Tiecelijn. Jaarboek 7 (jaargang 27)
(2014)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||
Artikel‘Want dit nes niet Madox droem, noch Reinards, noch Arturs boerden’
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||
Vanaf 1900 hebben Reynaertonderzoekers van Buitenrust Hettema tot Broens het woord ‘vijte’ specifiek geïnterpreteerd als ‘heiligenleven’. Alleen Bouwman en Besamusca, die in hun Reynaert-editie uit 2002 nog kozen voor ‘heiligenleven’, kiezen in hun vertaling in Tiecelijn voor het neutralere ‘levensbeschrijving’. Deze vertaling lag aan de basis van de Engelse vertaling die Summerfield maakte voor hun editie van de Reynaert uit 2009. Daar is gekozen voor ‘life’.Ga naar eind6 In zijn proefschrift kwam Bouwman tot de verrassende conclusie, dat de dichter meerdere boeken geraadpleegd moet hebben voor zijn versie van het Reynaertverhaal. Willem werkte dus daadwerkelijk ‘na den walschen boucken’. Van parodie in de geciteerde verzen hoeft dus geen sprake te zijn.Ga naar eind7 Hun voorganger Lulofs meende nog dat Willem het deed voorkomen dat hij naarstig op zoek was gegaan voor de juiste bronnen voor zijn heiligenleven.Ga naar eind8 Wackers, Janssens, Lulofs en Broens interpreteren het woord ‘vijte’ als een verwijzing naar een heiligenleven. Wackers heeft het niet over Van den vos Reynaerde uit het midden van de dertiende eeuw, maar over Reynaerts historie van anderhalve eeuw later, waarvan de eerste negen verzen vrijwel gelijk zijn aan die van Van den vos Reynaerde. Hij merkt op dat het gebruik van het woord ‘vite’ in vers 7 ironisch is. Reynaerts levensverhaal is niet echt gebeurd en zal allesbehalve een heiligenverhaal blijken te zijn.Ga naar eind9 Janssens schrijft dat ‘in de “vite” van Reynaert het woord wel bijzonder ironisch gebruikt wordt voor een wezen dat in alles het omgekeerde is van heiligheid.’Ga naar eind10 Het verst gaan Lulofs en Broens in hun analyse van het woord ‘vijte’. Voor Lulofs is het een genresignaal. Hij suggereert dat Van den vos Reynaerde de structuur van een heiligenleven parodieert. Als de passio kan de rechtszaak tegen Reynaert worden beschouwd, maar Lulofs geeft toe dat de term ‘passio’ meer van toepassing is op zijn slachtoffers. De mirakelen (miracula) bij het graf stelt Lulofs gelijk aan Reynaerts wonderbaarlijke ontsnapping.Ga naar eind11 Dat kan natuurlijk geen bovennatuurlijk ingrijpen genoemd worden. Reynaert redde zijn leven door zijn superieure intelligentie. Niettegenstaande de voor de hand liggende bezwaren tegen Lulofs gedachtegang, heeft Broens de hypothese van Lulofs zeer serieus genomen. De vertaling van ‘vijte’ met heiligenleven is de hoeksteen geworden voor zijn interpretatie van Van den vos Reynaerde. Volgens hem is ‘vijte’ een genreaanduiding waarmee de lezer uitgenodigd wordt het verhaal van Reynaert tegen het achterdoek van een heiligenleven te lezen. De dichter Willem zou het Franse voorbeeld door toevoegingen en veranderingen zo hebben bewerkt dat het verhaal het karakter kreeg van een omgekeerde vita.Ga naar eind12 Dat is een merkwaardige interpretatie | |||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||
omdat in de proloog juist het Franse voorbeeld een ‘vijte’ genoemd wordt, maar die mag volgens Broens nu weer niet als een omgekeerd heiligenleven worden beschouwd: de Franse tekst zou de hoofse literatuur parodiëren. Voorts betrekt Broens niet in zijn analyse dat in de proloog het woord ‘vijte’ in één adem genoemd wordt met ‘avonture’ in vers 4 en in Reynaerts historie met het begrip ‘geeste’, ook in vers 4. Verderop in de proloog van zowel de Reynaert als Reynaerts historie wordt het woord ‘avonture’ nog een keer herhaald in vers 31 van beide teksten. In vergelijkbare bewoordingen als de meeste Reynaertonderzoekers heeft Sonnemans zich in zijn proefschrift over Middelnederlandse versprologen uitgelaten over Reynaerts historie. Reynaerts historie is volgens hem een contrafact van de hoofse ridderroman, en mutatis mutandis geldt dat ook voor Van den vos Reynaerde, waarbij alle normen en waarden die in dit genre centraal staan op hun kop gezet worden. De twee veelzeggende genreaanduidingen ‘geeste’ en ‘vite’ in Reynaert II zijn volgens hem een katalysator voor de interpretatie van de tekst. De interpretatie van het verhaal wint immers aan zeggingskracht door de confrontatie van de tekst met het historiografische en hagiografische genre.Ga naar eind13 Kan één tekst nu tegelijkertijd de structuur van een heiligenleven en een ridderroman op zijn kop zetten? De Gentse literatuurhistoricus Jo Reynaert heeft in een belangrijk artikel over de stand van het Reynaertonderzoek opgemerkt dat het genre van dierverhalen een eigen retoriek en receptiementaliteit kent. Om die reden mag de Reynaert volgens hem niet als de omkering van een ander genre geïnterpreteerd worden.Ga naar eind14 Het is dus de vraag of het woord ‘vijte’ noodzakelijkerwijs bij een middeleeuws publiek de associatie met het leven van een heilige opriep en welke functie het woord ‘vijte’ in de proloog van de Reynaert heeft. Om dat te onderzoeken heb ik een corpus van citaten met het woord vite en zijn spellingsvarianten samengesteld op basis van vindplaatsen die voorkomen op de Cd-rom Middelnederlands,Ga naar eind15 15 de digitale editie van het handschrift van Hulthem (±1400)Ga naar eind16 en de digitale edities van het Comburgse (±1400)Ga naar eind17 en het Dyckse handschrift (±1350).Ga naar eind18 In het Comburgse en Dyckse handschrift is ook Van den vos Reynaerde overgeleverd. In een eerste paragraaf onderzoek ik of het betekenisveld van vite exclusief associaties met een heiligenleven opriep. In de tweede paragraaf komt aan de orde of het woord vite functioneerde als een middeleeuwse vorm van bronverwijzing, een garantie van betrouwbaarheid. Daarna ga ik in op de vraag waarom de begrippen avonture en vite in de proloog op elkaar worden betrokken. In een vierde paragraaf ga ik in op het verschil tussen boer- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||
de en vite. Ten slotte stel ik me de vraag of er een relatie is tussen het waken en het schrijven van een vite. Dit alles leidt tot beantwoording van de hoofdvraag wat de betekenis en de functie van het begrip vite in de proloog van de Reynaert is. De Reynaert wordt als hét voorbeeld van een fictionele tekst gezien. Is het gebruik van het woord vite louter een literair spel of belooft dit woord waarheid? Volgens Zemel en zijn leerlinge Verheijen wordt in de Reynaert een pleidooi gevoerd voor fictionele literatuur.Ga naar eind19 Aan het door hen aangezwengelde debat over waarheid en fictie in Van den vos Reynaerde wil dit artikel een bijdrage leveren. | |||||||||||||||||||||||
‘Die noch bi Reinaerts vite wrachte, hi mochtet leren’
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||
