Tiecelijn. Jaarboek 9 (jaargang 29)
(2016)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||
Heinrich Steinhöwel en zijn bemoeienis met het drukken van zijn werken
| |||||||||||||||||||||||||
De ZainersGa naar eind3De Zainers waren vermoedelijk broers, in elk geval naaste familieleden.Ga naar eind4 Het lijkt of Günther wat ouder was en het leerzame voorbeeld voor Johann. Hun leven verliep nagenoeg parallel. Ze vertrokken vanuit hun geboorteplaats Reutlingen naar Straatsburg. Daar trouwden ze, Günther met Agnes Krieg in 1463 en Johann in 1465 met Susanne Zuckswert, dochters van gildeleden. De Zainers kregen daardoor het burgerrecht van Straatsburg. Zij waren oorspronkelijk schilder van beroep en werden in Straatsburg lid van het gilde van schilders en goudsmeden. Günther stond in de belastingregisters bekend als Günther Schreiber. Daarmee wordt mogelijk aangegeven dat hij van beroep | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Guldenschreiber’ was: kalligraaf. In Straatsburg leerden de broers de nog nieuwe kunst van het boekdrukken, misschien wel bij Johannes Mentelin, ook een ‘Guldenschreiber’ van huis uit. Hij was het die de eerste complete bijbel in de volkstaal drukte (1466). Beide Zainers trokken waarschijnlijk ongeveer gelijktijdig van Straatsburg naar Augsburg. Vermoedelijk gebeurde dat op uitnodiging van Melchior von Stammheim, de abt van het klooster van de heiligen Ulrich en Afra van 1458 tot 1474. Deze abt was zeer geïnteresseerd in het humanisme en de productie van boeken.Ga naar eind5 Omdat de inrichting van een drukkerij een kostbare zaak was, moeten de broers, mogelijk zelf niet geheel onbemiddeld, steun hebben gehad. In Augsburg heeft Günther in de herfst van 1467 een boekdrukkerij ingericht, waardoor Augsburg de zesde Duitse stad met een drukkerij was. Later werd hij ook de leider van een drukkerswerkplaats met vier drukpersen die gesticht werd in het klooster van Ulrich en Afra, waar zich al een beroemd scriptorium bevond. De drukkerij heeft echter slechts een korte tijd bestaan (1473-1474). De broers Günther en Johann waren tot dan toe gezamenlijk opgetrokken. Johann ging na een kort verblijf in Augsburg in 1471 op uitnodiging van de stadsarts en humanist Steinhöwel naar Ulm en begon aan een zelfstandige carrière. Günther bleef en kwam tot een grote productie. In de tien jaar die hem gegeven waren in Augsburg, kwamen meer dan tachtig werken van zijn pers, waarvan 32 geïllustreerd. ‘Niet alleen het aantal en de betekenis van zijn drukken bezorgden Günther Zainer een vooraanstaande plaats te midden van zijn vakgenoten. Ook de artisticiteit van de uitvoering komt in aanmerking. De mooie, grote lettertypen, het schone drukwerk, het stevige witte papier met brede randen maken Zainers publicaties tot de mooiste getuigen van de tijd van de incunabelen. De drukker heeft ook zijn drukken rijk, soms te rijk uitgerust met beeldmateriaal en is hiermee in zekere zin baanbrekend geweest.’Ga naar eind6 Hij liet initialen en sierlijsten in hout uitsnijden en daarmee afdrukken maken. Die werden daarvoor meestal nog met de hand in de boeken aangebracht. Hij drukte religieuze werken in het Latijn, maar ook veel werken in de Duitse taal. Boeken in het Latijn waren meer iets voor universiteitssteden. Vanaf 1471 kwamen ook werken van de pers met gedrukte afbeeldingen en initialen. Het eerste was Der Heiligen Leben, de Duitse vertaling van de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine. Hij was zo de tweede drukker die tekst en illustratie combineerde. Albrecht Pfister was hem in 1461 in Bamberg voor geweest met Ulrich Boners Der Edelstein. Dit boek is genoemd is naar de fabel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||
waarmee het begint: ‘Von einem Hanen und einem edelen Steine’. Het afdrukken van houtsneden veroorzaakte onrust bij de professionele houtsnijders en de makers en schilders van speelkaarten van de stad. Ze klaagden Zainer voor de raad aan, bezorgd voor hun broodwinning. De abt van het klooster van Ulrich en Afra bemiddelde en uiteindelijk werd het Zainer toegestaan om houtsneden voor zijn boeken te drukken, mits hij gebruikmaakte van de houtbloksnijders van het stadsgilde.Ga naar eind7 Der Heiligen Leben werd in twee delen gedrukt. Bij het vervaardigen van het eerste deel, Winter Stuck, waren nog twee handelingen nodig geweest. Het tekstgedeelte en de houtsneden moesten afzonderlijk gedrukt worden. In het Somer Stuck van 1472 werden beeld en tekst tegelijk gedrukt. In 1475-1476 vervaardigde hij een bijbel in het Duits, de eerste bijbel met illustraties. De tekst daarvan zou toonaangevend zijn tot de bijbel van Luther verscheen.Ga naar eind8 In Augsburg kwamen de Zainers al snel in aanraking met Heinrich Steinhöwel, die een generatie ouder zal zijn geweest. Beide partijen hadden voordeel van hun samenwerking. Steinhöwel steunde de broers financieel en voorzag hen van opdrachten. Van zijn kant had hij de mogelijkheid om een groter publiek te krijgen voor zijn literaire en didactische ambities. De verbondenheid van de Zainers met Steinhöwel en diens kring blijkt ook uit het feit dat zij samen met hem en andere notabelen van Ulm werden opgenomen in de broederschap van het armenhospitaal Santo Spirito in Sassia te Rome op 15 juni 1478 in absentia. Günther was toen reeds overleden op 13 april 1478. | |||||||||||||||||||||||||
SteinhöwelHeinrich Steinhöwel was geboren in 1411-1412 in Weil bij Esslingen.Ga naar eind9 Hij kwam uit een patriciërsfamilie, die vanaf 1406 een wapen mocht voeren. Op het wapen staan twee gekruiste steenhouwerhamers, een verwijzing naar de familienaam. Hij studeerde langdurig in Wenen, waar hij in de graad van magister artium behaalde. In 1438 vertrok hij naar Padua, waar hij zijn studie in de medicijnen afrondde. Op 5 januari 1443 behaalde hij daar de graad van doctor in de geneeskunde. In deze Italiaanse stad zal zijn interesse in humanistische literatuur zijn ontstaan. Korte tijd doceerde hij aan de universiteit van Heidelberg en vervolgens was hij als arts werkzaam in zijn geboorteplaats Weil en in Esslingen. In 1450 werd hij beëdigd arts van de raad van Ulm. Het ging hem daar materieel gezien voorspoedig. Zijn bezoldiging was 100 florijnen per jaar, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||
