Tiecelijn. Jaarboek 8 (jaargang 28)
(2015)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Dumbarton Oaks Medieval Library
| |
[pagina 249]
| |
Dumbarton Oaks voor Byzantijnse studies. Maar analoog aan de Loeb reeks worden in DOML naast Griekse ook Latijnse teksten uitgegeven en sinds een paar jaar ook Oudengelse (bijvoorbeeld de Beowulf). De naam Medieval Library is dus volledig terecht, zeker wat betreft het Anglo-Amerikaanse deel van de wereld. De doelstelling van beide reeksen is identiek. Ze willen teksten uit het verleden ontsluiten door betrouwbare edities aan te bieden samen met goede, leesbare vertalingen. Via een inleiding en eventuele bijlagen wordt daarnaast de belangrijkste wetenschappelijke kennis rond de betreffende tekst gegeven. Daarbij gaat het echter om hoofdlijnen. Naar volledigheid wordt niet gestreefd. Er zijn ook verschillen tussen beide reeksen. De Loeb serie werd gestart vanuit het volstrekt vanzelfsprekend geachte idee dat de klassieken relevant waren voor de eigen tijd. De reeks was niet bedoeld om belangstelling te wekken maar om teksten waarvan iedereen wist dat ze belangrijk waren, makkelijk en betaalbaar toegankelijk te maken. Achter DOML zit een duidelijker ideologisch programma. De reeks moet mensen ervan doordringen dat middeleeuwse teksten belangrijk zijn: de makers van de delen door ze te dwingen na te denken over wat studenten en andere belangstellenden uit deze tijd nodig hebben om die teksten uberhaupt te kunnen waarderen; de lezers door ze de kans te geven om de schatten van de middeleeuwse literaire cultuur te leren kennen, in ieder geval via de vertaling en hopelijk via de vertaling ook in hun originele vorm. Het hoofddoel van de reeks is het aantal belangstellenden voor middeleeuwse teksten geleidelijk te vergroten. Er is ook een uiterlijk verschil. De delen van de Loeb Classical Library zijn in het begin van de twintigste eeuw zo ontworpen dat een gentleman ze makkelijk in een zak van zijn overjas zou kunnen meenemen. Gentlemen zijn er niet zoveel meer en overjassen worden ook minder gedragen dan een eeuw geleden. DOML delen hebben, net als Loeb delen, een harde kaft, maar ze zijn bedoeld voor mannen én vrouwen. Ze zijn te groot om makkelijk in een jaszak te stoppen, maar ze liggen uitstekend in de hand. Ze lezen heerlijk, zowel in een leunstoel als aan het bureau, en ze zijn op een bescheiden manier uitgesproken elegant. En dat voor een onwaarschijnlijke prijs. De deeltjes kosten iets rond de 25 euro en dat is een koopje voor het soort boek dat je er voor krijgt. Wat is het geweldig dat er mensen als de stichters van Dumbarton Oaks en Jan Ziolkowski bestaan. Voor reynaerdofielen en belangstellenden in dierenverhalen is de reeks niet heel belangrijk, want de meeste delen hebben niets met dieren te maken. Er | |
[pagina 250]
| |
zijn echter twee delen die het verdienen in Tiecelijn gesignaleerd te worden. Dat zijn de Fecunda ratis van Egbert van Luik en de Gentse Ysengrimus.