zameld, alle vermeld in een bijlage bij dit artikel. In het Dyckse handschrift gaat het om citaten uit Maerlants Der naturen bloeme en in het Comburgse handschrift om citaten uit bekende teksten als Die rose, Maerlants Heimelicheit der heimelicheden, Boendales Lekenspiegel en de Rijmkroniek van Vlaanderen. Een bijzondere betekenis hebben de citaten uit Maerlants Der naturen bloeme en Heimelicheit. Deze teksten zijn quasi gelijktijdig met de Reynaert geschreven en zijn ook nog eens in dezelfde handschriften overgeleverd. Weliswaar zijn de verschillende delen van het Comburgse handschrift niet altijd samengebonden geweest, maar dat de samenstellende delen altijd in elkaars nabijheid verkeerd hebben, is meer dan aannemelijk gemaakt.Ga naar eind26 Stilzwijgend wordt verwezen naar deze bijlage wanneer citaten uit deze handschriften aangehaald worden. Op de Cd-rom Middelnederlands staan vooral de klassieke teksten uit de dertiende en eerste helft van de veertiende eeuw. Teksten uit de vijftiende eeuw ontbreken bijna zo goed als geheel. Dat betekent wel dat de meeste gevonden citaten uit de eeuw na de Reynaert dateren. Het is niet goed mogelijk om de precieze betekenis van het woord ‘vite’ in het dertiende-eeuws Middelnederlands aan te voelen. De relatie met andere begrippen in hetzelfde woordveld ontgaat ons voor een belangrijk deel. De betekenis van het woord vite kan echter door gebruik te maken van een groot corpus preciezer benaderd worden dan tot nu toe het geval was. De citaten uit het corpus die verzameld zijn met behulp van de Cd-rom Middelnederlands worden alleen met de verkorte titel van de cd geciteerd. De meeste komen uit de Spiegel historiael van Maerlant en uit Sente Lutgart. Sente Lutgart levert 98 citaten, Maerlants Spiegel 88 citaten, waarbij die uit de delen die Lodewijk van Velthem en Philip Utenbroeke schreven niet eens meegeteld zijn. Dat zijn er nog eens vijftien. Opvallend is dat geen enkel citaat afkomstig is uit de Arturliteratuur en dat de Karelliteratuur alleen is vertegenwoordigd met een citaat uit Madelgijs en de Roman van Lorreinen. De makers van het Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VMNW) concluderen dat het woord vooral gebruikt werd in literaire teksten, in ambtelijke teksten is het niet aangetroffen. Het woord vite komt dus vooral voor in literatuur die kennisoverdracht en stichting beoogt. Teksten die sterk beïnvloed zijn door Latijnse voorbeelden. Het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW) merkt daarnaast op dat het woord nauwelijks in proza wordt aangetroffen en concludeert daaruit dat het vooral in de verheven schrijftaal van dichters gangbaar was.Ga naar eind27 In het corpus werden maar zes citaten aangetroffen. Daarvan waren er vijf afkomstig van Ruusbroec en één uit de Bijbelvertaling van 1360.Ga naar eind28 Aangenomen mag dus | |||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||
worden dat het woord zich vanuit een intellectuele elite verspreidde. Hoe het woord vite zich verspreidde, valt echter niet goed na te gaan. Het zal geen toeval zijn dat de Brandaan in Comburg, waarvan het voorbeeld niet teruggaat op een Latijns voorbeeld, het woord vite niet bevat.Ga naar eind29 Overigens spreekt het Comburgse handschrift elders wel over de vite van Brandaan. Hier betekent het de levensbeschrijving, het boek over Brandaan. De hoofdbetekenissen van het woord vite ‘levensbeschrijving’ en ‘leven’ vloeien echter in elkaar over. Zo is in Comburg te lezen dat de wijze dichter Venantius Fortunatus de vita van Sint Maarten ‘screef claer’. Volgens de paralleloverlevering in het Brusselse handschrift van Der leken spieghel schreef Fortunatus echter niet de vita van Sint Maarten, maar beschreef hij zijn leven: ‘dat hi daer [in Tours JdP] / Sente Mertens vite bescref claer’.Ga naar eind30 Duidelijker kan eigenlijk niet worden geïllustreerd, dat de verschillende hoofdbetekenissen van het woord vite, levensbeschrijving en leven, in elkaars verlengde liggen. Het is opvallend dat het woord ‘vite’ in de betekenis van levensbeschrijving altijd naar een Latijnse tekst verwijst. In een Middelnederlandse tekst wordt een heiligenleven simpelweg aangeduid met het ‘leven’, bijvoorbeeld ‘dat leven des heiligen bisscop sunte Ludger’.Ga naar eind31 Het komt ook voor dat een heiligenleven ‘legende’ wordt genoemd, een begrip dat heel voorzichtig als een genreaanduiding geïnterpreteerd zou kunnen worden.Ga naar eind32 Een voorbeeld is ‘die legende der glorioser maghet sinte Clara’.Ga naar eind33 De schrijver van de Brandaan duidt zijn bron aan met ‘legende’.Ga naar eind34 Nu is het niet noodzakelijk dat een vite over een heilige gaat. In Der naturen bloeme spreekt Maerlant over de vite van Alexander de Grote. In Spiegel historiael komen we de vite tegen van AlexanderGa naar eind35 en de door Widukind van Corvey, - Maerlant noemt hem de monnik Windelinc -, geschreven levensbeschrijving van keizer Otto I, die in het Latijn bekend staat onder de naam Res gestae Saxonicae.Ga naar eind36 Volgens de Brabantse yeesten heeft Einhard de vite beschreven van Karel de Grote. De schrijver Boendale roept zijn publiek op om Einhards Vita Karoli te lezen.Ga naar eind37 In aansluiting op het Latijn is de betekenis van het woord vite nog veel ruimer. Vite wordt ook gebruikt om de levenswandel, de manier van doen van een persoon of een groep mensen aan te duiden. Een bonte stoet van mensen trekt in de citaten voorbij. Ruusbroec spreek over de vite van de goede priester;Ga naar eind38 de gevallen non Beatrijs biecht haar zondige ‘vite’ op;Ga naar eind39 mensen met geldschulden voeren een ‘quade vite’.Ga naar eind40 In Comburg vertelt het korte verhaal Van tween ghesellen die elc voer andren steruen wilden hoe een koopman door een vete geraakt ‘in cranker vite, arem allendich ende onverduldich’. In de Madelgijs | |||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||
wordt de ‘vite’ van iemand die een onenightstand heeft, omschreven als die van een beest.Ga naar eind41 Het moeilijk te vertalen ‘Nu moechdi horen nyewe vite vanden paep’ uit een gedicht van Willem van Hildegaersberch laat zich misschien het best parafraseren als ‘luister nu wat de nieuwe, ongehoorde, handelwijze van de pastoor was’.Ga naar eind42 Die betekenis sluit aan bij een passage in Der minnen loep, waar een vrouw vraagt om (letterlijk) uitstel van executie. Dat kwam de koning voor als ‘nuwe vijt’.Ga naar eind43 Boendale spreekt over de ‘vite’ van herautenGa naar eind44 en de ‘vite’ van het huwelijk;Ga naar eind45 Jan van Heelu over die van monniken,Ga naar eind46 maar het zijn vooral de buitenstaanders die over de tong gaan. Er wordt melding gemaakt van de ‘Sarrasine van wilder viten’;Ga naar eind47 de Bulgaren zijn zelfs van ‘vreseliker vite’.Ga naar eind48 De vreemde vite van de heidenen die bij de Elbe wonen, komt ter sprakeGa naar eind49 en dezelfde kwalificatie krijgt de vite van de Ysmaliten (islamieten), omdat ze ‘wreet ende fel’ zijn.Ga naar eind50 De stichter van hun godsdienst was volgens Maerlant ‘van... groten viten’; hij had ‘een spectaculaire levenswandel’, zoals Van Oostrom dat zo sprekend vertaalt.Ga naar eind51 Als we Maerlant moesten geloven dan waren de joden van ‘argher viten’ dan de sodomieten.Ga naar eind52 De enige groep buitenstaanders die waardering ontvangt zijn de Brahmanen die een voorbeeldig, sober leven leiden. Toen Alexander de Grote van hun ‘vite’ hoorde, liet hij ze met rust.Ga naar eind53 Speciale aandacht krijgen de hypocrieten. Het corpus bevat maar liefst twee citaten die op hun vite betrekking hebben. In het Dyckse handschrift wordt in Der naturen bloeme gesproken over de kievit, vaneel in het Middelnederlands, als symbool van de huichelaars. ‘Wel betekent des vanels vite / Tleuen van den ypocrite’, schrijft Maerlant. Die rose, te vinden in Comburg, verklaart dat hypocrieten over ‘haren viten’ nooit de waarheid willen horen. Van zo iemand kan worden gezegd: ‘Achter hem leestmen haren vite.’Ga naar eind54 De ‘vite’ van de Reynaert is nu weer volgens een fabel in het Hulthemse handschrift navolgenswaard. In deze fabel ontbiedt de zieke leeuw alle dieren naar zijn hol, ook Reynaert. De vos ziet echter dat geen enkel dier eruit terugkeert en besluit dat het raadzaam is er niet binnen te gaan. De slimme vos spiegelt zich aan de lotgevallen van de anderen. Aan het slot spreekt de verteller het publiek aan: Die noch bi Reinaerts vite wrachte, hi mochtet leren, waer hi vroet.Ga naar eind55 Over de vertaling van het woord vite in dit citaat zijn de geleerden het niet eens. Verdam verklaart in het MNW ‘vite’ als streek.Ga naar eind56 De Nijmeegse uitgevers van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||