tweeënhalf keer zoveel als een burgemeester van Ulm verdiende. Hij trouwde met Anastasia Egen, die behoorde tot een rijke Augsburgse patriciërsfamilie. Hij heeft kennisgemaakt met hertog Filips van Bourgondië, toen die in 1454 van 24 april tot 3 mei in Ulm verbleef. Er werden toen ontvangsten georganiseerd en zelfs een toernooi.Ga naar eind10 Filips de Goede was op weg naar de rijksdag in Regensburg om te spreken over een kruistocht tegen de Turken. Steinhöwel werd erbij gehaald, toen Filips, die in Regensburg al behoorlijk ziek was geweest, op de terugweg weer ziek werd. Hij mocht de hertog, die ook nog last had van aambeien, drie weken lang als lijfarts begeleiden langs de hoven van verschillende Duitse vorsten en alle pracht en praal van de ontvangsten meemaken van het hof van graaf Ulrich V en Margareth van Savoye in Stuttgart en van Albrecht VI van Oostenrijk en zijn literatuur minnende vrouw Mechthild van de Palts in Rottenburg.Ga naar eind11 Hij kon naar huis terugkeren op 6 juni na een vorstelijke beloning van 110 Rijnse florijnen in ontvangst te hebben genomen. De rijksstad Ulm was in die tijd een bloeiende stad. Met bijna 20.000 inwoners was ze naast Straatsburg verreweg de grootste stad in het zuidwesten van Duitsland.Ga naar eind12 Ulm was een belangrijk handelscentrum. Het lag gunstig aan de Donau. Vanaf Ulm was de rivier bevaarbaar. Er werd gehandeld in linnen, katoen en vooral bombazijn. Een tijdgenoot, de dominicaan Felix Fabri, heeft een beschrijving nagelaten van Ulm in zijn Tractatus de civitate Ulmensi, dat in 1488-1489 werd geschreven. Hij schrijft over de nijverheid dit: Er worden twee producten vervaardigd in Ulm, die niet in verhouding staan en om zo te zeggen niet meetellen, maar die wel overal naartoe worden verhandeld, namelijk de hostie en het kaartspel. Velen mensen bakken hosties en vervoeren die naar Innsbruck, Bolzano en Trente. Er zijn zoveel makers en schilders van speelkaarten in Ulm dat ze die in kisten naar Italië, Sicilië en de verste eilanden in de zee en naar elke streek sturen.Ga naar eind13 Omdat de economie floreerde, was er geld genoeg voor prestigieuze projecten. Daarvoor was een grote hoeveelheid kunstenaars nodig. De munsterkerk was zo immens dat de hele bevolking erin paste. Die kerk alleen al had 51 altaren, schrijft Felix Fabri.Ga naar eind14 Schilders en houtsnijders hadden er genoeg werk. Juist toen Johann Zainer zich in Ulm vestigde, was men bezig met het werk aan de koorbanken voor de munsterkerk in de werkplaats van Syrlin, waar een groot aantal beeldhouwers en houtsnijders zich had verzameld. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||
In dit Ulm, dat zijn economische en artistieke hoogtepunt beleefde, was Steinhöwel werkzaam. Naast zijn bezigheden als arts had hij tijd genoeg om zijn studie in humanistische werken, waarmee hij in Padua in aanraking was gekomen, voort te zetten. Het was zijn ideaal om humanistische Latijnse teksten voor het Duitse publiek toegankelijk te maken. Hij had al eerder werk geschreven dat gebaseerd was op zijn artsenpraktijk, een Pestbüchlein in 1446 naar aanleiding van een pestepidemie. In de jaren 1460 waagt hij zich aan enkele literaire producten, die in handschriften werden verspreid. Het lijkt waarschijnlijk dat Steinhöwel actief op zoek is gegaan om voor zijn literaire productie een groter publiek te vinden. Hij hoorde van het nieuwe fenomeen van het drukken van boeken en zag de mogelijkheden ervan in. De komst van de Zainers naar Augsburg gaf hem een nieuwe kans. Ulm was niet zo ver weg gelegen van Augsburg en hij had connecties met deze stad. Zijn schoonfamilie woonde daar immers. Als eerste resultaat van die samenwerking met de Zainers kwam in Augsburg in 1471 Die Hystory des Küniges Appollonii uit, een Duitse bewerking van de laatantieke roman over koning Appollonius van Tyrus. Steinhöwel had dat werk tien jaar eerder al vervaardigd met gebruikmaking van verschillende Latijnse bronnen. Ook heel geliefd werd Steinhöwels vertaling en bewerking van de Griseldis van Boccaccio, de laatste novelle van de Decamerone. Dat werk had hij al geschreven in 1461-1462. Een handgeschreven exemplaar van deze Grisel heeft zich in het bezit bevonden van een van Steinhöwels adellijke contacten, Mechthild van de Palts.Ga naar eind15 Het werd nu anoniem uitgegeven bij Günther Zainer in 1471. De vertaling is niet rechtstreeks gebaseerd op de Italiaanse tekst van Boccaccio, maar op de Latijnse bewerking van Petrarca, zoals uit de beginregel valt op te maken: ‘Diß ist ain epistel francisci petrarche, Von grosser stätikeyt ainer Grisel gehaissen.’ Binnen een jaar volgden nog twee drukken van de Griseldis. Johann had zich intussen losgemaakt uit het samenwerkingsverband met Günther. Steinhöwel had hem in staat gesteld om dicht bij hem in de buurt een eigen werkplaats te beginnen in Ulm waar hij met gebruikmaking van de technische kennis en sommige lettertypes van Günther boeken begon te produceren. Het eerste werk dat hij daar drukte was Büchlein der Ordnung des Pestilenz van Steinhöwel, gedateerd 11 januari 1473. In hetzelfde jaar verscheen de Deutsche Chronik anoniem, maar wel te herkennen als een werk van Steinhöwel, want het was voorzien van zijn wapen. In de vijf jaar die volgden, tot aan de dood van Steinhöwel, kwamen rijk geïllustreerde boeken uit, die kostbaar waren om te maken en ook alleen gemaakt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||