Van Egbert van Luik weten we bijna niets. Het is duidelijk dat hij schoolmeester is geweest op een kloosterschool in Luik in het begin van de elfde eeuw, maar daar houdt onze kennis op. Hij heeft zijn Fecunda ratis (‘Rijk beladen schip’) geschreven voor eigen gebruik tijdens zijn lessen. We kennen het slechts uit één handschrift.Ga naar eind1 De inhoud is zeer gevarieerd. Soms worden grammaticale regels besproken maar het grootste deel van de tekst bestaat uit voorbeelden. Die dienden tijdens de lessen als aangrijpingspunt voor mondelinge toelichting. De voorbeelden zijn vooral bedoeld om de woordenschat en de stilistische vaardigheid van de leerlingen te vergroten. De moderne interesse in de tekst komt vooral voort uit de aard van die voorbeelden. Egbert gebruikt heel oude, maar nog steeds gebruikte didactische technieken: hij varieert en hij sluit aan bij de leefwereld van zijn leerlingen. De variatie zit voor een deel in de lengte. Hij begint met spreuken van een regel. Daarna volgen spreuken van twee, dan van drie, en tenslotte teksten van vier of meer regels. Die wat langere teksten bestaan meestal niet meer uit spreuken maar zijn anekdotes, stellingen, karakteriseringen van personages of situaties, of samenvattingen van kennis. In de heel korte teksten domineert het wereldlijke. In de wat langere komen vaker religieuze onderwerpen aan bod. En zo vinden we hier bij (en door) elkaar: spreekwoorden, fabels, beschrijvingen, klachten, aanduidingen van bekende verhalen, besprekingen van de tien geboden, de engelen, deugden, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, Bijbelse figuren, etc., etc. De moderne interesse in deze tekst komt vooral voort uit de spreekwoorden en de aanduidingen van bekende verhalen. Die zijn voor een flink deel gebaseerd op volkstalig materiaal (zo sloot Egbert bij de leefwereld van zijn leerlingen aan). De Fecunda ratis is daarom een van de belangrijkste bronnen die we nog hebben voor de folklore van de elfde eeuw. Het is overigens vaak een heel frustrerende bron, omdat de aangeduide verhalen niet naverteld worden. We weten dan dat ze bestaan hebben, maar we hebben geen idee van hun inhoud, want ze zijn niet op schrift overgeleverd. Voor de lezers van Tiecelijn is natuurlijk vooral het materiaal over dieren interessant. Er zijn spreekwoorden, bijvoorbeeld: ‘De wolf verschijnt onder de schapen wanneer er over hem gesproken wordt’ (p. 8-9, r. 10); ‘Laat honden rustig op hun botten knagen, als ze 's nachts maar blaffen’ (p. 10-11, r. 24); ‘De machtige leeuw wordt uiteindelijk vaak voedsel voor vliegen’ (p. 10-11, r. 37); | |
[pagina 251]
| |
‘Eén bij in de stad is verkieslijker dan talloze vliegen’ (p. 18-19, r. 123). Er zijn ook fabels. Soms lijken die heel erg op de ons bekende versies zoals ‘De wolf en het lam’ (p. 170-171, r. 1647-1657) of ‘De kikvorsen die een koning wensten’ (p. 164-165, r. 1592-1598). Egbert vertelt dat de kikvorsen eerst een houtblok als koning krijgen en na klachten dat die koning niks doet, een slang die ze opvreet. In Van den vos Reynaerde vertelt Reynaert alleen het tweede deel van die fabel (r. 2299-2322), waarbij de slang bovendien een ooievaar geworden is. Maar Egbert heeft de traditionele versie, Reynaert heeft die aan zijn behoeften aangepast. Anderzijds heeft Egbert ook varianten op elders eveneens voorkomende anekdotes of thema's. Zo vertelt hij dat toen een zekere bisschop stierf de wolf en de vos moesten adviseren over zijn opvolger. Ze adviseren de beer niet te nemen omdat die te hebzuchtig is. Uit woede rukt de beer stukken vel van de wolf af. Diens bloederige kruin wordt vergeleken met een rode hoed (p. 124-127, r. 1174-1189). Reynaert doet hetzelfde als hij Bruun na diens ontsnapping uit de boomstam bespot (VdvR, r. 944). Er komen ook andersoortige verhalen over dieren in de Fecunda ratis voor en het meest opmerkelijke daarvan is de oudste bekende versie van het verhaal van Roodkapje (p. 226-229, II, r. 472-485). Bij Egbert wordt het meisje meegesleurd door een wolf als voer voor zijn jongen, terwijl ze haar rode doopmanteltje aanheeft. Maar de jongen kunnen haar geen kwaad doen en beginnen haar daarom maar te liefkozen. Het meisje waarschuwt ze haar manteltje niet te beschadigen. De moraal? God maakt wilde zielen zacht. Ook op andere terreinen staan er heel interessante