de tekst kiezen voor levensverhaal. Met een beroep op vers 7 van de Reynaert tekenen ze daarbij aan dat ‘vite’ eigenlijk een heiligenleven is en het hier ironisch gebruikt wordt. Zowel ‘streek’ als een ‘ironische allusie naar een heiligenleven’ lijken hier niet te passen. Van Oostrom parafraseert het vers als: ‘Moraal: stem je gedrag af op het observeren van anderen’.Ga naar eind57 ‘Levenswijze’ lijkt de beste vertaling. Ook in een andere fabel komt het woord vite voor. In fabel LXIV van de Esopet ontmoet een wolf een hond. Eerst is hij jaloers op zijn leventje, maar wanneer hij merkt dat de hond aan de ketting ligt, zegt hij: ‘nv si al dijn / Dine grote weelde dine vite’ en hij besluit met de woorden: ‘Hout dine vite ic houde die mine’.Ga naar eind58 Dat is een dialoog die uit het leven gegrepen is. Direct of indirect zijn deze fabels natuurlijk gebaseerd op Latijnse bronnen, maar op een gegeven moment zal het woord vite in de betekenis van levenswijze toch wel zijn doorgedrongen tot de spreektaal. In de zestiende eeuw verdwijnt het woord vite.Ga naar eind59 Het lijkt alsof het woord verdrongen wordt door het begrip regiment.Ga naar eind60 Al komt de betekenis ‘levenswijze’, ‘manier van doen’ nog voor, vite heeft volgens zestiende-eeuwse woordenboekmakers vooral de betekenis van ‘list’ of ‘streek’ gekregen. Kiliaan vermeldt in zijn Dictionarium teutonico-latinum uit 1588 alleen nog deze betekenis voor het woord.Ga naar eind61 Lambrecht geeft in 1562 ook nog de betekenis coustume de faire in zijn Naembouck.Ga naar eind62 Het MNW geeft voor de periode voor 1500 ook de betekenis ‘streek’.Ga naar eind63 Echter in de citaten die het MNW als bewijsplaats aanhaalt, kan vite evengoed ‘levenswijze’ als ‘streek’ betekenen. Het woord vita verschijnt in de betekenis van ‘heiligenleven’ weer in het Nederlands in de negentiende eeuw. De oudste attestatie dateert volgens de etymologiebank van 1872.Ga naar eind64 Het kan geen toeval zijn dat juist vanaf het moment dat vita weer courant wordt in het Nederlands, onderzoekers het woord vijte in de Reynaert gaan interpreteren als heiligenleven. Echter, als er een ding duidelijk geworden is uit dit overzicht van de betekenis van het woord vite in de middeleeuwen dan is het dat het woord een hele reeks associaties kon oproepen, die zich beslist niet beperkten tot die van een voorbeeldig heiligenleven. In bovenstaande voorbeelden sluit het gebruik van het woord vite nauw aan bij dat van het Latijnse woord vita. Zowel in het Latijn als het Middelnederlands zijn de hoofdbetekenissen: leven, levensbeschrijving, levenswijze. Het Middelnederlandse woord vite kan betrekking hebben op om het even wie, of het nu heiligen of schuinsmarcheerders zijn, heidenen of christenen. Het zou zo kunnen zijn dat het woord zich vanuit de biechtpraktijk in het Middelnederlands heeft verspreid. De Beatrijs is daar een vingerwijzing voor. Het woord is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||
prijzend noch misprijzend. Lexicografen hebben de betekenis van voorbeeldig (heiligen)leven nooit benadrukt. Wie Van den vos Reynaerde leest als een omgekeerd heiligenleven, leest het verhaal vanuit de moderne betekenis van het woord vita. | |||||||||||||||||||||||
‘Alse ons die uite doet uerstaen’
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||
Het begrip vite in de betekenis van ‘geschiedboek’ breidde zich ook uit tot geschiedenis, meer bepaald de klassieke geschiedenis. In Heimelicheit der heimelicheden, te vinden in Comburg, staat de retorische vraag wat in oude tijden (‘viten’) het rijk van de Scythen ten onder deed gaan. Hier wordt ook weer verwezen naar de klassieke geschiedenis, die schriftelijk is overgeleverd. Het zijn niet alleen historische bronnen die aangeduid worden als vite. Maerlant noemt de Historia naturalis van Plinius in Der naturen bloeme ook een ‘vite’. Hij gebruikt dat woord zelfs in het meervoud, wanneer hij vermeldt waar de kostbare karbonkelsteen gevonden kan worden. Datzelfde doet hij wanneer hij spreekt over de kostbare parels, die in India gehaald worden uit de zoetwaterparelmossel. Maerlant spreekt over Aristoteles, Plinius, Ambrosius, Isidorus van Sevilla en Jacob van Vitri als degenen die ‘viten scriuen van naturen’. Het begrip vite in de betekenis van ‘geschiedboek’, of breder ‘beschrijving van zaken’, wordt dus vooral gebruikt om naar een betrouwbare Latijnse bron te verwijzen; ‘alse ons die uite doet uerstaen’Ga naar eind72. Daarmee lijkt het specifieker dan het begrip aventure. In Arturverhalen wordt ‘daventure seget’ gebruikt als bronverwijzing, niet de vite vertelt.Ga naar eind73 Een tekst die verwijst naar een vite pretendeert de waarheid te zeggen. Een vite is geen verhaal van horen zeggen, maar baseert zich op zegslieden die ooggetuigen waren. Als een woord eenmaal de gevoelswaarde krijgt van een betrouwbare mededeling dan kan het ook in een iets andere betekenis gebruikt worden. In de Roman van Lorreinen bezoeken Ritsart en zijn magen koning Karel. Ritsart zegt tegen hem, wij kunnen geen geschenken geven, maar ‘hort ene andre vite’, ons leven staat tot uw [Karels] beschikking.’Ga naar eind74 ‘Hort ene andre vite’, zal zoveel betekenen als ‘luister naar iets anders dat zeker waar is’. In deze betekenis komt het woord vite echter maar een keer in het corpus voor. Te veel conclusies mogen niet aan dit citaat verbonden worden. Wel mag uit dit citaat geconcludeerd worden, dat als het woord buiten zijn normale context wordt gebruikt, zoals ook in de Reynaert het geval is, het niet noodzakelijkerwijs als parodiërend of ironisch geïnterpreteerd hoeft te worden. Uit deze paragraaf kan wel worden geconcludeerd dat het woord vite in een specifieke betekenis in het Middelnederlands werd gebruikt. Het woord wordt gebruikt om een Latijnse tekst, een fysiek object, mee aan te duiden. Aanvankelijk zullen klerken vooral de levensverhalen van heiligen vertaald en verteld hebben aan leken. In de tijd dat de Reynaert geschreven werd, werd elke Latijnse tekst, de Bijbel, Plinius... aangeduid als een vite. De status van een Latijnse tekst was er een van waarheid. Volgens Maerlant moet men ‘ystoriën | |||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||
in Latine’, de teksten die hij elders viten noemt, meer vertrouwen dan teksten in het ‘Romans’ (Frans), want die zijn zelden waar noch volledig.Ga naar eind75 Roman als aanduiding voor een boek geschreven in de Franse taal, komt in het Middelnederlands niet voor. Wel werd in het Oudfrans een boek geschreven in de volkstaal aangeduid als een ‘roman’.Ga naar eind76 Gezien de verscheidenheid van teksten die aangeduid worden met vite, kan het begrip onmogelijk een genreaanduiding zijn. Er moet voor gewaakt worden het woord vite te duiden vanuit een (te) modern begrippenkader. Sowieso is een genreaanduiding in bijna alle gevallen hoogst problematisch. Het lijkt eerder dat het onderscheidend criterium allereerst de taal was. De taal was daarnaast een indicatie voor de betrouwbaarheid van de tekst. Sporadisch, zoals in de Grimbergse oorlog het geval is, wordt het woord vite gebruikt om te verwijzen naar een bron die dezelfde betrouwbaarheid garandeert als een Latijnse tekst. Daar zijn nog twee andere voorbeelden van: de Reynaert en Van Lacarise. | |||||||||||||||||||||||
‘Dits die vite van Lacarise’
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||
