Tiecelijn. Jaarboek 11 (jaargang 31)
(2018)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
RecensieHet verhaal van de ezel
| |
[pagina 226]
| |
Praet in een verklarende noot uitlegt. Het optreden van een lompe ezel met zijn harde hoeven en rauwe stemgeluid als een welluidend zingende minstreel werkte waarschijnlijk komisch voor een middeleeuws publiek. De minstreel geeft de kleine prins te kennen dat een ezel onmogelijk kan leren spelen, dat hij verlangt naar wat de natuur hem ontzegt. Praet signaleert parallellen met de Speculum stultorum, maar anders dan in die tekst verwezenlijkt de ezelprins van de Asinarius zijn wens wel, sterker nog, hij weet zijn leermeester al spoedig te overtreffen. Op een dag ziet de prins zichzelf weerspiegeld in het water en beseft dat hij een ezel is en als zodanig niet in aanmerking komt als troonopvolger. Dan gaat hij op reis en belandt in het paleis van een koning, wiens enige kind een prinses van huwbare leeftijd is. Dankzij zijn muzikale talent mag hij plaatsnemen naast de prinses en, hoofs als zijn tafelmanieren zijn, met haar van een bord eten. Wanneer het verlangen naar zijn vaderland de kop opsteekt en hij zijn voornemen om naar huis terug te keren kenbaar maakt aan de koning, biedt hij hem uiteindelijk zijn dochter aan. Daar heeft de ezel wel oren naar, en hij barst uit in een lofprijzing op het meisje in bewoordingen die herinneren aan titels die Maria toekomen (‘Poort tot mijn Verlossing’, ‘Koninklijke Maagd’). Volgzaam gehoorzaamt de prinses haar vader: ‘Niet de mijne, maar mijn vaders wil geschiede.
Vader, mij geschiedde naar Uw woord.’ (v. 283-284)
Het Latijn herinnert hier aan twee plaatsen uit het Lucasevangelie (Christus' bede in de tuin van Getsemane (Lucas 22:42) en Maria's antwoord aan Gabriel na de aankondiging van haar bevruchting (Lucas 1:38)), andermaal een voorbeeld van de speelse toon van dit gedicht. Deze uitleg staat in de verklarende noten per abuis onder vers 292-293. In de huwelijksnacht ziet een knecht die zich op bevel van de koning in de echtelijke slaapkamer heeft verstopt tot zijn verbazing dat de ezel zijn vel uittrekt en mens wordt. De volgende ochtend neemt de prins zijn ezelgedaante weer aan. Daarop overreedt de knecht de koning om ook zelf het paar te begluren en het ezelvel te verbranden. De koning volgt zijn advies op en wacht de volgende ochtend bij de deur van het slaapvertrek de prins op, die wil vluchten maar door de koning wordt tegengehouden met de belofte dat hij hem de helft van zijn koninkrijk zal schenken. Uiteindelijk heerst de prins over twee koninkrijken, het land van zijn schoonvader en dat van zijn eigen vader. Vier | |
[pagina 227]
| |
regels voor het eind van het verhaal vernemen we de naam van de ezelprins: Neoptolemus, in Vergilius' Aeneis de naam van Achilles' zoon die in de laatste nacht van Troje de oude koning Priamus doodt.
Praet heeft de elegische disticha (een metrische vorm die door Vergilius niet, maar door Ovidius en zijn middeleeuwse navolgers veel gebruikt is) vertaald in ritmische regels van afwisselend zes en vijf jambische voeten, waarbij hij zich enige vrijheid heeft veroorloofd. De uitstekende vertaling, waar de Latijnse tekst naast is afgedrukt, is vlot leesbaar en geeft de speelse toon van het gedicht goed weer. Zoals Praet in de verantwoording van de vertaling aangeeft is de tekst niet rijk aan retorische figuren; het stijlbloempje in v. 153-155 (gebaseerd op de trappen van vergelijking (rarissimus ... rarior ... rarus, dat o.a. vertaald kan worden met hoogst ongewoon, ongewoner, ongewoon)) had daarom misschien wel wat fraaier uit de verf mogen komen dan nu het geval is: Buiten staat een ongewone minnestreel,
geen vreemdere dan hij, zou ik zo denken.
