geen vrouw” vanwege de stijgende onpopulariteit van zijn harde stiel... Hij koos een hartverscheurend einde, net als je broer.’ (De Standaard der Letteren, 29.04.2016, p. 16.) De thematiek was in de jaren 1960 ook actueel op de rechteroever van de Schelde, in Oosterweel, Wilmarsdonk, Oorderen en Lillo. Daar werd het latere lot van Doel en de linkeroever al zichtbaar. Zelf heb ik met deze thematiek een nauwe band. Het historisch unieke vierkantsdorp Doel aan de Schelde was in mijn kinderjaren een geliefd gezinsuitstapje op zondag, met de blik op de schepen en de weidse Schelde bij een ijsje of een drankje. Tussen 2002 en 2009 werkte ik in het Beverse cultuurcentrum Ter Vesten, waarvan ontmoetingscentrum Het Klooster in Doel een ‘deelinfrastructuur’ was, en net voor mijn komst nog was heringericht. Ik herinner me een indrukwekkend kunstenproject De lange tafel van Luc Cappaert en Eva van Tulden in het dorp, onder andere in de toen pas gerestaureerde kerk van Doel. Binnen het Beverse brede cultuurproject ‘Wakkere dood’ organiseerde ik zelf een klein protest door op het kerkhof een wake voor het stervende dorp te houden. Nog meer activiteiten in Doel organiseren, dat lag gevoelig... Als geboren Wazenaar heb ik de haven steeds welwillend verwelkomd (zolang ze maar de naam van Waaslandhaven draagt), maar ik keek met verstomming naar de vele nutteloze infrastructuurwerken die met schijnbaar gemak werden beslist of ongedaan werden gemaakt door nieuwe ingrepen. De ruimteverspil- | |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
ling in het havengebied grensde naar mijn aanvoelen aan het onvoorstelbare en weinig infrastructuurwerken waren duurzaam. Als ik vandaag door de haven rijd, voel ik een haast fysieke pijn vanwege het gebrek aan visie rond de omgang met ruimte en land. Ik constateer het bij elk nieuw bezoek aan de streek die ik vaak frequenteerde om er Reynaerttochten voor te bereiden. Ik vervreemd er steeds meer en meer van. Onderzoeksjournalist De Stoop verdiept zich al langer in deze materie. In 2000 publiceerde hij (eveneens bij De Bezige Bij) De Bres, een boek dat als een voorloper en - wat oneerbiedig uitgedrukt - als een literair pennenprobeersel van Dit is mijn hof is te beschouwen. Hij brengt daarin het relaas van een jaar waarin hij in het Hooghuis in Doel heeft gewoond en geschreven. De Bres focust op de industrialisatie, het verdwijnen van Doel, de ruilverkaveling en de veel te vroege dood van zijn vader. Centraal staat de respectloze manier waarop de polder ontmenselijkt werd als gevolg van de grootheidswaanzin van ‘de planologen, de potentaten, de gigantomanen van Brussel’ en Antwerpen, die ‘een fatum over de polder’ hadden uitgeroepen (De Bres, p. 178). ‘Ten hemel schreiende, tot niets dienende toestanden waren al gebeurd: er waren dokken aangelegd waar nooit een boot zou komen, betonwegen gegoten die kort daarna weer werden afgegraven, gronden opgespoten op de meest willekeurige en chaotische manier, boerderijen onteigend die men nooit nodig zou hebben, velden ingenomen die twintig jaar later nog braak zouden liggen.’ (p. 178) Chris de Stoop zag en voelde een jeugd lang de haven naderen, hij zag de ruilverkaveling starten tijdens de doodstrijd van zijn vader, de traditionele landbouwbedrijven in zijn eigen straat verdwijnen en de ouderlijke boerderij weggedrumd worden tussen tomatenserres, een meubelgigant en een snelweg. Na de zelfmoord van zijn broer - die trouwens niet de enige Wase boer is die er een eind aan maakte - en de gedwongen verhuizing van zijn moeder naar woonzorgcentrum Het Hof in de Sint-Niklase Hofstraat (de titel van het boek, ‘Dit is mijn hof’, een citaat van zijn overleden broer, is meerlagig; zie o.a. p. 130), keerde hij naar zijn geboortegrond terug en betrok hij de ouderlijke boerderij. De journalist en auteur werd boer in bijberoep. Het relaas van dit autobiografische verhaal leverde hem vijftien jaar na De Bres een tweede boek op van wat een poldertrilogie zou kunnen worden, of een afgerond tweeluik is. De Bres en Dit is mijn hof worden qua vorm sterk op elkaar betrokken, wat geen toeval kan zijn. Ze bevatten elk elf hoofdstukken, waarvan in beide boeken in totaal elf hoofdstukken met ‘Zaligem’ beginnen (in De Bres de oneven, in Dit is mijn hof de even hoofdstukken). Zaligem is het | |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
middelpunt, het vertrekpunt en het perspectief. Het is de oude naam van de twaalfde-eeuwse abdij Saleghem (voor sommige reynaerdisten roept het vage reminiscenties op aan Isidoor Teirlinck en D.A. Stracke), die op de gronden van de familie De Stoop gelegen moet hebben en er nu onder begraven is. ‘Zaligem’ verwijst voor de nieuwe boer in bijberoep naar het eigen nest, de boerderij met de mesthoop, het harde labeur van vader, moeder en broer, waar vooral de onbevangen kindertijd in de natuur is blijven hangen (hier verwijst een toponiem als het Klein Paradijs naar). Beide boeken bevatten hetzelfde kaartje van de regio, een literatuurlijst en ook de opdrachten zijn verwant: ‘Voor mijn moeder, en mijn vader zaliger’ in 2000 en ‘Voor mijn broer zaliger’ in 2015. Het resultaat is in alle opzichten een adembenemend boek, literair veel sterker dan De Bres. Dit is mijn hof werd door een onafhankelijk platform van Nederlandse boekhandelaren verkozen als boek van de maand in De Wereld Draait Door in september 2015 en ontving tijdens de literaire manifestatie Archipel op 24 april 2016 in Sint-Niklaas de Confituur Boekhandelsprijs van de Vlaamse onafhankelijke boekhandelaren én van de lezers van die boekhandels. Het boek is ondertussen vertaald in het Duits en het Frans en werd als luisterboek uitgegeven. Het ontving vele positieve kritieken, waarvan we er enkele citeren: Een indringend boek dat het sterven van de boeren als een cultuurstrijd beschrijft die iedereen aanbelangt. - Frankfurter Allgemeine Zeitung Een persoonlijk relaas, hartverscheurend, ingekaderd in een breder economisch, sociaal en politiek verhaal. - Libération Een voortreffelijk geschreven boek over de waanzin die ontpoldering heet. - Wim Brands Een onthutsend, belangrijk, deemoedig boek. Misschien wel zijn strafste boek. - David van Reybrouck Voor de lezer die ik ben betekende jouw epos een overrompelende ervaring. - Tom Lanoye Er was niet alleen lof. Dat literatuur niet ongevaarlijk is, weet De Stoop ondertussen maar al te goed. De oud-Knack-journalist wist na de publicatie van onder andere Ze zijn zo lief mijnheer (over de internationale vrouwenhandel) en Ik ben makelaar in hasj (over de misdaad in het drugsmilieu) dat hij gevaarlijke | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