konden worden dankzij de ondersteuning van de kapitaalkrachtige Steinhöwel. Zo kwam in 1473 bij Johann een verbeterde tekst van de Griseldis uit, voorzien van houtsneden.Ga naar eind16 Ook het werk dat een jaar later bij Johann Zainer verscheen, was van fraaie houtsneden voorzien. Het was een geheel nieuw werk van de hand van Steinhöwel, een vertaling en bewerking van Boccaccio's De claris mulieribus: Von den sinnrichen erlúchten wyben. Door dit werk op te dragen aan Eleonore van Schotland, de vrouw van hertog Sigismund van Tirol, als voorbeeldige lezeres, richtte hij zich tot een lezerspubliek van vrouwen. Zij konden uit het werk lering verkrijgen en hun vermogen tot oordelen op morele zaken scherpen aan de hand van de beschreven vrouwen.Ga naar eind17 Als compliment aan Eleonore was het laatste hoofdstuk van de honderd ongeschreven gelaten: daar zou Eleonore een plaats kunnen krijgen als voorbeeldige vrouw. In de begininitiaal op de eerste pagina is het Schotse wapen te zien en in de sierlijst zijn de wapens van Sigismund verwerkt. Op een afstandje en kleiner staat het wapen van Steinhöwel (zie afb. 1).Ga naar eind18 Zelfbewust presenteert de auteur zich in de inleiding: ‘Hainricus Stainhoewel von Wyl an der Wirm, doctor in ercny, maister der süben künst, geschworner arczt ze Ulm.’Ga naar eind19 Het werk was een jaar eerder al in het Latijn uitgegeven door Johann met 79 houtsneden. Vervolgens kwam bij Günther Zainer Steinhöwels bewerking uit van de Latijnse tekst van de Speculum humanae vitae van Rodrigo Sánchez de Arévalo, bisschop van Zamora. Dat werk was niet lang daarvoor ontstaan, in 1460, en in het Latijn uitgegeven vanaf 1468, o.a. door Günther zelf. De bewerking van Steinhöwel was bestemd voor de Duitse lekenlezers. In 1475 verscheen het werk ook bij Günther Zainer in de volkstaal in een prachtige folio-editie met 56 houtsneden. Het was opgedragen aan Sigismund van Tirol, evenals het volgende werk, de Esopus. | |||||||||||||||||||||||||
De EsopusIn 1476-1477 kwam bij Johann Zainer Steinhöwels meest ambitieuze project uit, de Esopus.Ga naar eind20 Het drukken ervan betekende een grote aanslag op de middelen en het kunnen van Steinhöwel en Zainer. Het uitgangspunt was de levensbeschrijving van Esopus, de fabelverteller uit de Griekse oudheid. Daarop volgden fabels uit de antieke fabeloverlevering en exempels en anekdotes uit meer recente tijden, die thematisch aansloten bij het leven van Esopus. Het zou het enige werk van Zainer blijven van deze vorm en omvang. Het was om meer- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Blad uit Steinhöwels Von den erlauchten Frauen (Ulm [ca. 1474]) met de opdracht aan Leonore van Schotland en de sierlijst waarin diverse wapens zijn verwerkt. Exemplaar van de Bayerische Staatsbibliothek München. Signatuur: Rar. 704, 6r, URN: urn:nbn:de:bvb:12bsb00025586-9.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||
dere redenen bijzonder. Het werk werd in twee talen uitgegeven, in het Latijn en in het Duits. Tot nu toe had Steinhöwel het Latijnse werk en zijn Duitse vertaling daarvan steeds afzonderlijk laten drukken.Ga naar eind21 In de Esopus volgde de vertaling het Latijn op de voet. Verder had het boek een zeer gevarieerde inhoud en bevatte het 205 prachtige houtsneden verspreid over 288 bladen. Het was geen wonder dat het werk zo populair werd. De fabelverzameling werd vooral ook door de houtsneden een bestseller en raakte na het verschijnen in 1476-1477 verspreid over heel Europa. Er kwam niet nogmaals een tweetalige uitgave. Wel kwamen er afzonderlijk Latijnse en Duitse versies. Van 1477 tot 1539 verschenen in Augsburg alleen al 22 drukken in het Duits. Het werk staat daarmee op de derde plaats van Augsburgse bestsellers, na het Plenarium en de Lucidarius. Buiten Augsburg kwamen er nog eens zeven drukken uit.Ga naar eind22 Uitgaven in andere volkstalen volgden. Reeds in 1480 kwam in Frankrijk een vertaling van de hand van Macho te Lyon uit. Meerdere drukken volgden. Caxton drukte in 1484 een vertaling in het Engels. Leeu gaf in Antwerpen eerst een editie uit in het Middelnederlands in 1485 en vervolgens een in het Latijn in 1486. De Nederlandse editie was net als Caxtons druk gebaseerd op de Franse vertaling, maar ook gedeeltelijk op de Latijnse versie. Jan Hurus volgde in 1489 met een editie in het Castiliaans, uitgegeven in Zaragossa. Er kwamen edities in het Deens en in het Tsjechisch en zelfs in het Japans, door Portugese missionarissen gedrukt.Ga naar eind23 Het materiaal van de Esopus werd ook opgenomen in de uitgebreide fabelverzameling van Sebastian Brant: Esopi appologi sive mythologi: cum quibusdam carminum et fabularum additionibus Sebastiani Brant, uitgegeven bij Jacob von Pfortzheim te Basel in 1501. Daarvan volgde spoedig een Duitse vertaling die erg populair was in de zestiende eeuw. Steinhöwel had in de Esopus teksten uit zeer verschillende bronnen bijeengebracht en tot een geheel gemaakt. Het werk bestaat uit de volgende onderdelen:Ga naar eind24
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||
Aan het geheel was Gwiscardus und Sigismunda, de Duitse vertaling van De amore Guiscardi et Sigismundae, van Leonardo Bruni van Arezzo toegevoegd. Dat was weer een bewerking van Boccaccio's novelle uit de Decamerone (Dec. IV, 1). Die Duitse vertaling was niet van Steinhöwel zelf, maar van Niklas von Wyle, humanist en afkomstig uit dezelfde stad als Steinhöwel. Die novelle is na het colofon ‘Geendet säliglich von Iohann Zeiner zuo Ulm’ geplaatst en moet als een losstaande toevoeging beschouwd worden. Ze is niet in alle exemplaren van de druk van Ulm opgenomen.Ga naar eind26 Zou dit verhaal toegevoegd zijn om het monumentale werk te besluiten met een naamcompliment aan Sigismund van Tirol, aan wie het boek opgedragen was en met wie het boek dus ook begon? Het wapenschild van Sigismund, een witte of zilveren balk door een rood veld, het wapen van Oostenrijk, is dit keer verwerkt in vier houtsneden bij de fabels. Het wapen hangt steeds vrij van de grond in een boom. Ook het wapen van Steinhöwel is afgebeeld. Het bevindt zich in de houtsnede die direct volgt op de fabel van Juno en de pauw met het wapen van Sigismund.Ga naar eind27 Dat van Steinhöwel ligt nederig op de grond. Dat achter elkaar plaatsen van die twee houtsneden moet met opzet zijn gedaan om de nauwe betrekkingen tussen Steinhöwel en de hertog te benadrukken (zie afb. 2 en 3). Het is een intrigerende vraag waarom Steinhöwels wapen juist is toegevoegd aan de fabel van de panter en de boeren. De inhoud van de fabel is als | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 De fabel van Juno en de pauw met het wapen van Sigismund van Tirol. Ingekleurde houtsnede uit de editie van Gheraert Leeu, Die hystorien ende fabulen van Esopus. Antwerpen, 1485. Den Haag, Meermanno-Westreenianum. Signatuur 1B1, D5r (nr. 64).