Het betreft hier namelijk een vuige ezel.
Volgens de verantwoording in het nawoord bieden de drie in dit boekje opgenomen teksten elk een voorbeeld van eigen omgang van dichters met het grote voorbeeld Vergilius. Naast de Asinarius bevat deze tweetalige uitgave een vertaling van de De cultura hortorum (De besloten tuin) van Walafried Strabo, en van het Klaaglied om Damon van John Milton, beide van de hand van Wim Verbaal. Naast inzicht in de wijze waarop latere dichters zijn omgegaan met het werk van Vergilius (inspiratie, reactie, vrije herbewerking) illustreren de in deze bundel opgenomen teksten de doorwerking van de Bucolica, Georgica en Aeneis. Vooral op basis van de naam Neoptolemus wordt de Asinarius in het nawoord voorgesteld als een reactie op, een afzetten tegen Vergilius' Aeneis. Het verhaal van de ezel laat zich aldus lezen als een spot-epische parodie, waarin de dichter speelse verwijzingen naar allerlei teksten als fabels, volkstalige hoofse romans, klassieke dichters en de Bijbel verwerkte. Bij het karakteriseren van de Asinarius als een soort parodie op de Aeneis zou ik enkele kanttekeningen willen plaatsen. Als uitgangspunt kunnen twee passages dienen, de eerste uit het begin van de tekst, waar de koningin verzucht dat ze kinderloos blijft: | |
[pagina 228]
| |
‘Wat nu gedaan? Het lukt maar niet, ik ben het moe
en al dat nachtelijk geflikflooi beu.
Ik ben een droeve vrouw die als de dorre aarde
in haar voren slechts het zaad verslindt.
Als een doorboorde zak, zo voel ik mij terecht,
die gretig slikt en dan weer alles uitspuwt.’ (v. 13-18)
De tweede passage die ik wil noemen is de (korte) beschrijving van het uiterlijk van de prinses die de ezelprins in het buitenland ontmoet: Het meisje was de kindertijd toen al voorbij.
Ze groeiden al, de haartjes in haar schaamstreek,
en de tepels op haar borstjes lieten weten
dat ze zonder man niet meer naar bed wou. (v. 129-132)
Met dit soort regels zijn we ver verwijderd van de sfeer die Vergilius in de Aeneis oproept. Eerder dan afzetten tegen de serieuze Vergilius zie ik de dichter van de Asinarius aanleunen tegen de lichtvoetige Ovidius. Reminiscenties aan het werk van Vergilius zijn weliswaar aanwezig, maar veel sterker aanwezig is de speels-erotische toon die in het werk van Ovidius en zijn vele twaalfde-eeuwse navolgers klinkt. Niet voor niets wordt de twaalfde eeuw ook wel aangeduid als de aetas ovidiana (‘de eeuw van Ovidius’). Jan Ziolkowski, professor aan de universiteit van Harvard, die een indrukwekkende reeks publicaties over middeleeuws-Latijnse teksten op zijn naam heeft staan en ook heeft geschreven over de Asinarius, spreekt in dit verband over de ‘intensely ovidianizing style of the poem’ en merkt op dat de tekst vaak is opgenomen in handschriften met ovidiaanse en pseudo-ovidiaanse teksten.Ga naar eind1 Persoonlijk zou ik er daarom eerder voor gekozen hebben om Het verhaal van de ezel onder te brengen in een (wellicht ooit nog te verschijnen) bundel In het spoor van Ovidius. Strabo, Anonymus, Milton, In het spoor van Vergilius. Vertaling Stijn Praet en Wim Verbaal, Leuven, 2017, 110 p., paperback, 20 EUR, ISBN 978-90-794-3377-3. |
|