boeken schrijft. Maar nooit was - volgens zijn eigen mededeling - ‘de drek in mijn mailbox zo smerig als bij dit boek’. Buiten de mailbox ging het er wellicht beschaafder aan toe... Onder anderen cultuurfilosoof, publicist en blogger Johan Sanctorum (die De Stoops boek ten onrechte afdoet als een ‘streekroman’Ga naar eind1) en De Stoops antipode, zijn toenmalige collega Knack-journalist Dirk Draulans, lieten zich niet onbetuigd. Draulans bundelde zijn grieven in het eveneens lezenswaardige (hoewel minder literaire) en even geëmotioneerde In de Putten. Natuurdagboek uit een conflictlandschap (Uitgeverij Polis, 2016). Anno 2019 beroert het boek nog steeds de gemoederen. De strijd was/is hard omdat de onderzoeksjournalist De Stoop zich bediend heeft van figures and facts en van getuigenverklaringen. Door de keuze van de literaire vorm van de roman (Lanoye laat zelfs ‘epos’ vallen), kan hij ook stelling innemen, beschrijvingen literair aankleden en inkleuren en daardoor ook de lezer meesleuren/wegvoeren. Hij laat het leven in de polder en op het erf soms gezelliaans kirren en streuveliaans donderen. Door opsommingen, het gebruik van korte zinnen, literaire stijlfiguren en humor (in vaak kleine toevoegingen, soms leuk, soms cynisch) krijgt het boek een weinig voor de kritiek grijpbare laag. Dit is ook de rol van de intertekstualiteit of de verwijzing naar andere literaire teksten (De vlaschaard, Sprakeloos, The Grapes of Wrath, Van den vos Reynaerde...) De literaire inbedding maakt het boek nog veel interessanter én universeler, maar ook verwarrend.Ga naar eind2 Steinbeck (p. 219) en Streuvels (De Vlaschaard wordt vermeld op p. 67) liggen voor de hand als literaire inspiratiebronnen, maar ongetwijfeld heeft ook de roman Sprakeloos van klasgenoot Tom Lanoye De Stoop verscheidene handvatten bezorgd. Dit is mijn hof is niet los van Sprakeloos (eerste druk in 2009) te lezen, niet alleen omdat beide romans de stad Sint-Niklaas als decor hebben, maar omdat ze het verval van de moederfiguur op een parallelle manier tekenen. (De parallellen zijn nog sterker: beide auteurs komen uit een milieu van kleine ondernemers, verloren een broer en hun beider moeders werden in hetzelfde woonzorgcentrum verzorgd, cf. Standaard der Letteren, 29.04.2016, p. 16.) Dat verval is soms ontluisterend, zowel van de diva als van de boerin, ondanks de zorgvolle omgeving door de verpleging in het rusthuis en de zorgzame zonen. Die zonen nemen hun moeders mee naar de oude woning in de straat van hun volle leven. De beide moeders reageren helemaal anders op de tocht waarbij hun zoon hen met de wagen terugbrengt naar de oude plek, de plek die ertoe doet, die fierheid, geschiedenis en identiteit geeft. De frêle boerenvrouw leeft op tijdens de tochtjes in de polder (p. 130 en p. 240). Bij Lanoye | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
reageert moeder Josée (De Stoop vermeldt geen eigennamen, noch van moeder, vader of broeder) anders wanneer zij de vroeger vertrouwde grond van de ‘Antwerpse Steenweg’ berijdt. Josée Verbeke is haar taal kwijt en verschuilt zich: ‘We rijden door de straat waar ze veertig jaar heeft gewerkt en gewoond en ze houdt haar handtas voor haar gezicht. Uit schaamte of uit zelfbescherming, wat is het verschil? Ze wil niet rondkijken en ze wil onherkenbaar blijven in de wijk waarin ze mij heeft opgevoed. Mijn moeder verbergt haar gezicht als een misdadiger.’ (p. 236) Bij De Stoop zijn geest en taal intact, maar wil het lichaam niet meer mee: ‘Het wordt steeds moeilijker haar in de auto te krijgen, ze hangt verkrampt in mijn armen, haar voeten als een dood gewicht, haar handen klauwend in het ijle, haar huid zo dun dat die bij de minste wrijving al kan scheuren.’ (p. 110) En: ‘Angstig en gretig tegelijk kijkt ze naar haar hof. Zijn hof. Mijn hof.’ (p. 130) De Stoop en Lanoye zien het schrijverschap in verhouding tot die moeder als een teken van rebellie. Hun schrijven is hun enige kracht én verweer tegen de aftakeling van een geliefde. Lanoyes einde: ‘Nooit meer zwijgen, altijd schrijven, nooit meer sprakeloos. / Begin.’ (p. 360) resoneert in het slot van De Stoop: ‘Dat het geschreven staat, dat is wat telt. / Dat is alles.’ (p. 282) Het sterke slot van De Stoop maakt het boek tot meer dan een pamflet. Het brengt de schrijver rust en berusting. Het einde van Dit is mijn hof is beklijvend. De nieuwe boer zoekt doorheen het boek naar de vraag die de moeder stelt: ‘Waarom heeft hij dat gedaan?’ (p. 275) De zelfmoord van zijn broer (in afwezigheid van het ik-personage - De Stoop zat als onderzoeksjournalist in Haïti). Het antwoord wordt mondjesmaat verteld en ligt als een donkere schaduw over de dingen heen en overal in het boek verscholen. De dood van de broer komt pas helemaal op het einde ten volle naar voren in de beelden van een openstaande staldeur en een doodgevroren troetelkalf. De dood wordt langzaam voorbereid en zit als een rode draad of literair motief doorheen het boek geweven: de zilvermeeuwen als ‘doodsvogels’ rond Het Hof (p. 53), de pastoor die sacramenten komt brengen aan de stervenden (p. 57), de dood van de boer van de hoeve van de Pillendijk (p. 59) en die van vele andere polderbewoners (o.a. Miel, p. 239), een verloren gelegde revolver (p. 71), een dode kater (p. 76), de dode hond Jacky (p. 77), de dode lievelingsstier (p. 144), de gewelddadige en tragische dood van nonkel Daniel (p. 243), een doodsprentje op de kast (p. 250), een verblijf op het kerkhof (p. 230) enzovoort. Dit boek gaat over het sterven en de dood. ‘“Het is zo hard om op de dood te wachten,” zegt ma.’ (p. 111) De | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