Afb. 3 De fabel van de panter met het wapen van Steinhöwel. Ingekleurde houtsnede uit de editie van Leeu, D5v (nr. 65).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||
volgt: een panter valt in een kuil. Door sommigen wordt hij verzorgd, door anderen mishandeld. In de nacht weet hij uit de kuil te ontsnappen. Later komt hij terug om die hem sloegen en wilden doden te straffen. De moraal: je moet vriendelijk zijn voor vreemden, voor het geval je later daarvoor beloond of gestraft gaat worden. De fabel heeft een christelijk tintje. Wat de panter in de fabel overkomt, doet denken aan het lijden van Christus en zijn terugkomst om het oordeel uit te spreken over de goeden en kwaden.Ga naar eind28 De panter is van oudsher het symbool van Christus. Volgens de Physiologus en de Bestiaria komt uit zijn bek een zoete geur waar alle dieren op afkomen, behalve de draak, die het kwaad symboliseert. De panter is evenwel ook een heraldisch dier. Hij heeft in dat geval horens, koeienoren en vogelklauwen. Er komt vuur uit zijn bek en soms uit zijn oren.Ga naar eind29 De houtsnede bevat dus een vernuftig uitgewerkte afbeelding van Steinhöwels wapen. De combinatie van panter en wapen komt ook voor op het portret van Steinhöwel op de titelpagina van Beschreibung einer Chronic, een herdruk van Steinhöwels Deutsche Chronik met een voortzetting van Jacob Köbel. Dit werk werd in 1531 gedrukt door Christian Egenolff te Frankfurt am Main (zie afb. 4).Ga naar eind30 Het wapendier van Steinhöwel blijkt dus de panter te zijn; de helmbos van Sigismund bestond uit pauwenveren, zoals blijkt uit een afbeelding in het Ortenburger Wappenbuch dat tussen 1466 en 1473 werd vervaardigd (zie afb. 5).Ga naar eind31 Het wapen van Sigismund is dus niet zonder reden aan de fabel van Juno en de pauw toegevoegd. Uit het naast elkaar plaatsen van de twee houtsneden met wapens blijkt dat Steinhöwel zich intensief met het ontwerpen van de houtsneden heeft bemoeid. Waarom Steinhöwel juist Sigismund van Tirol en zijn vrouw heeft uitgekozen om een aantal boeken aan op te dragen, is onbekend. Steinhöwel was financieel onafhankelijk en hoefde geen rijke beschermer te plezieren.Ga naar eind32 Het zou kunnen zijn dat dit vooral te danken was aan Sigismunds vrouw, Eleonora van Schotland. Aan haar had Steinhöwel eerder zijn vertaling van De claris mulieribus opgedragen. Eleonora wist krachtdadig op te treden op politiek gebied - ze nam zelfs de wapens op tegen Nicolaas van Cusa -, maar zij had ook belangstelling voor de humanistische letteren en voor vertalingen in de volkstaal. Ze wordt genoemd als de vertaalster van Pontus und Sidonia uit het Frans in het Duits. Dit werk werd op initiatief van haar echtgenoot na haar dood (1480) in Augsburg in 1483 gedrukt bij Hans Schönsperger.Ga naar eind33 Steinhöwel had met de Esopus vanwege de Duitse vertaling een breed publiek voor ogen. Tegelijkertijd was het werk ook bestemd voor mensen die het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 4 De afbeelding van Steinhöwel. Titelpagina van Beschreibunge einer Chronic, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur KW230 E11.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 5 Het wapen van Sigismund van Tirol in het Ortenburger Wappenbuch, Bayerische Staatsbibliothek München, signatuur Codicon 308 u, fol 57r.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||
Latijn machtig waren. Voor hen was één fabel speciaal bedoeld, want die had hij uit kiesheid onvertaald gelaten. Deze fabel had namelijk een voor vrouwen weinig vleiende inhoud. Ze zouden een ingeboren neiging hebben tot overspeligheid, zoals de kippen het niet kunnen nalaten te scharrelen.Ga naar eind34 In de ‘Entschuldiging’ richt hij zich heel specifiek tot een vrouwelijk publiek. Er is hem veel aan gelegen dat hij door de vrouwen goed begrepen wordt. De verontschuldiging voor het invoegen van lichtzinnige anekdoten wordt met een knipoog gebracht: hij somt intussen wel een heel stel anekdotes op die nog lichtzinniger zijn. Dat wijst erop dat Steinhöwel een hoge dunk had van het gevoel voor humor van vrouwen. | |||||||||||||||||||||||||
HoutsnedenGa naar eind35De houtsneden die werden toegevoegd aan de Esopus van Steinhöwel zijn van hoge kwaliteit en hebben ongetwijfeld bijgedragen tot het grote succes van het boek. Ze zijn dan ook meerdere keren gebruikt en vele malen gekopieerd. Zo werden de houtblokken van de druk uit Ulm ook in Augsburg gebruikt door Günther Zainer in zijn druk van 1477. Aan deze druk werden vier houtsneden toegevoegd die in de druk van Ulm ontbraken.Ga naar eind36 Het zou kunnen dat er problemen waren met de levering van de betreffende houtsneden en dat ze nog niet klaar waren, toen de Esopus gedrukt werd. De houtsneden van de Zainers staan aan het begin van een lange beeldtraditie. Voor de uitgave van 1480 van Macho's vertaling te Lyon werden zeer fraaie kopieën gemaakt naar de druk van Günther Zainer uit 1477.Ga naar eind37 De drukker Heinrich Knoblochtzer, werkzaam in Straatsburg, maakte kopieën van de houtsneden uit de druk van Steinhöwel uit 1476-1477 voor zijn Latijnse druk Aesopus, Vita et Fabulae (circa 1481). Deze houtsneden waren over het algemeen van mindere kwaliteit en hier en daar een stap terug, vergeleken met de originelen.Ga naar eind38 Die reeks houtblokken heeft Leeu overgenomen van Knoblochtzer voor zijn drukken van 1485 en 1486. Tot in de negentiende eeuw verschenen er illustraties die teruggingen op de houtsneden van Ulm. De houtblokken die de Ulmer drukker Johann Zainer in nauw overleg met Steinhöwel had laten snijden, zijn door Lilli Fischel toegeschreven aan de schrijnwerker Jörg Syrlin de Oudere (1425-1491) op grond van overeenkomsten met het houtsnijwerk aan de koorbanken van het munster te Ulm.Ga naar eind39 Die banken waren in 1474, vlak voordat de Esopus uitkwam, voltooid. Afgezien | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||