uitspraken in het boek van Egbert. Zo heeft hij niet veel op met de nabij gelegen Ardennen. Dat is een heuvelachtige en rotsige streek, in de regen zeer modderig, in de zon is de grond vol barsten. Het zou beter zijn als daar niemand woonde en Egbert hoopt dat in elk geval niemand die hij liefheeft ooit zal besluiten zich daar te vestigen (p. 124-125, r. 1166-1169). En over zijn taak als docent is hij ook niet zo positief. Zo staat bijvoorbeeld in de marge bij het spreekwoord ‘Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel’ (p. 10-11, r. 35) als commentaar: en zo doen jongens ook als hun onderwijzer afwezig is. Het idee dat leerlingen vaak lastig zijn en uit zichzelf niet veel belangstelling hebben voor de leerstof, is vaker terug te vinden in de tekst. De uitgave in de DOML bevat de eerste vertaling die er ooit van het Latijnse origineel gemaakt is. Dat maakt het boek interessant voor niet-Latijnkundigen. Dit is de eerste keer dat zij de inhoud rechtstreeks tot zich kunnen nemen. Het boek opent met een korte introductie die ingaat op de aard van de tekst, | |
[pagina 252]
| |
de auteur, de titel van het boek en zijn structuur en die uitlegt hoe deze editie in elkaar zit. Dan volgen de Latijnse tekst naast de Engelse vertaling en op het eind staan noten bij de tekst. Die bevatten vooral drie typen informatie: verwijzingen naar teksten die Egbert citeert, verwijzingen naar andere versies van spreekwoorden of anekdotes (vooral fabels) die Egbert geeft, transcripties van de marginale aantekeningen die bij de eerste 400 regels van het handschrift staan, steeds eveneens voorzien van een Engelse vertaling. Helemaal op het eind bevinden zich een bibliografie en een index. De vertaling leest uitstekend en de noten zijn een schatkamer van informatie. Voor een deel is die vooral relevant voor onderzoekers, maar ook liefhebbers moeten er zeker naar kijken, al was het alleen maar voor de informatie over de marginale aantekeningen in het handschrift. Heel veel middeleeuwse teksten, zeker Latijnse, bevatten die, maar tot voor kort heeft het moderne onderzoek daar weinig aandacht aan besteed. Toch leren ze ons heel veel over de middeleeuwse intellectuele wereld en de aantekeningen in het handschrift van de Fecunda ratis geven een prachtig inkijkje in een middeleeuws klaslokaal en misschien ook wel in de mentaliteit van een middeleeuws onderwijzer. De Gentse Ysengrimus kan met recht het begin van de West-Europese dierenepiek genoemd worden.Ga naar eind2 Er zijn oudere teksten die al bepaalde aspecten van de latere dierenepiek vertonen, maar de Ysengrimus is de eerste tekst waarin de dieren eigennamen hebben, deel zijn van het rijk van koning leeuw, en waarin de gebeurtenissen die verteld worden, gepresenteerd worden als delen van de geschiedenis van dat rijk. De hoofdpersoon is niet, zoals later, de vos, maar de wolf. Het verhaal begint met een confrontatie tussen vos en wolf, die al heel lang in vijandschap leven. De wolf (Ysengrimus) wil de vos (Reinardus) opeten, maar laat zich vermurwen door het aanbod van de laatste om hen beiden een ham te bezorgen die op de kar ligt van een passerende boer. Reinardus laat zich vangen, gooit de ham van de kar en ontsnapt om daarna vast te moeten stellen dat de wolf de hele ham in zijn eentje opgegeten heeft. Dit deel van het verhaal is de oorsprong van een deel van de verdedigingsrede van Grimbeert in Van den vos Reynaerde. Daarna volgt een aantal scènes die uiteindelijk leiden tot een reis van alle dieren naar het hof omdat de koning ziek is. Reinardus geneest hem door hem in de huid van Ysengrimus te wikkelen. Deze gebeurtenis vinden we in variante vorm terug in het tweede deel van Reynaerts historie. Zij wordt door veel onderzoekers gezien als de verhaalkern van waaruit de traditie van de dierenverhalen zich ontwikkeld heeft. Als de koning beter is, wil hij weten | |
[pagina 253]
| |