dood wordt pas op het einde van het boek overwonnen door het louterende effect van het schrijven en door berusting en aanvaarding van de wereld zoals hij is, met als gevolg een hoopvol einde voor de ik-persoon: ‘De vrede van het erf. Na eeuwen van geploeter. Gestolde tijd. Geen zuchtje wind. Een paradijselijke stilte.’ (p. 281) Dit is mijn hof gaat over het ‘hof’ van de moeder en de broer, maar ook over de wereld van de ik-figuur, die in deze roman samenvalt met de autobiografische figuur van de schrijver: Chris de Stoop. Het oude ‘ik’ zien we in 1998 ontstaan: ‘Het jaar van mijn terugkeer, waarin er iets wezenlijks met mij gebeurde en mijn oude ik wakker schoot.’ (p. 120) Als een eerbetoon aan de moeder wil hij ‘schrijven, en eindelijk weer de polder in’ (p. 19), en ‘Dan komt het kind van de polder weer in mij naar boven. Dan komt er weer die verte in mij. / Hoogtepunt is als ik de Zaligempolder voor me zie liggen, waarin ik opgegroeid ben.’ (p. 20) ‘De verte is weg. Definitief weg, zo definitief als de dood. En als de verte uit je zicht verdwijnt, verdwijnt ze ook uit je hoofd. Dan zie je het geheel niet meer. / Hoe eindig de einder nu.’ (p. 28) ‘Het boerenbedrijf was niet alleen werk, het was avontuur, het was vrijheid. Mijn familiegeschiedenis, mijn jeugd, mijn hele leven, werden mede bepaald door de hoeve en de polder. De boerderij was deel van wat mij maakte tot wie ik was, of ben, of niet ben. Ik hoorde erbij, en toch ook weer niet.’ (p. 69) Hij voelde zich ‘een indringer in mijn eigen wereld.’ (p. 138) Het verlaten van de hoeve om in Leuven te studeren voelt aan als ‘desertie’ (p. 152). En nu hij tientallen jaren later weerkeert, lijkt het wel alsof hij de beul is. ‘Ik ben de laatste boer,’ zeg ik. ‘Ik moet het licht uitdoen.’ (p. 242); ‘Ik ben niet eens de laatste schakel van de ketting. Ik ben de tang die ze doorknipt.’ (p. 267) Het schrijven en reflecteren zal uiteindelijk voor innerlijke rust en voor een verzoening met zichzelf zorgen. Althans literair. Dit is mijn hof gaat niet over het verdwijnen van Doel - een levende schandvlek - (hoewel in hoofdstuk 7, Het Spookdorp, Doel wel centraal staat) of de uitbreiding van de haven van Antwerpen. Dat was deel van de thematiek van De Bres, die in Dit is mijn hof (soms met dezelfde personages - Emilienne uit Doel, Richard Bleyenberg uit Nieuw-Namen, boer Guido Van Mieghem...) verder wordt uitgewerkt. Dit is mijn hof gaat in de eerste plaats over de familiale tragiek die grotendeels het gevolg is van het verdwijnen van de traditionele landbouw. Het verdriet de auteur dat niemand nog bekommerd is om de boerenstiel, die hij - het moet gezegd - vaak al te idyllisch voorstelt, ook al is hij er zich bewust van dat het kleine boerenbedrijf moe(s)t wijken voor de agrocultuur op grote schaal (die ook als een tegenspeler/vijand wordt beschouwd) en dat niemand het sociale drama ziet dat zich voor onze ogen afspeelt. | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
Oude cultuur en nieuwe wildernisEr is nog een tweede grote thematiek in Dit is mijn hof aanwezig - en die maakt het boek zo gevoelig. Dit is mijn hof gaat vooral over de verhouding tussen cultuur en natuur, scherper: tussen het oude, door de mens gemaakte historische cultuurlandschap en de nieuwe, door de mens ontworpen natuur. De ontpoldering, de natuurcompensaties en de houding van de groenen tegenover de havenbazen en de boeren staan centraal. Het boek gaat over de strijd tussen de gecultiveerde open ruimte en de ‘nieuwe wildernis’ zoals die door Frans Vera in Wildernis in Nederland (Baarn, 2004) wordt gepropageerd met als groot uithangbord de Oostvaardersplassen tussen Almere en Lelystad in Midden Flevoland, een immens moerasgebied met rietvlaktes, ruige graslanden, waterplassen en een vogelparadijs van internationale waarde. Onze houding tot die nieuwe natuur en ‘the big five’ (het Konikpaard, het Heckrund, het edelhert, de zeearend en... de vos) zorgt tijdens de wintermaanden in Nederland steeds voor verhitte debatten rond het al dan niet voederen en afschieten van de dieren. De strijd natuur/cultuur was en is trouwens ook in Vlaanderen bikkelhard. Dirk Draulans bestempelt De Stoop als een natuurhater die het alleen heeft over ‘boerennatuur’. In diezelfde categorie brengt Draulans ook havenbaas Fernand Huts onder. Het tweede dominante thema van De Stoops boek is de strijd tussen het oude cultuurlandschap, het meer dan duizend jaar door onze voorouders bewerkte land ‘waaronder het klooster zit dat deze streek bijna duizend jaar geleden heeft ontgonnen’ (p. 20) en de ‘nieuwe natuur’ die op de tekentafel is ontworpen. Het polderland is een trots land met de dikste klei, de vetste koeien, de mooiste boerderijen (de Antoniushoeve, het Wallenhof...), de idyllische gehuchten Ouden Doel en Rapenburg, en tot slot de fiere, jonge (zo'n honderd jaar oude) Hedwigepolder (‘De Hedwigepolder daarentegen, aan de andere kant van de dijk, ligt er blakend groen en vruchtbaar bij. Volgens veel mensen de mooiste polder van de hele regio, door de mengeling van akkers, weiden, dreven, bosjes en plassen. Maar voor hoe lang nog?’ (p. 63)), die plaats moet maken voor nieuwe natuurgebieden. De natuurcompensatiegebieden werden veelal gecreëerd na het vernietigen van wegen, dijken, sloten en elk ander spoor van menselijke bewoning. De Europese regelgeving over vogelrichtlijnen zorgde ervoor dat elke vierkante meter die de oprukkende haven innam, ook nog eens gecompenseerd moest worden door natuurgebied, ecologische spitstechnologie uit de koker van grote studiebureaus, professoren en de natuurbeweging. | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