gende dag te begraven en leggen hem alvast onder een doodskleed. Door het doodskleed heen kan de oude sukkel met open ogen zien hoe zijn vrouw het doet met de pastoor. De hoofdpersoon Lacarise is zo in een onterende situatie terechtgekomen. Volgens het MNW betekent aventure ‘de wederwaardigheden’ en gaat het in het bijzonder om een gevaarlijke geschiedenis.Ga naar eind80 Met recht mag het een avontuur worden genoemd. De eer van de hoofdpersoon staat op het spel. De vraag is hoe het woord ‘vite’ dient te worden geïnterpreteerd. Als bewijs voor zijn opvatting dat hier sprake is van een omgekeerd heiligenleven, voert Lodder aan dat Lazarus de naam is van een heilige. Het is ook niet zeker dat Lazarus een directe allusie is op een heilige. De naam Lacarise, Lazarus, is natuurlijk bekend uit de Bijbel. Hij werd vereerd als heilige, maar die verering is beperkt gebleven tot Zuid-Frankrijk; in de Nederlanden werd hij niet als heilige vereerd.Ga naar eind81 Zijn naam suggereert alleen dat hij na zijn kleine dood weer is opgestaan. Voorts voert Lodder aan dat in het verhaal sprake is van een ‘wonder’. Waarschijnlijker is dat de verzen 41-43, ‘dits wonder groet, ic hoere ende ghi maect mi doet ende ic sie met minen oeghen’ niet meer betekent dan dat Lacarise eerst niet wil geloven dat hij dood is. Het verbaast hem: ‘ik hoor dat jullie me voor dood houden, maar ik zie met beide ogen.’ Als zijn vrouw dat bevestigt, riposteert hij dat hij niet geleden heeft toen hij stierf, ‘ic soe lettel qual’ (v. 52). Dat hier de passio van een heilige geparodieerd wordt, valt daarom eveneens te betwijfelen. De sullige Lacarise moet zich ervan laten overtuigen, dat hij dood is. Een volgende aanwijzing dat het niet als een heiligenleven geïnterpreteerd is, is te vinden in de activiteit van de censor. Het verhaal van de onkuise priester gaf aanstoot. Een andere hand heeft in de tekst ‘pape’ uitgeradeerd en vervangen door ‘gilde’ of ‘vrient’ en het woord ‘here’, wat priester betekent, door ‘gilde’. In het opschrift van het verhaal verving hij ‘enen pape’ door ‘een ander’. Het woord ‘vite’ gaf echter géén aanstoot.Ga naar eind82 Dat maakt het onwaarschijnlijk dat dit woord als een religieuze parodie is bedoeld. Het belangrijkste bezwaar tegen Lodders interpretatie voert hij zelf aan. Hij merkt op dat het publiek waarschijnlijk er zich niet van bewust was dat het naar een parodie op een heiligenleven zat te luisteren. Het woord ‘vite’ staat immers pas aan het einde van het gedicht. De humor in de tekst lijkt me dan ook eerder situationeel dan intertekstueel. Aansluitend bij het gebruik in teksten zoals die van Maerlant, dient het woord vite om de lezer aan het einde van het verhaal er nog eens van te overtuigen dat ‘de avontuere’ werkelijk tien jaar geleden in Lokeren aan de Schelde is gebeurd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||
Ook in de Reynaert wordt ‘avonture’ met ‘vijte’ gecombineerd. Het woord ‘avonture’ is bij uitstek geschikt om Reynaerts veroordeling en ontsnapping aan de galg te beschrijven. Niet zonder reden wordt het woord ‘avonture’ nog een keer in de proloog herhaald (v. 31). De combinatie ‘vite’ met ‘avonture’ geeft aan de geschiedenis de aura van een verhaal met waarheidsgehalte. In Reynaerts historie is aventure in vers 7 veranderd in de ‘geesten’. Door die verandering verschuift de focus van het hachelijke avontuur dat de vos beleeft naar zijn sluwe streken, maar ook de ‘geesten’ mogen in dit geval omschreven worden als een ‘vite’, een waar verhaal. Zowel Reynaerts historie als Van Lacarise zijn geschreven omstreeks 1400. De manier waarop zij vite met avonture combineren wijkt echter niet af van die in Van den vos Reynaerde, een tekst die anderhalve eeuw ouder is. De vraag is wat de achterliggende reden is om deze begrippen in de Reynaert te combineren. | |||||||||||||||||||||||
Maerlant, Boendale en de interpretatie van de eerste negen verzen van de proloogIn deze paragraaf wordt het blikveld verruimd door de eerste negen verzen van de Reynaert te confronteren met Maerlants opvattingen. Maerlant en Willem hebben gemeen dat het beiden zeer zelfbewuste en in hun tijd bekende schrijvers zijn. Zowel Maerlant als Willem durven het aan hun werk te beginnen met hun eigen naam. ‘Jacob van Merlant die dit dichte’ vangt de verteller aan van Der naturen bloeme. De Reynaert begint met ‘Willem, die Madocke maecte’. In het geval van Willem moet het om meer gegaan zijn dan het imiteren van zijn voorbeeld. Branche I van de Roman de Renart vangt aan met ‘Perroz, qui son engin ess'art’.Ga naar eind83 Door met hun eigen naam te beginnen plaatsen Pierrot, Willem en Jacob van Maerlant zich in de categorie van de literaire supersterren. Alleen al het noemen van hun naam was voldoende om verwachtingen te wekken bij het publiek. De bevlogen dichter Willem wordt vaak tegenover de schoolmeester Maerlant geplaatst. Van Oostrom meent dat beide dichters elkaar niet mochten.Ga naar eind84 Maerlant zou de dichter van de Reynaert zelfs gedist hebben toen hij omstreeks 1271 in zijn Rijmbijbel schreef: Want dit nes niet Madox droem,
Noch Reinard[s], noch Arturs boerden.Ga naar eind85
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||
Zijn Rijmbijbel valt niet te vergelijken met de droom van Madoc, of de beuzelverhalen over Reynaert en Artur. ‘Boerde’ gebruikt hij hier niet in de betekenis van een kluchtige vertelling, maar van beuzelverhaal. ‘Droem’ gebruikt Maerlant mogelijk als een synoniem voor ‘boerde’. In het Oudfrans wordt ‘songe’ gebruikt voor een leugenachtig verhaal.Ga naar eind86 Ook in de proloog van zijn Spiegel historiael breekt Maerlant de staf over ‘die boerde van den Grale’ en ‘die loghene van Percevale’.Ga naar eind87 In de literatuurgeschiedenis is Maerlant vanwege deze woorden vaak beschouwd als een droogstoppel die geen greintje gevoel had voor literatuur. Om het met de woorden van Wackers te zeggen: auteurs als Maerlant geloofden niet ‘in de mogelijkheid van fictie om de waarheid over te dragen’.Ga naar eind88 Zemel en Verheijen spelen daarom met de gedachte dat de Reynaert gelezen moet worden als een reactie op de afkeuring van fictie, zoals die door Maerlant meermalen werd verwoord. Zij interpreteren de Reynaert als een poëticale tekst.Ga naar eind89 Hun opvatting ligt in het verlengde van wat Wackers schrijft in zijn dissertatie.Ga naar eind90 Van Oostrom echter meent dat Maerlant fictie niet per se veroordeelde, maar alleen verhalen die een loopje namen met de werkelijkheid, maar toch pretendeerden waar te zijn.Ga naar eind91 Bovendien schuwt Maerlant in zijn werk vergelijkingen tussen mensen en dieren niet.Ga naar eind92 Onder literatuurhistorici is er dus een debat over de vraag of er een debat was over de toelaatbaarheid van fictie. Een debat dat zich toespitst op de receptie van de Reynaert. Opmerkelijk genoeg liet Maerlants navolger en bewonderaar Boendale zich veel positiever uit over de Reynaert, hoewel hij ook vol kritiek was op beuzelverhalen, zoals dat over Karel de Grote die uit stelen gegaan zou zijn.Ga naar eind93 Net als Maerlant veroordeelde hij teksten die de waarheid geweld aandeden. Hij deed dat in ‘Hoe dichters dichten zullen’, een kapittel uit Der leken spiegel. Een hoofdstuk dat onder neerlandici bekend staat als de eerste poëtica in het Nederlands en daarom ook meermalen bestudeerd is.Ga naar eind94 In ‘Hoe dichters dichten zullen’ verantwoordt Boendale waarom verhalen over Reynaert wel de moeite waard zijn. Boendales tekst is ook overgeleverd in het Comburgse handschrift. Voor een deel is deze tekst zelfs geschreven door de kopiist die ook de Reynaert voor zijn rekening nam. Janssens vond de gedachte verleidelijk dat deze kopiist voor deze passage een bijzondere belangstelling had.Ga naar eind95 Ik geef de tekst uit ‘Hoe dichters dichten zullen’ hier weer naar het Comburgse handschrift in een kritische editie. Boendale vindt dat dichters altijd de waarheid moeten vertellen, maar hij maakt een uitzondering voor dierverhalen waaruit men iets kan leren over de aard van de mens. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||
Ets waer, Ysoep ende Aviaen
Dichten ende doen verstaen
185[regelnummer]
Ghedichten van vele zaken,
Van dieren als datsi spraken:
Dats om leringhe diere hute gaet
Daermen svolx wesen by verstaet.