van kleiner houtsnijwerk bevatte de banken negentig portretbusten die aan de koorbanken hun reputatie hebben gegeven. Aan de noordzijde bevinden zich afbeeldingen van profeten, heiligen en evangelisten, aan de zuidzijde portretten van vrouwelijke heiligen. Vooral de portretten die zich bevinden op de afsluitingen van de bankgedeelten gelden als meesterwerken. Er zijn aan de noordzijde acht geleerden en schrijvers uit de oudheid te bewonderen. Door de bijschriften worden ze benoemd als Pythagoras, Cicero, Terentius, Ptolemaeus, Seneca, Quintilianus en Secundus. Bij één portret, dat getooid is met de lauriertak van het dichterschap, staat geen naam. Traditioneel wordt dat een portret van Vergilius genoemd. Maar ook wordt het wel speculatief beschouwd als een portret van Syrlin of zelfs van Steinhöwel.Ga naar eind40 Aan de zuidzijde staan Sibillen op de eindpanelen van de banken afgebeeld. Syrlin heeft in de loop van de werkzaamheden zijn naam vier keer aangebracht op de koorbanken.Ga naar eind41 Toch is het de vraag of hij zelf ook de uitvoerder was van het houtsnijwerk. Hij was van beroep schrijnwerker. Eerder zal het zo zijn dat Syrlin de koorbanken wel ontworpen heeft, maar dat de details van het plan uitgevoerd werden door zijn werkplaats, waar meerdere beeldhouwers werkzaam waren.Ga naar eind42 Anja Schneckenburger-Broschek ziet in de borstbeelden van de koorbanken overeenkomsten met beeldengroepen uit de zuidelijke Nederlanden zoals voorstellingen uit het leven van Maria in het Rijksmuseum, in het bijzonder de ontmoeting van Joachim en Anna, en de Bourgondische beelden van voorouders, die hebben gestaan om de tombe van Isabella van Bourbon, vrouw van Karel de Stoute. De beelden zelf zijn verdwenen, maar er zijn tien kopieën van bewaard, nu eveneens in het Rijksmuseum.Ga naar eind43 Het voorbeeld van die beelden is de graftombe geweest die door hertog Filips de Goede van Bourgondië is opgericht in Rijsel voor zijn voorouders Lodewijk van Male en diens vrouw Margaretha van Brabant en hun dochter Margaretha van Vlaanderen, en een soortgelijk monument in Brussel voor Johanna van Brabant. Rogier van der Weyden, leerling van Robert Campin, was de ontwerper van die monumenten, en Jean de le Mer de beeldhouwer. Regine Hilpert wijst ook op de mogelijkheid van die connectie met de Nederlanden. Het lijkt haar niet waarschijnlijk dat Syrlin in de Nederlanden werkzaam is geweest en daar invloed had ondergaan. Eerder zal de maker van de portretbustes een kunstenaar van Nederlandse origine zijn geweest.Ga naar eind44 In elk geval kan gezien de connecties die Ulm en Steinhöwel hebben gehad met Filips van Bourgondië, Zuid-Nederlandse invloed niet uitgesloten worden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||
Het gaat evenwel over de houtsneden van de Esopus. Volgens Peter Amelung is het niet mogelijk die toe te schrijven aan een bepaalde kunstenaar, ook al staan ze stilistisch dicht bij de portretten van de Ulmer koorbanken.Ga naar eind45 Wanneer je de houtsneden in de druk van Steinhöwel onder de loep neemt, blijken de afbeeldingen bij de fabels in het algemeen wat eenvoudiger van aard en meer traditioneel te zijn dan de houtsneden bij het Leven van Esopus en de anekdotes van Petrus Alfonsi, de facetiae van Poggio en de novelle Gwiscardus und Sigismunda. Daar gaat het dan ook meestal om dierenfiguren. Er zitten ook zeer eenvoudige bij, zoals bij de fabel van de pot van ijzer en van aardewerk (nr. 123). Het geheel is niet het werk van één man, maar van meerdere artiesten van verschillende bekwaamheid. Bij de fabels worden vaak in een houtsnede twee fasen van het verhaal afgebeeld. In het verhaal van Esopus zijn de houtsneden daarentegen gefocust op één aspect van het verhaal. Een uitzondering daarop is de illustratie bij de episode van de twee kraaien.Ga naar eind46 Subtiel wordt tegelijkertijd uitgebeeld hoe Esopus ondanks het feit dat hij een voorteken van twee kraaien had gezien dat gunstig was, toch gegeseld wordt; zijn meester Xanthus ziet het ongunstige voorteken van één kraai, maar wordt voor een diner uitgenodigd (de vijftiende episode, zie afb. 6). Bij de fabels konden de kunstenaars terugvallen op een beeldtraditie in handschriften of bijvoorbeeld op Ulrich Boners Edelstein.Ga naar eind47 Voor het Leven van Esopus en de novelle moest nieuw werk worden bedacht. Nu was er in Ulm geen gebrek aan deskundige tekenaars en houtsnijders. In de stad was immers een concentratie van kunstenaars en vooral houtsnijders die bezig waren geweest met het werk aan de koorbanken van de munsterkerk. Bovendien was er een jarenlange traditie van het ontwerpen en vervaardigen van speelkaarten.Ga naar eind48 Er was talent in overvloed. In de houtsneden bij het Leven van Esopus zijn de figuren geplaatst in landschappen en uitgewerkte interieurs, soms met een doorkijkje naar buiten. Mensen kijken uit ramen of komen naar binnen en gaan door de deur naar buiten. Het valt op dat enige pogingen zijn gedaan om meubels en gebouwen in perspectief weer te geven. Ook vernieuwend lijkt hoe omgegaan wordt met de omkadering van de voorstelling. Het is in principe zo dat bij een voorstelling in de open lucht het landschap omkaderd wordt, maar de hemel opengelaten, waardoor de tegenstelling tussen de compacte aarde en de vrije hemel wordt geaccentueerd en de illusie van ruimte geschapen. Wat zich in gebouwen afspeelt, is geheel omlijnd en bij scènes die zich gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten afspelen, zijn het landschap en de gebouwen weer omkaderd en is de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 6 Idem c2r.