Het pact dat Natuurpunt hiervoor met de havenlobby in 2005 sloot (waarbij Natuurpunt een zitje kreeg in het havenbestuur en drie medewerkers op de loonlijst kwamen te staan) is volgens De Stoop een duivelspact, dé doorn in het oog, net als het feit dat dezelfde machines en dezelfde aannemers die de haven, de dokken en de kaaien aanleggen, ook de landbouwgrond wegvegen en afgraven. De bulldozer als de baarlijke duivel. De newspeak die hiervoor in het leven geroepen is, is voorwerp van ongenadige spot: ‘In de officiële teksten wordt nu hoogdravend gesproken over de evolutie “van ad-hocnatuurcompensaties naar proactieve natuurkernen”’ (p. 176) Diezelfde newspeak is te vinden bij de vernietiging van de Canadese ganzen: ze worden ‘geëuthanaseerd’, krijgen een ‘spuitje met T61’ met als alternatief een ‘cervicale dislocatie’. ‘Gewoon de nek omdraaien dus.’ (p. 181) Nergens in Europa was het decimeren van het aantal boeren volgens De Stoop zo grof als in deze streek: ‘Bijna nergens anders werden mensen en natuur zo tegen elkaar uitgespeeld als hier.’ (p. 101) In lezingen maakt hij verwijzingen naar de vernietigingen in Palmyra en hij gebruikt ze voor het wegvegen van oude dijken en sloten die in een dag onomkeerbaar vernietigen wat in honderden jaren is gegroeid (‘Alle sporen van eeuwen landbouw en bewoning worden weggegomd. Tabula rasa.’) (p. 102-103) Voor De Stoop is het platteland een betekenisvol systeem van gebouwen, waterwegen, percelen, gewassen, dieren en vooral mensen. Dat systeem heeft hij zien verschrompelen. Hij heeft dit kunnen observeren bij zijn broer, die zelfmoord heeft gepleegd. Hij heeft zijn langzame aftakeling en hulpeloosheid gezien. Hij heeft moeders en boeren ziek en uitzinnig zien worden, zich zien verzetten, onteigend worden. Hij heeft ze zichzelf suf zien piekeren en ze moegetergd zien verhuizen (terwijl Draulans sommigen van hen vooral grof geld heeft zien incasseren). De Stoop zag de historische hoeves verrotten: ‘de dode boerderijen, kapotte stallingen, opengereten schuren’ (p. 20). In de eerste golf in de jaren zestig en zeventig gaven de boeren land omdat ze dachten dat hun kinderen in de haven werk zouden vinden, maar in de nieuwe golf moesten ze hun oude natuur opofferen voor nieuwe natuur. ‘Als ik naar het land om me heen kijk, zie ik de trends van de laatste jaren. Steeds minder boeren, steeds minder koeien, steeds meer laagstammig fruit, en steeds meer natuur, natuurlijk.’ (p. 35) De nieuwe natuur wordt gevormd door het wegschrapen van het grootste deel van de oude cultuurlaag: ‘Volgens het plan van adviesbureau Arcadis moet de Hedwigepolder op sommige plaatsen meters afgegraven worden, tot op het veen.’ (p. 108) Ook de nieuwe natuur in Putten West wordt | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
omschreven als ‘geschiedloos, mensloos, ontvolkt, ontdaan van elke referentie [...] Toch is de menselijke invloed er meer aanwezig dan in welke natuur ook. Het landschap is op de tekentafel ontworpen, de kreek is met bulldozers uitgegraven, de vegetatie is ingezaaid en aangeplant. En het zijn mensen die zeggen welke dieren gewenst zijn en hoeveel, waar ze moeten broeden en waar foerageren, zelfs met wie ze seks mogen hebben.’ (p. 227) De Stoop schuwt de zware woorden niet (die hij zelf in de mond neemt of door anderen laat citeren: ‘natuurvervalsing’ en ‘schaamgroen’, ‘ecocentrisme’... De Stoop is (overdreven) scherp: een natuurwachter wordt in verband gebracht met het spannen van een draad en een poging tot moord, een bemiddelaar krijgt het epitheton van ‘de Pontius Pilatus van de polder’ (p. 252) en de Antwerpse professor Meire wordt met duivelse trekjes weggezet. ‘Professor Patrick Meire. Jarenlang lid van de raad van bestuur van de Antwerpse haven’ (p. 108-109) is ‘de huisbioloog van de haven, die vanachter zijn bureau over dit gebied beslist, maar er geen binding mee heeft.’ (p. 218) Hij wordt omschreven als de ‘kwade genius’, zijn naam wordt ‘uitgespuwd’ (p. 108), hij spreekt ‘snel en gejaagd alsof de duivel hem op de hielen zit’. (p. 219) Pas na een gesprek waardeert hij Meires kwaliteiten, ook al is de opmerking over de potpolder Kruibeke, waar natuur en landbouw samengaan, cynisch. Bij de omvorming van de polder van Kruibeke werd een natuurgebied gecreëerd waarbij op de bodem dikke rollen zwarte kunststof (polypropyleen) werden uitgerold: ‘De nieuwe wildernis in plastic.’ (p. 221) Wat De Stoop hier doet, is de natuurbeweging ridiculiseren, haast criminaliseren en hier gaat hij onzes inziens te ver. De Stoop is tegen de ‘vertrutting’ (p. 270) van het traditionele polderlandschap, dat plaatsmaakt voor een Disneyachtig landschap (p. 34, verder p. 39) met het Europees grenspark Groot Saeftinghe (p. 176) als belangrijkste uithangbord. Hij vergelijkt de nieuwe wildernis met een shoppingcenter, waardoor de kleine zelfstandigen in de binnenstad aan hun lot worden overgelaten - een verwijzing naar het stadscentrum van Sint-Niklaas (p. 224). Elders stoort hem de verwetenschappelijking. De natuur is er niet ‘voor gewone mensen, maar voor connaisseurs die de natuur registreren als een optelsom van soorten en aantallen. Als een puntenkaart waarop ze de score bijhouden.’ (p. 121) Hij maakt zich ook vrolijk over een ecoduct voor rugstreeppadden en constateert dat vogelbeschermers bepaalde dieren zelf moeten bejagen. Humor en cynisme zijn de literaire wapens van de romanschrijver. (En dan moet de onderzoeksjournalist zedig zwijgen.) | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
De haast persoonlijke wrok tegenover enkele hoofdrolspelers in het natuurverhaal is de zwakste kant van het boek. In dit zwart-witdenken passen ook de verheerlijking van de motorcross in de Stekense kleiputten, het verbranden van loof en het bemesten. Het zijn de herinneringen aan de kindertijd en een jeugd die definitief voorbij is, zelfs aan een wereldbeeld dat anno 2015-2020 niet meer bestaat. | |||||||||||