Ende meniche andre ryme
190[regelnummer]
Van Reynarde ende Ysegrime
Brunen den bere enten das.
Dat dese dinc vonden was
Was al om lere ende wijsheit,
Als ic voren hebbe gheseit.
195[regelnummer]
Want een zin die es swaer
Die maken exemple claer.
Want in parabelen god selve sprac
Sine sermoene die hi vertrac.Ga naar eind96
(Het is waar, Esopus en Avianus schreven en vertelden in gedichten over velerhande zaken: over dieren, alsof ze konden spreken. Dat is vanwege de les die eruit te leren is, zo kan men de aard van de mensen begrijpen. En dat kan men ook uit enkele andere gedichten, zoals die over Reynaert, Isegrim, Bruun de beer en de das. Deze fabels zijn bedacht vanwege de wijze lessen, zoals ik al zei. Want moeilijke, abstracte opvattingen kunnen door concrete voorbeelden duidelijk worden gemaakt. Jezus doorweefde immers zijn preken die hij hield met parabelen.) Lulofs, Wackers en Janssens hebben dit fragment betrokken bij de Reynaertstudie. Wackers en Jansen beschouwen het als een verdediging van de Reynaert tegen de aantijging dat het een leugenachtig verhaal zou zijn.Ga naar eind97 Met een slag om de arm mag aangenomen worden dat de middeleeuwse lezers van Comburg de Reynaert mede waardeerden om de redenen die Boendale aangaf. Boendale stelt de verhalen over Reynaert op één lijn met de fabels van Esopus en Avianus, die nu juist weer niet zijn overgeleverd via het Comburgse handschrift. Boendale plaatst de Reynaert binnen een didactische context. Zeker is dat het Dyckse handschrift binnen zo'n context heeft gefunctioneerd, terwijl het Comburgse handschrift zich lijkt te richten op een publiek met maatschappelijke verantwoordelijkheid.Ga naar eind98 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||
Er valt nog meer te zeggen over de tekst van Boendale. Het woord ‘zin’ heeft volgens zowel het VMNW als het MNW betrekking op zaken van de geest.Ga naar eind99 Die enkele andere verhalen kunnen volgens Boendale worden beschouwd als een aanvulling op de klassieke fabelverzamelingen van Esopus en Avianus. Zowel uit deze fabels als uit de verhalen over Reynaert en Bruun kan men de aard van mensen leren kennen. Zo gelezen, blijft nadrukkelijk de mogelijkheid open dat ook Boendale vond dat bepaalde (mondeling circulerende) verhalen over de vos niet door de beugel konden. Zo lang de dieren zich in overeenstemming met hun natuur gedragen, kan geen onwaarheid worden verkondigd. De dichter van Sente Lutgart is door onderzoekers wel beschouwd als een tegenstander van dierverhalen. Apen moeten geen speren breken en rammen geen missen zingen, schrijft de dichter van Sente Lutgart. Fabels waar dieren zich zo gedragen, keurt hij af... door een fabel te vertellen.Ga naar eind101 Hij keurt dus alleen dierverhalen af waar dieren zich tegen hun aard gedragen. De fictie van de fabel, dat dieren spreken, rechtvaardigt de Esopet met een ‘alsof’. Hij zal exempelen vertellen over dieren, ‘recht of si spraken’.Ga naar eind102 Hildegaersberch, die waarschijnlijk Boendales poëtica kende, zegt dat dieren niet kunnen spreken, maar fabels zijn ‘in ghelijck’ geschreven, als een gelijkenis.Ga naar eind103 Het lijkt dus dat het genre van de fabel niet in zijn geheel wordt afgewezen, maar alleen dierverhalen zonder moraal, vol spotlust, waarin dieren hun eigen aard overstijgen. Donald Duck en Heer Bommel zouden voor de dichter van Sente Lutgart vanwege hun menselijkheid onaanvaardbaar zijn geweest. Maerlant had in ieder geval de nodige waardering voor fabels. De vertaling die Calfstaf en Noydekijn maakten van de fabels van Esopus beval hij zijn publiek aan vanwege de ‘spellecheit ende wijsheit van zinne’, vrij vertaald vanwege lering en vermaak.Ga naar eind104 Hij wees fictie zeker niet in alle gevallen af. De verschillen tussen Maerlant en Boendale zijn dus minder groot dan ze op het eerste gezicht lijken. Er zijn redenen om aan te nemen dat Maerlant niet ‘onze’ Reynaert op het oog had toen hij de boerde van Reynaert afkeurde. Ten eerste lijkt de term boerde vooral betrekking te hebben op mondeling circulerende vertellingen. In | |||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||
Vanden levene ons heren worden de wereldse verhalen over Roeland, Alexander en Pyramus afgedaan als weinig verheffend voor de ziel. In deze gedichten over oorlog en minne is weinig wijsheid te vinden. ‘Dit es boerde, al eest gescreven’, ook al is het geschreven.Ga naar eind105 Opgeschreven woorden waren een bron van wijsheid. De achterliggende norm is dus dat boerden niet aan het perkament zouden moeten worden toevertrouwd. Ten tweede duidt het noemen van Reynaert in Heymelijchede der heymelijcheit en Der naturen bloeme erop dat Reynaert in de dertiende eeuw veel meer was dan de hoofdpersoon van één bepaald literair verhaal. In Heymelijchede der heymelijcheit (ca. 1266) en in Der Naturen bloeme (ca. 1270) gaat hij ervan uit dat zijn publiek vertrouwd is met Reynaerts streken. Volgens Der naturen bloeme is het de gewoonte van Reynaert om het hol van de das te kraken.Ga naar eind106 In de Heymelijchede vergelijkt hij zelfs het karakter van mensen met dat van dieren. Mensen kunnen stoutmoedig als de leeuw zijn, goedaardig als de olifant, lafhartig als de haas, snel als een hinde en ‘scalc recht na den vos Reynaert’. In de Latijnse bron van Maerlant stond ‘vulpes’, maar om zijn publiek te behagen noemde hij die vos ‘Reynaert’.Ga naar eind107 De verzen in de Heymelijchede en Der naturen bloeme kunnen onmogelijk als een aanval op Willem, de dichter van ‘onze’ Reynaert, worden gelezen. In deze werken, die kort voor de Rijmbijbel zijn geschreven, laat hij er niets van blijken dat hij vossenverhalen zou afkeuren, eerder het tegendeel. Maerlant refereerde aan een cultureel icoon, dat tot de fantasie van zijn publiek sprak. Ten derde valt uit Maerlants bewoordingen af te leiden, dat hij het gedicht van Willem niet op het oog had. Maerlant wijst kopiisten er namelijk op dat hij niet over Madocs droom, noch van Reynaerts, noch van Arturs boerden een dichtwerk heeft gemaakt, maar de Bijbelse geschiedenis tot zijn onderwerp heeft. Die kopiisten mogen daarom niet zomaar zijn tekst veranderen, het is ware geschiedenis.Ga naar eind108 Maerlant verwijst dus niet naar bepaalde bestaande dichtwerken over Reynaert, Madoc en Artur, maar naar de stof, de matière die hij bewerkt heeft. Juist in de tweede helft van de dertiende eeuw gingen Dietse auteurs mondeling circulerende verhalen bewerken tot gedichten op perkament. De Walewein is een bekend voorbeeld. Van Oostrom benadrukt hoezeer de overgeleverde middeleeuwse teksten eigenlijk niet meer zijn dan de splinters van een veel grotere orale traditie.Ga naar eind109 Toen Maerlant de boerden over Madoc, Reinaert en Artur laakte, had hij dus waarschijnlijk mondelinge verhalen op het oog die bewerkt konden worden tot een geschreven tekst en niet het werk van zijn collega Willem. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||