Afb. 7 De varkenspootjes. Idem b2v.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||
lucht vrijgehouden. Het ziet ernaar uit dat dit een vernieuwend element is in de houtsneden van Steinhöwel. Hier is een kunstenaar aan het werk die zich niet verplicht voelt de hele beschikbare ruimte te vullen, maar die zich weet te concentreren op het essentiële. De platen waarop groepen van mensen staan afgebeeld zijn een lust voor het oog. Ze zijn levendig en geven de gebeurtenissen goed weer. Veel aandacht wordt besteed aan de gezichten en de handen. Gebaren zetten het verhaal kracht bij. Soms beeldt de maker emotie uit, zoals de afkeer die Xanthus' echtgenote toont bij het zien van Esopus, en haar verdriet en woede als Esopus de lekkere hapjes niet aan haar, maar aan de hond geeft.Ga naar eind49 Situaties zijn met humor weergegeven. Let bijvoorbeeld op het gebaar dat het varkentje achter Esopus maakt in de episode met het mysterie van de varkenspootjes (zie afb. 7).Ga naar eind50 De figuren zijn karakteristiek en herkenbaar. Esopus vormt een duidelijk contrast met de vaak elegante en slanke gestaltes rondom hem. Hij is kort en plomp, met een bochel en een buikje en met dikke benen en grote voeten. Aanvankelijk is hij klein vergeleken met de figuren om hem heen. Op de eerste houtsneden reikt hij niet eens tot de schouders van zijn medeslaven. Het lijkt of hij met het vertellen van het verhaal groeit, niet alleen in wijsheid, maar ook wat zijn lichaam betreft. Bij zijn ontmoeting met Croesus is hij even groot als de koning. Hij heeft dan inmiddels ook zijn slavenkleed verruild voor tabberd en professorenmuts. | |||||||||||||||||||||||||
De titelplaatAan de inleiding gaat een grote houtsnede vooraf met een afbeelding van Esopus (zie afb. 8). Hij staat daar met blote voeten afgebeeld.Ga naar eind51 Dat is opmerkelijk, want verder wordt hij altijd met schoenen afgebeeld, behalve als hij in de gevangenis zit met zijn voeten in het blok. Anders dan in de tekst beschreven wordt, is zijn gezicht op de titelplaat fijn getekend. Het is het doorleefde gezicht van een wijs man met grote, vriendelijke ogen. De mond is mooi gevormd. Esopus heeft slanke handen met ranke vingers. De uitbeelding van Esopus is enigszins raadselachtig. Waarom is hij speciaal in deze houding afgebeeld? Hij is voorgesteld in beweging, alsof hij op weg is, het ene been voor het andere zettend. Met zijn handen maakt hij gebaren, alsof hij met zijn handen z'n verhaal kracht wil bijzetten. Ook lijkt het of hij een uitnodigend gebaar maakt om de tekst op de pagina rechts ernaast met de opdracht aan Sigismund te gaan lezen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 8 De originele titelpagina uit de eerste druk van de Esopus. Heinrich Steinhöwel, Fabulae, Ulm [ca. 1476]. Exemplaar van de Bayerische Staatsbibliothek München. Signatuur: Rar. 762, 1v, URN: urn:nbn:de:bvb:12-bsb00024825-3.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||
De voorwerpen en gebeurtenissen die rondom Esopus zijn afgebeeld zinspelen op wat Esopus in zijn leven heeft meegemaakt. Zij geven als het ware een inhoudsopgave van de levensbeschrijving die volgt.Ga naar eind52 De lezer wordt hierdoor uitgenodigd om steeds terug te bladeren naar de titelpagina om te kijken of daar iets van de betreffende episode te zien is. De afbeeldingen zijn op een enkele uitzondering na gerangschikt in de volgorde van de gebeurtenissen zoals die in het Leven van Esopus beschreven staan.Ga naar eind53 Meestal is het verband tussen de tekst en de uitbeelding duidelijk. De voorstellingen zijn gerangschikt in drie verticale rijen. De reeks van gebeurtenissen dient van rechts boven naar links beneden gelezen te worden. Op het originele houtblok was de voorstelling uiteraard in spiegelbeeld gesneden, in de normale leesrichting van links naar rechts te lezen. Steinhöwel heeft geen duidelijke indeling in hoofdstukken. In de volgende opsomming wordt steeds verwezen naar de pagina in het exemplaar in München en voor het gemak naar de historiën of episodes waarin het Leven van Esopus ingedeeld is in de editie van Leeu.Ga naar eind54
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 9 Titelpagina van Sebastian Brant: Esopus leben und Fabel, Freyburg im Breyssgaw, 1535. Exemplaar van de Bayerische Staatsbibliothek München. Signatuur: Res/4 A.gr.b. 55, 1r, urn:nbn:de:bvb:12-bsb00024258-4.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||
De grote houtsnede moet met zorg tot stand gekomen zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat eerst de grote figuur van Esopus is getekend en dat vervolgens de figuurtjes daaromheen zijn gerangschikt, zo geselecteerd dat er ongeveer tien op een rij passen. Hoe zorgvuldig dat is gedaan, wordt duidelijk wanneer men de houtsnede vergelijkt met een latere kopie, zoals de rommelige navolging in de editie van Sebastian Brant (zie afb. 9). De ontwerper moet de houtsneden die horen bij diverse episodes of historiën van het leven van Esopus bij de hand gehad hebben, want sommige van de voorstellingen zijn direct gekopieerd van die houtsneden, of daarop gebaseerd. Tegelijkertijd heeft hij bij het ontwerpen ook gebruikgemaakt van de tekst zelf of van een korte samenvatting daarvan. Mogelijk heeft Steinhöwel, die gezorgd heeft voor de Duitse vertaling en nauw betrokken was bij het ontwerpen van de editie, ook gezorgd voor de planning van de illustraties, in nauwe samenwerking met Johann Zainer zelf. Die was immers schilder van oorsprong. Waar heeft de maker de inspiratie bij het ontwerpen van de grote houtsnede vandaan gehaald? De wijze van afbeelden: een hoofdpersoon omringd met afbeeldingen, komt wel meer voor. Het was in de late middeleeuwen niet ongewoon om in één afbeelding meerdere scènes bijeen te brengen. De afbeelding van Christus aan het kruis bijvoorbeeld wordt vaak omringd door een veelheid aan afzonderlijke taferelen uit het lijdensverhaal. Wat het idee van het ontwerp betreft, doet de houtsnede denken aan de losse prent Verlobte und Haushalten uit ongeveer dezelfde tijd (zie afb. 10).Ga naar eind56 De maker heeft de houtsnede voorzien van zijn naam: Hanns Paur. Die is wel gelijkgesteld met een Hans Paur die een speelkaartenschilder in Neurenberg was. In het midden van de houtsnede is in een landelijke, heuvelachtige omgeving een welgesteld paar afgebeeld. De man heeft een ring in zijn hand. Het ziet ernaar uit dat hij de vrouw wil voorstellen te trouwen. Boven het paar staan de volgende versregels: Were zu der Ee greyffen welle
Der tracht das er dar zu bestelle
Haussrat das er nit mangel hab
Hye merck du dirn und iunger knab
Wiltu dich hausshaltens nemen an
So tracht was du darzu must han
In ein hauss gehort als vil haussrat
Das der zehenteil nit hye gemalet stat.Ga naar eind57
[Wie wil trouwen, probeert het zo te organiseren dat hij geen gebrek aan huisraad heeft. Let dus op, meisje en jongeman: als je een huishouden wilt beginnen, bedenk dan wat je daarbij moet hebben. In een huis hoort zoveel huisraad, dat niet het tiende deel hier afgebeeld staat.] | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 10 Verlobte und Haushalten. Staatliche Graphische Sammlung, Munchen 118 321 D.