Moeder als metafoor voor de polderHét hoofdpersonage van het boek is de oude moeder uit het verhaal. Zij is het archief van het gezin, maar ook van de streek en het land. Zij kent de verhalen en heeft het landschap mee betekenis gegeven. Zij is de personificatie van de boerderij en de polder. Na de dood van haar man heeft zij de boerderij draaiend gehouden met haar oudste zoon. Na een noodlottige val van de oude moeder pleegt deze zoon zelfmoord, wat moeder met heel wat vragen overstelpt en wat haar zachtjes kapotmaakt. ‘Ma is kapot’, zegt de broer bij het begin (p. 14). In het rusthuis in de stad, waar goed voor haar gezorgd wordt, bestaan de dagen uit wachten. Wachten op de dood; de dood die in de instelling ronddwaalt, achter elke hoek wacht, zich in elke kier verbergt en verpersoonlijkt wordt door de priester die in de gangen verschijnt om het Heilig Oliesel toe te dienen. ‘De tijd doden als voornaamste bezigheid.’ (p. 168) Vooral op het toilet wordt de fiere, zelfstandige boerenvrouw vernederd. ‘Ik breng ma naar het zorgcentrum. Ze vraagt zoals altijd of ik haar op het toilet zet, maar valt er bijna af. Het is sukkelen en sleuren. Had ik nu maar een sliplift. De wc-bril zit vol, ik ruim alles op, ik kan niet geloven dat ik dit doe, maar ga door.’ (p. 134) De Stoop schetst de menselijke aftakeling, de afdaling naar de onderste trede van het leven, ongenadig. Al even ongenadig (en toch liefdevol) als Lanoye in Sprakeloos (p. 339): ‘Ze heeft de neiging ook hier weer onderuit te zakken als een ledenpop. Muiterij heeft er niets meer mee te maken. Ze is moe, ze is weerloos.’ Er zijn nogal wat parallellen tussen de beide boeken (en hun auteurs), net zoals die er ook in de realiteit waren. Lanoyes vader verbleef in hetzelfde rusthuis met die voor dit boek sprekende naam ‘Het Hof’ van de zusters jozefienen in de Hofstraat in Sint-Niklaas. De aftakeling van de moeder is een spiegel van de aftakeling van het landschap, van de polder, van Doel en van de gehuchten en de hoeves eromheen. De | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
angst voor het dementeren roept een parallel op met het uitwissen van de geschiedenis door de natuurcompensaties. Laag na laag worden er zin en betekenis weggeschraapt. De moeder is een metafoor voor de langzaamaan stervende polder die wacht op de dood maar niet dood wil gaan. Vooral via de moeder openbaart de auteur ook stap voor stap wat er met zijn broer is gebeurd als een gevolg van de terreur van regels, boetes, de hormonencontroles, een huiszoeking, de druk van de milieubeweging. ‘Wij waren op den duur bang van alles.’ (p. 204) De angsten en ongerustheid van zijn moeder vormen de rode draad van het boek: ‘Daar gaat ze dan, daar gaan zij dan, mijn moeder en haar angsten, in de rolstoel door de gang, ongerust zoals altijd. / Er was ook altijd reden tot ongerustheid.’ (p. 204) Moeder reveleert stukje bij beetje de ondergang van haar ene zoon, de ondergang van de polderboeren. Het enige wat de andere zoon nog kan doen, is het verhaal schrijven. Daarom vraagt ze: ‘Is het boek nu nog niet klaar?’ (p. 275) Het enige wat De Stoop nog kan doen, is getuigen, spreken, schrijven, niet zwijgen, voor alles weg is. Het einde van het boek gaat, net als het einde van Sprakeloos, over de act van het schrijven. De Stoop wilde vanuit een sterk emotionele betrokkenheid én een familiedrama, én een boerenepos én onderzoeksjournalistiek combineren. Of hij hierin geslaagd is, laat ik aan de lezer over. De Stoop schreef in elk geval een pakkende roman met vele meeslepende pagina's, zoals over het afscheid van zijn vader (p. 151-152; eveneens meesterlijk beschreven in De Bres, p. 181-186), zijn jonge jaren met zijn broer op het erf en de manier waarop zijn broer-boer en hijzelf andere wegen gaan: ‘Naarmate mijn wereld groter werd, werd de zijne kleiner.’ (p. 152) Beklijvend. | |||||||||||
Reynaert de vos als eeuwenoud verhaalTegenover het nieuwe, wetenschappelijk ontworpen en uitgegraven land staat het land dat een band heeft met zijn wortels, dat een eigen mythologie, folklore, poëzie, verhalen en namen heeft, (‘Dat de oude namen ertoe doen. Zaligem. Kriekeputte. Kijkverdriet.’ (p. 281)), een band met de gemeenschap en zijn voedsel (dat we met een enorme ecologische voetafdruk van over de hele wereld importeren). De auteur mist in dit nieuwe land de historische, de ethische, de familiale, de culturele en de morele dimensie van het natuurlijke landschap, dat de mens identiteit geeft. | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
Het boek is een ode aan het traditionele boerenbestaan, zit vol nostalgie, wat voor De Stoop geen probleem vormt op het moment dat zijn geboortegrond zodanig wordt verstoord dat het gevoel ontstaat dat hij van de kaart wordt geveegd. Hij ruikt nog het koren in de schoven, hij ziet het zaaien uit het kleed, het melken op een pikkeltje en de blauwe korenbloemen uit De vlaschaard. Weemoed en melancholie zijn hier twee sleutelbegrippen. Ik hoor de echo van de poëzie van De Stoops literaire leermeester Anton van Wilderode (1918-1998). Ik hoor hem vooral in de gedichten in Sint-Niklaas en het Land van Waas (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1967), bijvoorbeeld in het gedicht over ‘De Klinge, Kriekeputte’, waar de dichter de ‘schat van wijlen Ermeryc’ (p. 56) in de rust van het polderlandschap en een opvliegende blauwe reiger vindt; en in het beeldgedicht bij ‘Sint-Niklaas, Reinaertbank en Parklaan’, waar hij de vos zijn ogen laat sluiten, ‘ononderbroken overdonderd / door de geruchten van het snelverkeer’. (p. 4) Zoals zijn leermeester Cyriel Coupé is Chris de Stoop een chroniqueur van de tijd met afwisselend een scherpe kritische en een zachte, weemoedige, melancholische stem. De combinatie van pijn, bitterheid en wellicht ook wrok (cf. De Bres, p. 173) heeft bij het schrijven een plaats gekregen. In de beschrijving van de moeder zien we de bitterheid en vooral de angst, maar ook een zekere vastberadenheid. Zij fungeert als een soort archief, de kennis van hoe het was. Ook de vos, literair symbool voor de streek, maar tevens een van de symbolen van de natuurbeweging, is erg gelaagd en is een belangrijk motief én een medespeler van de auteur. Zoals we hierboven al stelden, is de polder een cultuurland waar al bijna duizend jaar menselijke bedrijvigheid en zingeving is geweest. De mens heeft dit land op de zee gewonnen en het vruchtbaar gemaakt. De Stoop vindt hierbij een kader in het werk van de Nijmeegse milieufilosoof Glenn Deliège, die trouwens ‘al van jongs af’ een bijzondere interesse koestert voor ‘het Zeeuws-Wase landschap en de Reinaertverhalen.’ (p. 226) Deze wetenschapper stelt (en dit is ook de kern van De Stoops betoog): Het landschap zit vol betekenissen. Het is een archief van een streek dat we erven van onze voorouders en altijd kunnen raadplegen. Een waardevol landschap vernietigen, zoals in de polders, is als het verbranden van boeken. De mensen worden uit het verhaal geschreven. Het zijn vooral de duur en de continuïteit die een landschap tot een drager van betekenissen maakt. Specifieke plekken zijn referenties voor mensen en zetten hun leven in een context. Ze zijn niet uit het niets gekomen. (p. 228) | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