Ten slotte was Maerlants Hollandse publiek mogelijk niet vertrouwd met ‘ons’ verhaal en kende het alleen maar mondeling circulerende verhalen over de vos. Er zijn aanwijzingen dat de tekst na 1275 een tweede leven als schooltekst kreeg en daardoor de status van ‘klassieker’. Ik hoop daar in een latere publicatie op terug te komen. Als een aanvullend argument kan dit natuurlijk niet gelden. Het debat over fictie komt mij eerder voor als een debat over de verhouding tussen triviale mondelinge verhalen en serieuze literatuur die (morele) waarheid probeert over te brengen. Boerden vallen natuurlijk onder de categorie triviale verhalen, die het publiek geen morele verheffing brengen. Vanuit het perspectief van een schrijver van religieuze literatuur waren al snel alle andere verhalen boerden, verhalen die geen morele verheffing boden. Esopische fabels en ‘onze’ Reynaert waren echter verhalen die leerden wat het wezen van de mens was en die zullen dan ook niet gekarakteriseerd zijn als een boerde. Het zullen de mondeling circulerende verhalen over de streken van de vos en het beuzelverhaal over Madoc, verhalen zonder een al te diepe moraal, geweest zijn die de afkeuring van Maerlant veroorzaakt hebben. Voor de dertiende eeuw mag niet vergeten worden dat op schrift gestelde teksten de concurrentie aangingen met een bloeiende vertelcultuur, waarbij vaak een boerde werd verteld om het vermaak. ‘Daer omme lachen die liede’, schrijft Boendale. Maar deze ijdele woorden kunnen beter achterwege blijven.Ga naar eind110 | |||||||||||||||||||||||
‘Eer hijt vant in zijn ghedochte’
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||
Willem, die Madocke maecte,
Daer hi dicken omme waecte, (v.1-2)
Voor zijn vorige verhaal over Madoc heeft de dichter vele nachten doorwaakt. In de inleiding is er al op gewezen dat in het onderzoek deze verzen ironisch geduid worden, waken om een droom te schrijven. Regelmatig wordt in de proloog van een literair werk beweerd, dat de dichter menige nacht doorwaakte om zijn verhaal te schrijven.Ga naar eind111 De betekenis van deze uitlatingen gaat naar mijn mening verder dan dat de dichter zich zo ingespannen heeft voor het gedicht dat hij zelfs slaap opgeofferd heeft. Een dergelijke ontboezeming aan het begin van de Reynaert over een ander werk is eigenlijk een loze opmerking. Waarom zou het publiek moeten weten dat hij voor een eerder werk slaap heeft opgeofferd? Ik wil hier de hypothese naar voren brengen, dat het meer zin heeft het waken te lezen als een geestelijke oefening, die noodzakelijk is voor een bijzondere prestatie, delging van zonden of inspiratie voor goede werken. Van Sophia, de vrome vrouw van de Hollandse graaf Dirk VI (1121-1157) is bekend dat zij een groot hart voor de armen had. Dat had zij verkregen door 's nachts te waken met ingespannen gebed. Door het waken kunnen zondige gedachten uitgebannen worden.Ga naar eind112 Na zijn biecht wordt Reynaert aangeraden om de nacht door te brengen met gebed, ‘te wakene ende te lesene’ (v. 1681). Waarschijnlijk speelde het nachtelijke, persoonlijk gebed een belangrijkere rol in het religieus leven van leken in de twaalfde en dertiende eeuw dan gedacht wordt. In literaire teksten is vaak te lezen dat de dichter menige slapeloze nacht over had voor zijn gedicht.Ga naar eind113 In een gedicht over de biecht vraagt de verteller te bidden voor de dichter Martijn van Torhout. Hij heeft zich veel moeite getroost om het te schrijven en daarvoor menige nacht gewaakt.Ga naar eind114 Jan van Boendale verzekert in de Brabantse yeesten zijn gehoor dat hij vele boeken heeft geraadpleegd en daarna menige nacht heeft doorwaakt om dit werk te kunnen schrijven.Ga naar eind115 Boendale heeft de waarheid gezocht. Ook in de Walewein wordt een verband gelegd tussen bidden en waken. Penninc, de dichter, bad tot God om wijsheid, Ende menighen nacht daer omme waecte
Eer hijt vant in zijn ghedochte
Dat hi den boec ten ende brochte
Daer hi tbeghin of heift gheseit
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||
(en vele nachten erom [om het boek, JdP] in gebed doorbracht, vooraleer
hij de stof vond in zijn geest, zodat hij het boek kon afmaken,
waarvan hij het begin [nl. de eerste regels] heeft gezegd.)Ga naar eind116
Nog duidelijker wordt het verband tussen waken en bidden in het strofische gedicht de Clausule vander bible. Hier spreekt Maerlant de hoop uit dat hij niet in slaap valt, als hij waakt om een gedicht te schrijven ter ere van Maria's zoon. Hij bidt dat Maria hem inspireert tot ‘fraye rime’, ware dichtregels.Ga naar eind117 Schrijven, waken en bidden worden door Maerlant op elkaar betrokken. Dat een dichter menige nacht doorwaakt heeft, is hier zeker meer dan een persoonlijke ontboezeming, de dichter vertelt het publiek dat hij intensief tot God gebeden heeft voor inspiratie om zijn boek te schrijven.Ga naar eind118 Ook in de Reynaert zal het meer betekend hebben dan dat de schrijver tot diep in de nacht aan zijn gedicht heeft gearbeid. Met ‘daer hi dicken omme waecte’ verzekert de verteller zijn publiek dat Willem menige nacht om inspiratie gebeden moet hebben over de diepere betekenis van de Madoc.Ga naar eind119 Wat de inhoud van de Madoc is geweest, zullen we wellicht nooit te weten komen.Ga naar eind120 We weten alleen dat deze versie van de Madoc geen beuzelverhaal geweest kan zijn. Hij heeft het oraal circulerende verhaal op een hoger plan getild. Willem had met de Madoc bewezen dat hij een door God geïnspireerd dichter was. Dat roept de verwachting op dat zijn nieuwe werk dat ook zal zijn. In vers 10, waar de tekst van de dichter zogezegd aanvangt, gaat Willem voor in gebed. ‘God moete ons ziere hulpen jonnen’. Hij bidt om inspiratie bij het schrijven van het gedicht en hoopt dat God zijn publiek verlicht wanneer het de tekst aanhoort. Na de mededeling over het eerdere werk van Willem, zegt de verteller dat deze dichter het betreurde dat het publiek nog geen kennis had kunnen nemen van de avonturen van Reynaert, want Arnout had niet alles vertaald. Daarom is Willem op zoek gegaan naar de ‘vijte’, de echte levensbeschrijving, van Reynaert in Franse boeken. Dat Willem gewerkt heeft naar meerdere bronnen heeft Bouwman aangetoond.Ga naar eind121 De combinatie ‘avonture’ en ‘vijte’, geeft aan dat het verhaal over het hachelijk avontuur van Reynaert op een of andere manier claimt waar te zijn. Hierboven bleek dat het woord ‘vijte’ in veel gevallen verwijst naar een betrouwbare, geschreven bron, die vaak in het Latijn opgesteld was. De verwijzing in de Reynaert is hoogst ongebruikelijk voor een literaire tekst die zich baseert op Franse bronnen en nog meer voor een fictionele tekst. Door het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||