waarom de vos en de wolf vijanden zijn en de gebeurtenissen die daartoe geleid hebben, worden verteld door Bruno de beer. De Ysengrimus begint dus in medias res in navolging van de klassieke epen. Na de ‘hofdag’ gaat de geschiedenis verder tot hij eindigt met de dood van de wolf die veroorzaakt wordt door een kudde zwijnen. Als de lezer vanuit dat eind terugkijkt, realiseert hij zich dat in alle episodes Ysengrimus verloren heeft of de dupe is geworden, behalve in de eerste. Begin en einde van het verhaal staan dus in contrast met elkaar. Een van de aantrekkelijkheden van het verhaal is de manier waarop de losse episoden met elkaar in verband staan door parallellie of contrast. Daarnaast worden ze door bepaalde thema's verbonden, waarvan de voornaamste zijn het misbruik van taal (rhetorica) en de gulzigheid van de wolf-monnik, en nog sterker van de monnik-bisschop, waarvan er in het verhaal twee echte besproken worden: bisschop Anselmus van Tournai en paus Eugenius III (een cisterciënzer). De wolf Ysengrimus wordt gepresenteerd als dierlijke (en archetypische?) representant van dit verwerpelijke type uit de kerkelijke hierarchie. De opzet van dit deel uit de DOML lijkt erg op die van de Fecunda ratis. Het boek opent met een inleiding. Die behandelt in dit geval de voorgeschiedenis, thema's en structuren, de auteur, gekoppeld aan datering en lokalisering, de invloed van de Ysengrimus op de latere traditie en een samenvatting van de episoden van het verhaal. Dat laatste is erg nuttig, want de Ysengrimus is geen eenvoudige tekst en iemand die er de eerste keer kennis mee maakt heeft wel een gids nodig. Daarna volgen tekst en vertaling en de verklarende aantekeningen, de bibliografie en de index die we al uit de Fecunda ratis kenden. Specifiek voor deze editie is een korte bijlage waarin per episode de verhalen uit de latere traditie van dierenverhalen staan opgesomd die op die episode zijn gebaseerd. In de verklarende aantekeningen staan opnieuw bronverwijzingen en citaten aangegeven. Daarnaast wordt redelijk wat detailtoelichting verschaft. Deze editie is gebaseerd op de editie die Jill Mann in 1987 bij Brill in Leiden heeft uitgegeven en die in het vak gezien wordt als de standaardeditie. De kwaliteit is dus uitstekend. Het boek bevat echter weinig informatie over de ruimere context waarbinnen de Ysengrimus geïnterpreteerd moet worden. De algemene toelichting is zinvol, maar zeer beknopt. De verklarende aantekeningen betreffen details.
Hierboven zijn twee mooie, betaalbare en inhoudelijk goede boeken beschreven. Moeten alle lezers van Tiecelijn ze nu kopen? Natuurlijk niet. Ik denk dat voor wetenschappers die zich bezighouden met middeleeuwse dierenverhalen | |
[pagina 254]
| |
de Fecunda ratis een aanwinst is. Zoals al gezegd betreft het de eerste vertaling van deze fascinerende tekst en de noten kaderen de losse delen heel goed in de West-Europese traditie in. Het boek is dus een heel goed werkinstrument. Voor belangstellenden in middeleeuwse dierenliteratuur is het ook een aanrader. De tekst bestaat uit kleine stukjes die heel goed los te lezen zijn en die allerlei onderwerpen aansnijden. De folkloristische achtergrond maakt deze collectie stukjes uitermate interessant. De steun die de editie biedt bij het begrijpen van het origineel is goed en ik denk dus dat ook ‘leken’ hier veel uit kunnen leren en er enkele aangename uren mee zullen beleven. En het is een boek dat jarenlang opnieuw uit de kast gepakt kan worden om er even in te lezen. Wie een voorliefde heeft voor Reynaert zelf en zich daartoe wil beperken, kan het beter ongeopend laten. De editie van de Ysengrimus biedt een uitstekende eerste kennismaking met de tekst. Wetenschappers zullen er niet genoeg aan hebben als ze die tekst in hun onderzoek willen gebruiken. Ze kunnen dan beter de standaardeditie gebruiken. Voor het werken met studenten lijkt deze DOML editie me echter heel goed geschikt. Voor liefhebbers weet ik het niet zo goed. Ik denk dat de Ysengrimus een moeilijke tekst is en dat die ook op het niveau van de losse episoden en met name op dat van het misbruik van rhetorica eigenlijk meer toelichting nodig heeft dan hier gegeven wordt. Een liefhebber zal er daarom waarschijnlijk mee worstelen.Ga naar eind3 En een liefhebber zou de voorkeur kunnen geven aan uitsluitend een vertaling. In dat geval is de Nederlandse vertaling die Mark Nieuwenhuis in 1997 in de Griffioenreeks van Querido heeft uitgegeven en die tegenwoordig via de DBNL te raadplegen is een zinvol alternatief. Maar een ding is zeker. Iedereen die een van deze twee boeken of beide besluit aan te schaffen, krijgt waar voor zijn geld, zowel wat betreft vormgeving als wat betreft kwaliteit van de inhoud. | |
[pagina 255]
| |
Dumbarton Oaks Medieval Library |
|