Dit is mijn hof gaat over ‘Het land van Reynaert’, de streek die in Van den vos Reynaerde ‘Waes, int soete lant’ (A 2257) wordt genoemd en waar ‘Int oest hende van Vlaendren’ (A 2574), ten zuidwesten van ‘Hulster Loe’, de schat van Kriekeputte verborgen zou liggen. De Stoop kent het verhaal al langer. Zijn eerste journalistieke werkstuk als zestienjarige in een Antwerps tijdschrift handelde over de Reynaert (p. 38). De vos was trouwens ook al aanwezig in De Bres, waarin hij op dezelfde manier werd ingezet: hij is deel van een netwerk van betekenissen die het landschap zin geven. Nergens speelden zich meer verhalen van Ossaart af dan in de streek van Doel. Een afgezonderd dorp, onder de waterlijn gelegen, op bijna tien kilometer van het volgende dorp. De verste uithoek van Vlaanderen, geprangd tussen de Schelde en het Verdronken Land. Bijna het einde van de wereld. [...] Het bleef onzijdig gebied. Een avontuurlijk niemandsland. Het land waar Reinaert de Vos zijn streken uithaalde. / Het magische, mythische platteland. (p. 44)Ga naar eind3 In De Bres komt de vos verder alleen maar voor als de naamgever van het (toen bekende) Sint-Niklase restaurant De Reinaert, waar een halve eeuw geleden onderhandeld werd over de toekomst van de polder en waar volgens de polderboeren de polder door de Boerenbond aan de industrie was verkocht (de zogenaamde ‘Reinaert-gesprekken’, p. 127). In Dit is mijn hof is de vos zeer prominent aanwezig. Reynaert is net als de figuren van kwelduivel Ossaart (p. 51), wonderdokter Drieske Nijpers (p. 54, p. 141), broeder Isidoor (p. 134, p. 139), de Waaslandwolf (p. 40), de gebruiken als de Scheldewijding (p. 162) deel van het immaterieel erfgoed en de verhalencultuur van het Waasland en zijn bewoners. Het immaterieel erfgoed is net als het landschap met zijn roerend (de middeleeuwse scherven op de akker tegenover het woonhuis) en onroerend erfgoed (de polderhoeves en de hele gemeente Doel) deel van de historische laag van het landschap, die vorm kreeg in de inpolderingen, de stichting en de ondergang van het klooster van Salighem, het bedevaartsoord Hulsterloo (p. 115), de val van Antwerpen en de formalisering ervan in 1585 op burcht Singelberg (p. 233), het zeventiende-eeuwse beschermde Hooghuis in Doel (p. 120), de ‘doodendraad’ (p. 33), het kasteeltje waar de Duitse Kommandantur gevestigd was (p. 32) enzovoort. De auteur staat bewonderend te kijken naar het beeld Free Foxes vanop de dijk bij de Geule en verder bij een bord met een Reynaertcitaat. Deze vos hoort bij het honderden jaren oude cultuurlandschap: ‘Overal in de streek zijn | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
er verwijzingen te vinden naar het satirische dierenepos uit de twaalfde of dertiende eeuw, dat zich vooral in het ‘soete lant’ van het Waasland en Zeeuws-Vlaanderen zou afspelen. Al honderden jaren proberen ‘vossenjagers’ de plaatsen precies te lokaliseren.’ (p. 38) De literaire vos maakt deel uit van het oude cultuurlandschap dat de inwoners een identiteit bezorgt. In een pachtbrief van de abdij van Zaligem wordt het ‘land ten Criekenputte’ vermeld: ‘Dus is deze plek in mijn hoofd het Kriekeputte van Reinaert de vos, ook al heb ik nog nooit in mijn leven een vos gezien, wat me frustreert.’ (p. 38) Een boer in de buurt weet én de vos te vinden én de roerdomp. In dit van wilderodiaanse citaat is dit ‘De schat van Kriekeputte’. (p. 39) ‘Hier scholen verholen krachten’ (p. 148), klinkt het elders. De schat van Kriekeputte roept een nostalgisch landschap uit de kinderjaren op, maar het is ook beklemmend en mysterieus: ‘Als de mist kwam opzetten, konden geluiden van dieren luguber klinken in de vochtige stilte.’ (p. 148) ‘De Geulakker is altijd een plek van spannende ontmoetingen geweest. Overal zag je nog de ongetemde natuur. Dat was juist het toverachtige van het gebied. Die verwevenheid van natuur en landbouw, dat was voor ons de echte schat van Kriekeputte.’ (p. 149) Deze regels refereren aan Van Wilderodes Kriekeputtegedicht: ‘Ik zocht de zeven berken die de vos / toen hij de doodskou van zijn ribben keerde / destijds aan koning Nobel signaleerde’ (p. 56). De Stoop heeft in Dit is mijn hof het unheimliche, verlaten en duistere middeleeuwse literaire schatlandschap, met een knipoog naar het dertiende-eeuwse (De Stoop baseert zich blijkbaar op oude bronnen wanneer hij het heeft over de twaalfde eeuw) feitelijke landschap (dat inderdaad afgelegen en relatief onherbergzaam moet zijn geweest) omgebouwd tot een meer idyllische schatplaats. De plek was vroeger paradijselijk, maar is nu nep en namaak. De Stoop vertrekt hiervoor van een positief vossenbeeld, geheel conform de moderne manier om tegen de vos aan te kijken. Dit komt tot uiting in de (geenszins neutrale) beschrijving van een jacht van een van de havenbaronnen, Fernand Huts: ‘Huts, een gedrongen zestiger met een baardje, staat niet alleen bekend als een gewiekste zakenman, maar ook als een geboren dwarsligger, een Reinaert in maatpak, die koning Nobel graag in de luren legt.’ (p. 233) Het hof staat elders voor de politiek en vooral voor de ambtenarij, die haar eigen agenda uitvoert, zonder zich veel te bekommeren om de oude landbouwgemeenschap die zal moeten wijken: ‘Maar de hovelingen van koning Nobel, gedreven door macht en hovaardij, stuiten nu op meer morrend volk dan ze hadden verwacht.’ (p. 253) | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