woord ‘vijte’ te gebruiken maakt Willem wel duidelijk dat hij het echte verhaal over Reynaert vertelt en niet één van die beuzelverhalen die rondzingen. Willem is overigens zeer vrij met zijn bronnen omgesprongen en verweefde ook orale verhalen in zijn bewerking.Ga naar eind122 De moraal van het verhaal is echter niet anders dan die van zijn Franse voorbeelden: de Reynaert eindigt op een zelfde manier als zijn Franse voorbeeld.Ga naar eind123 De dichter baseert zich op moreel hoogstaande teksten die in de kringen van de Franse adel worden voorgedragen. Dan valt in de eerste plaats te denken aan de omgeving van de Vlaamse gravin Margaretha, mogelijk zijn opdrachtgeefster. De boeken van de gravin bevatten een ethische waarheid. Er kan uit geleerd worden wat wijsheid is. Ook voor deze tekst zal hij nachten doorwaakt hebben, om het verhaal zo te bewerken dat het van toepassing is voor het publiek van een hofdag die gehouden werd in Gent. Door zijn vertaling kan een Nederlandstalig Vlaams publiek participeren in de hoogstaande Franse hofcultuur.Ga naar eind124 | |||||||||||||||||||||||
ConclusieHet gebruik van het woord ‘vijte’ in de proloog van de Reynaert is opmerkelijk. Het woord vite behoort niet tot het register van fictionele teksten. Het gangbare idee dat in de proloog van de Reynaert het woord ‘vijte’ gebruikt wordt om een intertekstueel verband met het genre van het heiligenleven te leggen, lijkt in strijd met de veel ruimere betekenis die het begrip vite had in het Middelnederlands. Vite hoeft niet heiligenleven te betekenen, het woord kan betrekking hebben op het leven, de levenswijze of levensbeschrijving van om het even welke persoon, zelfs van hypocrieten. Wanneer het woord vite gebruikt wordt voor een geschreven tekst, dan hechtte het middeleeuwse publiek daar de betekenis aan van een gezaghebbende, betrouwbare tekst. Vanzelfsprekend was de Bijbel zo'n tekst en ook werd Plinius' Natuurlijke historiën ertoe gerekend. Daarbij gaat het om teksten in het Latijn. Een enkele maal werd ook een betrouwbare tekst in de volkstaal aangeduid als een vite. Het verhaal over Lacerise noemt de schrijver een ‘vite’ omdat het pretendeert waar te zijn. De dichter van de Grimbergse oorlog gebruikt het begrip om zijn geloofwaardige, heraldische bron aan te duiden. Volgens de verteller van Willems gedicht hoorden ‘de Walschen boucken’ met Reynaerts ‘aventure’ ook tot de categorie van betrouwbare viten. De Franse | |||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||
boeken met de ‘vijte’ van Reynaert heeft hij namelijk daadwerkelijk gezocht. De dichter gebruikt het woord ‘vijte’ bijgevolg niet in een ironische context. De Roman de Renart is geen betrouwbare tekst vanwege de feitelijke informatie, maar vanwege de diepere waarheid die in dit verhaal te vinden was. Het zal geen toeval zijn dat de eerste negen verzen van de Reynaert in de mond van een verteller gelegd worden. De verteller houdt zijn gehoor voor dat het gedicht van Willem een bonafide verhaal is. De eerste negen verzen van Van den Vos Reynaerde hebben de retorische functie om duidelijk te maken dat Willem een gezaghebbend persoon is. Hij is niet de schrijver van zomaar een verzonnen verhaal, een boerde, maar hij heeft nachten doorwaakt om hoogstaande literatuur te bewerken voor zijn publiek. ‘Vijte’ in vers 7 drukt uit dat het geen beuzelverhaal was, maar het echte, ethisch ware, verhaal over Reynaert, waarin veel ‘lere ende wijsheit’ te vinden is. Naar deze goede bron heeft de dichter Willem zijn verhaal geschreven. Willems verhaal is op een bijzonder succesvolle manier de concurrentie aangegaan met de boerden die werden verteld over Reynaert. Van den vos Reynaerde (samen met het vervolg) is al in de middeleeuwen de klassieke schooltekst over de vos geworden en deed de verhalen die mondeling circuleerden verdwijnen. In dit artikel heb ik getracht de Reynaert te duiden tegen de achtergrond van het spanningsveld tussen mondelinge vertelkunst en schriftelijk overgedragen viten, betrouwbare letteren. In de tweede helft van de dertiende eeuw emancipeerden de Dietse letteren zich van een orale tot een schriftelijke cultuur. Van den vos Reynaerde is dé cross-over van de orale naar de schriftelijke cultuur. Het woord ‘vijte’ in de proloog van de Reynaert drukt de ambitie uit om deel te hebben aan de cultuur van het schrift. Die ambitie maakt Willem tot een van de meest moderne dichters van zijn tijd, zo niet de modernste. Willem wil geen fictie/boerden schrijven, maar de waarheid op schrift stellen. Al zal die waarheid niet iedereen welgevallig zijn, zo vreest de dichter in het tweede gedeelte van de proloog. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||
Bijlage
|
De citaten uit het Dyckse handschrift zijn naar de digitale editie, te raadplegen via de site van de universiteitsbibliotheek van Münster: http://miami.uni-muenster.de/. Het pdf-document heeft als internetadres: http://repositorium.uni-muenster.de/document/midos/820415cc-9b48-49bf-952d-cfc719dd503c/dycksche-hs_komplett.pdf. |
Der naturen bloeme |
Sinte ieronimus heeft bescreuen/Jn sinte pouwels vite, v. 294-295. |
Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 288-289. |
Der naturen bloeme |
Ende alexanders viten / Was sulc bucifal sijn paert, v. 2131-2132. |
Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 2320-2321. |
Opmerking: dit vers is corrupt overgeleverd in het Dyckse handschrift, lees voor Ende: Men vint in. Vgl. hiervoor de tekst van Der naturen bloeme volgens het Detmoldse handschrift in CGII. |
Der naturen bloeme |
Wel betekent des vanels vite / Tleuen vanden ypocrite, v. 7757-7758. |
Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 8195-9196. |
Der naturen bloeme |
Aristotiles ende plinius / Entie grote basilius / Ambrosius ende iacob van vitri / Ende ysidorus ende daer bi / Nomic bi namen / Om dattie meeste sijn te samen / Die siten scriuen bi naturen, v. 9417-9423. |
Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 9872-9878. |
Opmerking: het VMNW s.v. cite merkt op dat andere handschriften hier viten i.pl.v. citen hebben. |
Der naturen bloeme |
Margrita als plinius seget / Js een visch die te dragen pleget / Die fine perlen die margriten / Jn dien segemen sine viten / Vintmen een groet deel van desen, v. 9737-9751. Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 10201-10206. |
Opmerking: In het Detmoldse handschrift, afgedrukt in CGII, staat niet Plinius maar Solinus. In plaats van Jn dien segemen sine staar er het beter begrijpbare jn India segghen die viten. |
Der naturen bloeme |
Seit plinius in sinen viten, v. 10975. |
Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 11451. |
Der naturen bloeme |