Om het paar heen is in 24 vlakken afgebeeld wat een getrouwd stel nodig heeft om een huishouden in welstand te kunnen voeren, te beginnen links boven met de afbeelding van een bed met verkreukelde lakens en verder aan de bovenkant biertonnen, meubilair en huisraad voor de leefruimtes en de keuken. Aan de onderzijde staan spullen voor de voorziening van voedsel. Aan de kant van de man links staan mannendingen afgebeeld: harnas, wapens, sporen, een stal met een paard. Aan de kant van de vrouw rechts: onder andere schoonmaakmiddelen, toiletgerei en werktuigen om wol te spinnen. Volgens het rijmpje is dat nog maar het tiende deel van wat werkelijk nodig is. Vergelijkbaar zijn prenten waarop monumentale figuren staan afgebeeld met om hen heen attributen en figuren die bij hen horen. Heiligen bijvoorbeeld. Een mooi voorbeeld is een houtsnede van de heilige Antonius abt van circa 1450.Ga naar eind58 Antonius zit monumentaal in het midden van de afbeelding met zijn kenmerkende staf in de vorm van de Griekse tau. Links en rechts van hem staan figuren afgebeeld die hem aanbidden en hem offergaven aanbieden. Aan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||
zijn voeten zijn twee slachtoffers van het Antoniusvuur afgebeeld en een varkentje met een bel. Boven zijn hoofd hangen ex voto's van handen en voeten. Deze prent is afkomstig uit Zuid-Duitsland. Een centrale figuur met verklarende voorwerpen of dieren en personen is ook te zien op afbeeldingen van de zodiakman: een mens omringd door afbeeldingen van de tekens van de dierenriem. Die tekens verwijzen naar de verschillende lichaamsdelen waarop de sterrenbeelden invloed uitoefenen.Ga naar eind59 Een ander voorbeeld is de wondenman, bloedend aan alle kanten met om hem heen de wapens die de wonden hebben veroorzaakt.Ga naar eind60 De beweging die Esopus maakt (hij zet een stap vooruit) doet enigszins denken aan die van Venus op de houtsnede Frau Venus und der Verliebte van Meister Casper van omstreeks 1485. Venus wordt omringd door negentien harten die doorboord, gebroken, verbrand en geplet of doorgesneden zijn of in de klem of tang of drukpers zitten.Ga naar eind61 Nog een ander populair voorbeeld: in de late middeleeuwen waren in Zuid-Duitse en Zwitserse kerken afbeeldingen te zien van de zogenaamde Feiertagschristus,Ga naar eind62 een meer dan levensgrote Christus omgeven door allerlei werktuigen. Aanschouwelijk wordt hier voorgesteld wat men zoal op zondag vanwege de zondagheiliging niet mag doen. Het idee van een centrale persoon komt dus meer voor, maar dat de omringende figuren dienen als een verwijzing naar het verhaal dat gaat komen en dat nog wel in de volgorde waarin het verhaal verteld wordt, is wel uniek. Het dichtst hierbij komt de afbeelding van de lijdende Christus omgeven door de Arma Christi, de werktuigen van zijn lijden en sterven, die verwijzen naar de verschillende gebeurtenissen uit de evangeliën en de heiligenliteratuur. In de tijd van het ontstaan van de Esopushoutsnede moet iedere gelovige zulke afbeeldingen vele malen voor ogen hebben gehad. De Arma Christi hadden een vaste plaats gekregen in de uitbeelding van de zogenaamde Gregoriusmis. Op muurschilderingen in het Zwitserse Rhäzüns en Schlans van omstreeks 1400 zijn de uitbeeldingen te zien van zowel de Feiertagschristus als de Gregoriusmis (zie afb. 11). De houtsnede met Esopus vat het verhaal van zijn leven en sterven kort in beelden samen. Het is heel waarschijnlijk dat de kunstenaar geïnspireerd werd door een afbeelding van zo'n Gregoriusmis.Ga naar eind63 Paus Gregorius de Grote (560-604) was zeer begaan met het lot van mensen in het vagevuur en de hel. Daarover gaan twee vaak afgebeelde legendes. Hij bad volgens de Legenda Aurea voor de heidense keizer Trajanus en wist hem zo te verlossen van de eeuwige pijn.Ga naar eind64 Ook zou hij eens tijdens het opdra- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||
gen van de mis gebeden hebben om een teken. Er waren namelijk mensen aanwezig die in twijfel trokken dat de wijn in het bloed van Christus veranderde. Hij kreeg toen een visioen: de lijdende Christus verscheen, omringd door de Arma Christi.Ga naar eind65 Het bloed uit zijn wonden spoot in de kelk als een teken dat de geconsacreerde wijn in de miskelk ook werkelijk het bloed van Christus was. Dat zou zijn gebeurd in de Santa Croce in Gerusalemme te Rome. In die kerk worden belangrijke relieken bewaard: doornen uit de doornenkroon, de wijsvinger van Thomas, aarde van Golgotha, delen van de geselkolom en het meest bijzondere: het opschrift van het kruis. Afb. 11 De Feiertagschristus en Gregoriusmis in Rhäzüns. Die Gregorsmesse - eine bildwissenschaftliche Datenbank. VW-Forschungsgruppe ‘Kulturgeschichte und Theologie des Bildes im Christentum’. Westfälische Wilhelms-Universität. Referentienummer: 333TX01SuMa0060.
Bij sommige voorstellingen van dat wonder komt wat van het bloed van Christus terecht op zielen in het vagevuur, zoals op het paneel met de Gregoriusmis van de Meester van de Levensbron van circa 1510 in het Catharijneconvent te Utrecht. De ziel, in de kaken van het vagevuur afgebeeld, heeft precies dezelfde haardracht als de opdrachtgever van het schilderij, die zo zijn geloof en hoopvolle verwachting van de toekomst heeft laten afbeelden (zie afb. 12). De uitbeeldingen van de Gregoriusmis speelden een belangrijke rol bij de verlossing van de zondaars uit het vagevuur. Gregorius zou aan de berouwvolle mensen, die het wonder van transsubstantiatie hadden bijgewoond, een aflaat van 14.000 jaar hebben toegezegd. Daarom kwamen vele pelgrims naar de Santa Croce voor een aflaat. Als het niet mogelijk was om een pelgrimstocht naar Rome te maken, kon men zijn toevlucht nemen tot lokale kerken met voor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||
stellingen van de Gregoriusmis in de hoop op een aflaat. Of men kon voor de particuliere devotie een prent aanschaffen met een afbeelding van de mis. Dat verklaart de populariteit van het thema. Vaak ging de afbeelding van de mis ook vergezeld van een aflaatbrief. Op een mooie houtsnede van circa 1460 uit de noordelijke Nederlanden is zo'n Gregoriusmis te zien samen met de tekst van een aflaat (afb. 13):Ga naar eind66 Afb. 12a Gregoriusmis van de meester van de Levensbron van circa 1510. Dit schilderij bevindt zich in het Museum Catharijneconvent te Utrecht, inventarisnummer RMCC s194.
Afb. 12b Detail: de schenker en zijn ziel.
Soe wie ons Heren wapenen aen siet,
Daer Hi mit dogede sijn verdriet
Ende iammerlijc waert getorment
Vanden ioden ombekent,
Ende dan sprect over sine knien
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 13 De Gregoriusmis. Houtsnede uit de noordelijke Nederlanden Germanisches Nationalmuseum, Neurenberg, inventarisnummer H 13.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||
Drie pater noster ende iii ave Marien
Ende rouwe heeft van sinen sonden,
Over waer willic dat orconden
Dat die xiiijm iaer aflaets heeft,
Die hem die paus Gregorius geeft
Ende noch ij pause, dats waerhede,
Die daer gaven aflaet mede
Ende xl bisscopen des gelike.