Het middeleeuwse vossenverhaal heeft een vergelijkbare status als het veld aan de overkant van de straat waar een oude man met een metaaldetector speurt. Deze amateurarcheoloog kreeg toestemming van de broer van het hoofdpersonage om er het land laag voor laag te ontleden nadat hij er ‘met de ploeg op funderingen gestoten was en dat er nog kelders onder het land zaten’ (p. 90): ‘En al iets gevonden?’ Een snelle speurtocht op het veld levert al snel fragmenten op ‘van geglazuurde dakpannen, zwarte vloertegels, potscherven, en een paar halve kloostermoppen’ (p. 91), wat later nog eens uitgebreid wordt met ‘prehistorische pijlpunten, schrabbers, stekers en wiggen, de primitiefste landbouwwerktuigen.’ (p. 200) Wat volgt is een beknopte geschiedenis van het noordoosten van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen: de ontginning van een moerasgebied tot cultuurland, de vestiging van een grote kloosterhoeve, het turfsteken, de bochtige grachten, aangelegd in de middeleeuwen. Ook andere gebouwen, relicten, dijken, landschappen, maar ook een recent historisch oorlogsmonument en de Singelberg in Beveren (p. 233) worden steeds sterk gedocumenteerd als de opeenvolgende lagen van de geschiedenis. Laag na laag graven we dieper. Net als de archeoloog elke laag voorzichtig dient te benaderen, moeten we met deze gelaagde geschiedenis voorzichtig omgaan. In de Hulsterloostraat in Nieuw-Namen wordt naar aanleiding van een protestmanifestatie in het lokale gemeenschapshuis De Kauter tegen de ontpoldering ook de Reynaertbank vermeld (p. 115), net als het wonderbaarlijke Mariabeeldje en er is ook een verwijzing naar de Beeldenstorm. In Ouden Doel wordt de Reinaerthoeve vermeld (een nieuwe naam, maar met dezelfde intentie: verwijzen naar de oude cultuurgeschiedenis), waar de zoon van de jachtwachter van de Hedwigepolder een poldermuseum heeft ingericht. De Stoop kent zijn klassiekers, want op pagina 189 wordt de vlasteelt vermeld, niet ver van Absdale ‘dat ook in de Reinaert voorkomt’. Reynaert is dus doorheen het hele boek een prominent gegeven. Vaak wordt een detail eerst geschetst of aangeraakt, en later uitge- | |||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||
schreven of vervolledigd. Het herhaald documenteren van de kloostergrond en de geschiedenis van Saleghem/Zaligem (dat consequent op een moderne wijze wordt geschreven zodat het een ‘zalig’ land wordt: ‘hoe mooi, dit gevarieerde landschap van akkers, weiden, bomen, poelen en kreken.’ (p. 197) heeft als doel de meerlagigheid van het landschap en de streek te beklemtonen. Ze maken immers deel uit van ‘een oud verhaal’. (p. 281) De vos is dus hét icoon van de lange cultuurgeschiedenis van de streek. Maar hij representeert nog iets anders (en dat komt De Stoop goed uit): de vos is ook een icoon van de natuurbeweging én een luis in de pels van de natuurbeweging. Hij is de onverwachte factor in het verhaal van de creatie van de nieuwe natuur, want hij bedreigt die nieuwe wildernis doordat hij de vogels bejaagt. De vos komt in Dit is mijn hof voor het eerst voor als een van de ‘big five’ (p. 37). De vos is een natuurlijke bewoner van de streek. In Saeftinge alleen al zijn vijftien vossenburchten geteld en meer dan eens sneuvelt een vos tegen de koplamp van een auto (p. 61). Waar ‘de groenen’ minder rekening mee hadden gehouden is dat de vos ten volle zijn verantwoordelijkheid als een van de grote vijf opneemt als rover. De kluut, een van de vogels die volgens De Stoop door de vogelbeschermers wordt gepamperd in functie van de natuurinstandhoudingsdoelen, heeft het niet alleen moeilijk met de meeuwen, maar ook met de vos, die naar de kunstmatig aangelegde eilandjes zwemt. De Stoop ziet het met enig leedvermaak gebeuren en ziet er ook de humor van in. ‘En als er toch kuikens uit de eieren komen, worden ze gepakt door onze vriend Reintje. Deze week stond een vos op mijn trap aan de deur te krabben. Al die eilandjes zijn juist bedoeld om de vos weg te houden. Maar hij kan goed zwemmen, dat heb ik zelf gezien’ (p. 122; vergelijk ook p. 216-217). De vos zorgt ervoor dat de ‘groene beheerders’ hun doelstellingen niet halen, waardoor ze - volgens boer Guido van Mieghem - nog meer akkers afpakken van de boeren: ‘Vossen en ganzen zijn nu hun ergste vijanden, maar dat mogen ze niet hardop zeggen. Ze worden door hun eigen luizen gebeten.’ (p. 157; en ook p. 213, waar de vos via het paddenecoduct de habitat van de rugstreeppadden is binnengedrongen, het broedseizoen in de war stuurt en er ‘zijn rosse buik volgegeten’ heeft). De vos eet niet alleen de ganzen op, maar ook de beschermde vogels. Het sluwe vosje wacht tot de batterijen van de stroomdraad leeg zijn om zijn slag te slaan (p. 182). Het resultaat is dat men ‘in stilte wanhopige maatregelen tegen de vos’ neemt (p. 217) en dat de ‘groene geesten’ worden ‘gemasseerd’ om de vos te verdelgen (p. 252). Er worden nog meer stroomdraden geplaatst, vossenburchten worden vergast (p. 194) en men gaat de vos bejagen. Hier blijkt jager Fernand | |||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||
Huts ineens een bondgenoot van de natuurbeweging, waardoor het havengebied een Comedy Capers-achtige setting wordt. In het jachthuis van Huts staat een opgezette vos ‘op een barkruk, een glas trappist in zijn linkerpoot, zijn pluimstaart als een parasol in de lucht. Magnifiek, vindt iedereen.’ (p. 237) En af en toe blijkt onder de afgeschoten dieren een vogel te liggen die merkwaardig veel op een kluut gelijkt... De vos blijkt op het veld van eer eerder een obstructor van de natuurbeweging dan een bondgenoot te zijn. ‘Vooral de kluut delft het onderspit, wat blijkbaar niet graag wordt uitgelegd aan het publiek: dat het ene troeteldier het andere opeet.’ (p. 213-214) Het literaire Reynaertverhaal gaf eerst al een stevig argument in de milieufilosofische verdediging van het landschap, maar nu blijkt dat de vos ook in de moderne natuur een dissident is die zich aan geen enkele regel houdt. | |||||||||||
EpiloogHet lezen van dit boek laat niemand onberoerd. De literaire kwaliteiten ervan werden meer dan eens geroemd. De discussie nadien werd erg pamflettistisch als gevolg van enkele persoonlijke aanvallen van De Stoop zelf. Soms zijn ze niet mis te verstaan (en misschien af en toe al te gechargeerd). Naar aanleiding van het onderzoek van Konrad Lorenz naar gedomesticeerde dieren merkt De Stoop fijntjes op: ‘Het voorbeeld van Lorenz wordt aangehaald om te waarschuwen dat radicaal ecologisme kan doorslaan naar extremisme en totalitarisme’ (p. 187) - een van de meest dreigende zinnen uit het boek, die meteen met humor wordt overgoten met een recept van ganzenpaté door middel van een lanoyeaanse beschrijving. Als betrokkenen kunnen en mogen wij een standpunt innemen. In mijn geval is dit er een van plaatsvervangende schaamte om hoe mensen de voorbije tientallen jaren soms respectloos hun land dienden te verlaten en hoe dat vruchtbare land nadien soms nodeloos werd opgespoten of nauwelijks gebruikt. Dit leidde dan weer tot eerverlies, onbegrip, veel menselijk leed en ‘vruchten van gramschap’. Toch mogen we niet blind blijven voor de gevolgen van de klimaatopwarming en de ronduit schadelijke effecten van te veel nitraten en andere schadelijke producten in onze bodem. We moeten dus streven naar meer duurzaamheid, werken aan een gezond ecosysteem met een grote biodiversiteit. De weg naar een vredevolle synergie van oude en nieuwe natuur, van economie, natuur, | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
landbouw en recreatie is lang. Maar er zijn tekenen van hoop. Chris de Stoop pleit in Dit is mijn hof - dat positief eindigt - ook voor een leefbaar en duurzaam platteland waar de laatste boeren in dialoog met de natuurverenigingen moeten gaan. Dirk Draulans kiest in de slotbladzijden van zijn natuurdagboek In de Putten voor nieuwe strategieën, maar ook hij kijkt uit naar een verzoening tussen landbouw en natuur: ‘Het helpt als je enkele meters akkerland niet omploegt en vrijlaat voor veldbloemen, vlinders en sprinkhanen. Het helpt als je er tijdens het maaien zorg voor draagt dat je nesten van zeldzame vogels als kiekendief, grutto en velduil spaart. Het helpt als je minder sproeit en drastische maatregelen neemt om het lekken van mest in het landschap te beperken.’ (p. 512) Zijn hoop is gevestigd op de jonge landbouwers. De hoop van velen wordt tegenwoordig vertolkt door de jonge klimaatbetogers die in het voorjaar van 2019 in het spoor van de Zweedse klimaatactiviste Greta Thunberg de straten en pleinen van Europese hoofdsteden vredevol in bezit namen. Nieuwe generaties kunnen wellicht de littekens uit het verleden een plaats geven en hoopvol aan de slag gaan.
Op de veel te warme paaszondag van 2019 reden wij door het landschap van Saleghem richting Hulsterloo en verder naar de Hedwigepolder. In Ouden Doel hielden we halt in het PolderMAS van Benjamin en Katrien. Benjamin Vergauwen verzamelt al jaren de verhalen en de relicten uit de streek en praat met passie over zijn werk. De boeken van De Stoop en Draulans liggen er in de woning op de dijk in Ouden Doel broederlijk naast elkaar. Hij ziet er geen probleem in. Benjamin vertelt mij dat hij het niet kan opbrengen om naar de Hedwigepolder te rijden waar zijn vader jachtmeester was (en waar we een uur later zelf zouden doorrijden: een desolate ‘woestine’ met onbewerkt land en honderden afgezaagde boomstronken). Benjamin Vergauwen strijdt voor zijn eigen stekje in dit groene grensgebied, met begrip voor de economische realiteit. ‘Het polderMAS en de Reinaerthoeve op de grens van België en Nederland,’ vertelde hij, ‘zijn een plek om te helen’. De oud-polderbewoners kunnen er terugkeren om hun verhalen te vertellen en troost te vinden. Zijn partner is natuurgids. Wij ontdekten een nieuw klein paradijs in een bevreemdende omgeving waar natuur, landbouw en economie een wankel evenwicht proberen te vinden. | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
Leestips
| |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
De nieuwe wildernisChris de Stoop citeert de laatste zin van Wildernis in Nederland van Frans Vera, die ‘boerennatuur gedegenereerde natuur’ vindt en pleit voor ‘een radicaal scheidingsmodel’: ‘De nieuwe wildernis zal het paradijs teruggeven dat we verloren waren en bijna vergeten.’ (Dit is mijn hof, p. 197.)
In de herfstvakantie van 2013 zat ik in een cinemazaaltje in Zwolle gespannen te kijken naar de hype van dat moment, de prachtige natuurfilm De Nieuwe Wildernis van regisseur Mark Verkerk en ‘veldregisseur’ Ruben Smit over de Oostvaardersplassen. (Tegen eind november 2013 zouden 600.000 mensen de film gezien hebben.) De vos was het eersteklas uithangbord. Hij figureerde prominent op de filmaffiches en dvd-dozen en op de vele natuurboeken die werden uitgegeven. Nadien werd de film ook door de VARA uitgezonden als een driedelige serie. Ik maakte kennis met Nederlands lieveling onder de ‘big five’ in de film over dit uitgestrekte natuurgebied in Midden-Flevoland, een 5600 hectare groot reservaat tussen Almere en Lelystad. Dit relatief jonge natuurgebied ontstond na de drooglegging van de Flevopolders van 1950 tot 1968. De plassen vormen een moerasgebied en overwinteringsgebied voor vogels. De drogere gedeelten zijn geschikt voor grote grazers en kuddedieren. Nu nog staan de jagende vos en vooral de stervende, zwakkere kuddedieren die kou en ontbering niet overleven in mijn geheugen gegrift. Ik waande me tijdens het kijken in de wildernis van Kriekeputte: Ic hebber ghedoghet groete pine
Ende meneghen hongher ende menigh coude
Ende aermoede so menichfoude
Up Krieken Putte so meneghen dach,
Dat ics vergheten niet ne mach. (A 2662-2666)
Ook de titel van de film doet bij elke Reynaertliefhebber een belletje rinkelen. In het Comburgse handschrift lezen we: ‘Ic weet een wildernisse nu’ (A 3153). Reynaert gebiedt zijn kroost om hem te volgen naar een ‘nieuwe wildernis’. De handschriften verschillen sterk op dit punt. Het Comburgse handschrift schetst - meer dan de andere - een Bijbelse context, een utopisch | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
land waarin een merkwaardige synthese bestaat van het jesajaanse ideaal en het volgen van de eigen natuur: Ic weet een wildernesse nu
Van langhen haghen ende van heede
Ende die so nes niet onghereede
Van goeden ligghene ende van spijsen.
Daer wonen hoenre ende pertrijsen
Ende menegherande vogheline.
Wildi doen, vrauwe Ermeline,
Dat ghi gaen wilt met mi daer?
Wi moghen daer wonen VII jaer.
Willen wi wandelen onder die scade
Ende hebben daer groete ghenade,
Eer wi worden daer bespiet.
Al seidic meer, in loghe niet. (A 3153-3165)
Wat vossentaal al niet vermag. |
|