Dit mach verdienen arm ende rike:
Nu verdient al oetmoedelike.
De Gregoriusmis kwam vanaf de veertiende eeuw voor in de beeldende kunsten en was vooral populair in de tweede helft van de vijftiende eeuw, toen er vele schilderijen, altaarstukken en houtsneden gemaakt zijn met dat thema, ook in Ulm.Ga naar eind67 Meestal wordt Christus voor de helft afgebeeld. Hij rijst op uit een sarcofaag, die als graf dienst doet, terwijl hij wijst op de wonden aan zijn handen en in zijn zij. Hij is niet alleen door de instrumenten van zijn lijden en sterven zoals kruis, ladder, de geselkolom, spijkers en spons omringd, maar ook door portretten van mensen die een rol spelen, zoals Judas met een geldbuidel om de nek en Pilatus, en attributen die voor het lijdensverhaal relevant zijn, zoals de haan, de dobbelstenen en de doek van Veronica. De mogelijkheden zijn legio. Rudolf Berliner geeft in zijn artikel over de Arma Christi een volledige opsomming.Ga naar eind68 Een enkele keer wordt Christus ook ten voeten uit afgebeeld, terwijl hij een stap voorwaarts doet van het graf vandaan. Zo wordt hij bijvoorbeeld afgebeeld op een schilderij dat toegeschreven wordt aan de meester van Flémalle (wat een soort verzamelnaam is voor verschillende kunstenaars, onder wie Robert Campin). Het origineel is verloren gegaan, maar er zijn kopieën bewaard in Brussel (zie afb. 14),Ga naar eind69 Lissabon en New York.Ga naar eind70 De compositie van dat schilderij heeft een sleutelpositie in de latere afbeeldingen van de Gregoriusmis, speciaal in Duitsland en de Nederlanden.Ga naar eind71 Het is meermalen de inspiratiebron geweest voor andere altaarvoorstellingen.Ga naar eind72 Het is niet onwaarschijnlijk dat de maker van de houtsnede als inspiratiebron een navolging van dat schilderij van de meester van Flémalle genomen heeft, gelet op de manier waarop, in spiegelbeeld, de stand van de voeten en de houding van de armen zijn uitgebeeld. Het wijzende gebaar is ook van dat voorbeeld overgenomen. Die navolging verklaart ook waarom Esopus op de titelplaat net als Christus met blote voeten wordt afgebeeld. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||
Afb. 14 Gregoriusmis naar de meester van Flémalle.
Is er alleen maar een vormelijke overeenkomst tussen de houding van Christus en Esopus of zou Steinhöwel ook voor de afbeelding gekozen hebben om inhoudelijke redenen? Misschien heeft onbewust meegespeeld dat er, hoe groot de verschillen tussen Esopus en Christus ook mogen zijn, toch enige overeenkomsten aangewezen kunnen worden. Deze overeenkomsten kan men vinden na Esopus' transformatie van slaaf die de gek steekt met zijn meester tot wijs man, die al lerend en discussiërend met filosofen rondreist en mensen en vorsten raad geeft. Zijn lessen hebben vooral naar het einde toe meer de vorm van parabels dan van fabels. Als hij in Delphi komt, het religieuze centrum, maakt hij de religieuze leiders tot zijn vijanden door hen te vergelijken met wrakhout. Christus gaat aan het einde van zijn leven naar Jeruzalem en wekt daar de woede van de farizeeën en schriftgeleerden op door hen ‘witgekalkte graven’ te noemen (Mattheus 23:27). De priesters zoeken Esopus te doden, maar ze worden daarvan weerhouden vanwege de grote menigte die hem volgt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
(vergelijk Marcus 14: 1-2; Mattheus 26: 3-5). Uiteindelijk kunnen ze hem door verraad grijpen op de beschuldiging dat hij hun tempel ontheiligd heeft (zie Mattheus 26: 61). Esopus kent zijn Getsemane in de gevangenis en na zijn dood krijgt hij in Delphi de goddelijke eer van een tempel. Aan die oppervlakkige overeenkomsten kan toegevoegd worden dat het evangelie van Mattheus vermoedelijk is ontstaan in de wereldstad Antiochië in Syrië (nu in Turkije), waar ook in ruwweg dezelfde tijd het Leven van Esopus werd geschreven. Misschien waren de inwoners van Antiochië nogal gesteld op gelijkenissen. | |||||||||||||||||||||||||
Het eindeDe Esopus was het laatste werk van Steinhöwel. Hij stierf op 1 maart 1479 en werd begraven in een door hem gestichte kapel van de munsterkerk van Ulm.Ga naar eind73 De kapel is nu verdwenen. Steinhöwel was ongetwijfeld de meest succesvolle volkstalige Duitse schrijver van de tweede helft van de vijftiende eeuw.Ga naar eind74 Günther Zainer was toen al gestorven. Vlak voor zijn dood was hij met zijn drukkerij failliet gegaan, terwijl hij op het hoogtepunt van zijn loopbaan nog voor een kapitale som van 2800 gulden in de belastinglijsten stond. Het beroep van drukker was riskant. Met de dood van Steinhöwel kwam ook een eind aan het humanistische drukwerk van Zainer in Ulm. Eén soortgelijk werk is nog van de pers van Johann Zainer gekomen (ongeveer tegelijk met de Esopus), namelijk de Decamerone in de Duitse vertaling van een zekere Arigo, die verder onbekend is. Het werk verscheen zonder houtsneden en in een kleine oplage.Ga naar eind75 De middelen van Zainer waren blijkbaar uitgeput. Grote projecten zaten er voor hem na de dood van zijn weldoener niet meer in. Het verging Johann in Ulm steeds slechter. Hij raakte in de schulden en moest een deel van zijn apparatuur van de hand doen. Op die manier verwierf Heinrich Knoblochtzer, die in Straatsburg en later in Heidelberg werkzaam was, Zainers initialen en sierlijsten.Ga naar eind76 In 1486 deed Johann een nieuwe poging om zich te vestigen als drukker, dit keer met een bescheiden productie en met maar weinig geïllustreerde werken. Al snel doken schuldeisers weer op. Zo stond hij in de schuld bij Steinhöwels dochter Adelheid voor de flinke som van 80 gulden.Ga naar eind77 Uiteindelijk werd hij in 1493 wegens schulden uit Ulm verbannen en ging hij weer naar Augsburg. Wat er verder met hem gebeurde, is niet bekend. Vroeger werd aangenomen dat hij later terugkeerde en een tweede carrière maakte als drukker en stokoud stierf. Tegenwoordig denkt men dat Johann Zainer gesplitst moet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
worden in een Johann senior en Johann junior. De laatste was vanaf 1496 in Ulm werkzaam als drukker en is circa 1540 gestorven.Ga naar eind78 In Ulm werden nog steeds boeken gedrukt en bloeide de kunst van het houtsnijwerk, maar het hoogtepunt van geïllustreerde boeken was voorbij. |
|