Jn libie den dragoniten / Vintmense seggen de viten, v. 14802-14803. |
Cd-rom Middelnederlands: CGII, Der naturen bloeme, v. 15301. |
Opmerking: In het Detmoldse handschrift, afgedrukt in CGII, staat niet den dragonieten, maar het beter begrijpbare in traghediten. |
II. De citaten uit het Comburgse handschrift
De citaten uit Comburg zijn naar de diplomatische editie bezorgd door Brinkman en Schenkel: Herman Brinkman en Janny Schenkel (eds.), Het Comburgse handschrift. Hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. Poet. Et phil. 2o 22. Hilversum, 1997. [Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden IV, I en IV, 2] |
Aangegeven is in welk van de samenstellende delen van het Comburgse handschrift het citaat zich bevindt en door welke kopiist het geschreven is. |
Die rose (deel I, kopiist A) |
Dat altoes haten ypocriten / die waerheit van haren viten, p. 294, r. 21-22 |
Cd-rom Middelnederlands: Rijmteksten, Rose, v. 7631-7632. |
Jacob van Maerlant, Heimelicheit der heimelicheden (deel II, kopiist I) |
Wat vellede in ouden viten / Dat sterke rike vanden siten, p. 478, r. 25-26. |
Cd-rom Middelnederlands: Rijmteksten, Heymelijchede der heymelijcheit, v. 711-712. |
Van den vos Reynaerde (deel IV, kopiist E) |
Dat hi die vijte van Reynaerde soucken, p. 859, r. 28 |
Voor de paralleloverlevering van dit vers zie voetnoot 3. |
Jan van Boendale, Hier beghinnen die Pausen up XIII Ende striken voort tote kaerle ende wat elke zeit, [uit: Der leken spieghel] (deel V, kopiist F) |
Vernemen souden verre ende by / Die viten der martelaren / Ende in scriften die bewaren, p. 1031, r. 38, p. 1032, r. 39-40. |
Cd-rom Middelnederlands: Rijmteksten, Der leken spieghel, boek II, cap. XCIII, v. 36-38. |
Jan van Boendale, Hoe zilvester den drake bant, [uit: Der leken spieghel] (deel V, kopiist F) |
Was in scollant Sente brandaen / In wies vite als ic las, p. 1070, r. 16-17. |
Cd-rom Middelnederlands: Rijmteksten, Der leken spieghel, boek II, cap. XCVII, v. 629-630. |
Jan van Boendale, Hoe zilvester den drake bant, [uit: Der leken spieghel] (deel V, kopiist F) |
Datti daer / Sente mertens vite screef claer, p. 1070, r. 31-32. |
Cd-rom Middelnederlands: Rijmteksten, Der leken spieghel, boek II, cap. XCVII, v. 644-645. |
Jan van Boendale, Hoe dichters dichten zullen en wat si antieren sullen, [uit: Der leken spieghel] (deel V, kopiist E) |
Dandre willic hv ruren / Dat zijn heleghe scriftueren / Als vyten van heleghen lieden, p. 1139, r. 19-23. |
Cd-rom Middelnederlands: Rijmteksten, Der leken spieghel, boek III, cap. CXXVI, v. 209-211. |
Van tween ghesellen die elc voer andren steruen wilden (deel V, kopiist E) |
Doe moesti bliuen in crancker vite / Arem allendich ende onuerduldich, p. 1192, r. 26-27. |
Deze tekst bevindt zich niet op de Cd-rom Middelnederlands. |
Rijmkroniek van Vlaanderen (Deel VI, kopiist A) |
Want ons telt die vite / Dat hine vanden scapen vinc / Ende maecter af eenen coninc, p. 1229, r. 3-4. |
[het gaat hier om David] Deze tekst bevindt zich niet op de Cd-rom Middelnederlands. |
- eind1
- Jozef Janssens, ‘Een meesterwerk van dubbelzinnigheid’, in: Jozef Janssens, Rik van Daele, Veerle Uyttersprot en Jo de Vos, Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, Leuven, 19912, p. 178-179 (citaat p. 178). F. Lulofs, Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven, met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen, (Tweede verbeterde druk), Groningen, 1985 [eerste druk 1983], p. 197-198. Lieneke Verheijen, ‘Reynaert als dichter’, in: Tiecelijn, 20 (2007), p. 151-152. Verheijen concludeert op p. 152: [Willem] ‘draagt (...) een moderne literatuuropvatting uit.’
- eind2
- Naar mijn mening wordt vers 10 in de moderne edities ten onrechte gerekend tot de tekst van de verteller. Het valt echter buiten het bestek van dit artikel om hier nader op in te gaan. De eerste tien verzen van de proloog zijn wel toegeschreven aan iemand anders dan Willem. R. van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde, Gent, 1994, p. 66 en p. 221. In 1931 schrijft Muller de eerste proloog toe aan een vierde bewerker en in 1944 aan een tweede bewerker, mogelijk Willem. J.W. Muller, ‘Reinaert-studiën. III. Aernout en Willem. B. Het dubbel auteurschap van Reinaert I, A en B’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 53, Leiden, 1934, p. 165. J.W. Muller (ed.), Van den vos Reynaerde. Inleiding met aanteekeningen. Lijst van eigennamen. Tekst, Leiden, 19443, p. 23-24. De visie van Muller wordt in het moderne onderzoek niet meer onderschreven. L. Peeters, ‘Het auteurschap in de Reinaertprologen’, in: Wetenschappelijke tijdingen, 29 (1970), kol. 265-272. A.Th. Bouwman, Reinaert en Renart. Het dierenepos Van den vos Reynaerde vergeleken met de Oudfranse Roman de Renart, Amsterdam, 1991, p. 418 en p. 593 (noot 161).
- eind3
- In Comburg luidt vers 7: Dat hi die vijte van Reynaerde soucken (A, v.7). In het Dyckse handschrift, Dat hi die vite dede soucken (F, v. 7) en in Reynaerts historie is het vers overgenomen: Daerom dede hi die vite zoeken. (B, v. 7). A, F en B geciteerd naar: W.Gs Hellinga (ed.), Van den vos Reynaerde. Deel I. Teksten. Diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500, Zwolle, 1952. Duidelijk is dat in Comburg een werkwoord ontbreekt in het vers. Voor alle edities is Comburg de basis, maar begrijpelijkerwijs hebben alle uitgevers dit vers geëmendeerd naar het Dyckse handschrift, daarbij gesteund door de lezing in Reynaerts historie. De emendatie is al te vinden in Jonckbloet en Van Helten. Zij kenden het Dyckse handschrift nog niet. W.J.A. Jonckbloet (ed.), Vanden vos Reinaerde, Groningen, 1856, p. 1; W.L. van Helten (ed.), Van den vos Reynaerde, Groningen, 1887, p. 1. Ik citeer hier de belangrijkste moderne uitgaven. F. Buitenrust Hettema en H. Degering (eds), Van den vos Reynaerde, uitgegeven naar het Comburgse en Darmstadse Handschrift, Zwolle, 19212, p. 2. [vgl. ook F. Buitenrust Hettema, Van den vos Reynaerde, Deel 2. Inleiding-Aanteekeningen-Glossarium, Zwolle [1910], p. 1; J.W. Muller, Van den vos Reynaerde. Inleiding met aanteekeningen. Lijst van eigennamen. Tekst, Leiden, 19443, p. 7. [vgl. J.W. Muller, Critische commentaar op van den vos Reinaerde naar de thans bekende handschriften en bewerkingen, Utrecht 1917, p. 158. J.W. Muller, Van den vos Reynaerde. Exegetische Commentaar, Leiden, 1942, p. 4.]; L.M. van Dis (ed.), Van den vos Reynaerde, Groningen, 197220, p. 59; F. Lulofs (ed.), Van den vos Reynaerde, p. 69 en p. 297; Jozef Janssens, Rik van Daele, Veerle Uyttersprot, Jo de Vos, Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, p. 102; André Bouwman en Bart Besamusca (eds), Van den vos Reynaerde, Amsterdam, 2002. [Reynaert in tweevoud, deel 1], p. 11 en 240; André Bouwman en Bart Besamusca (ed.), Of Reynaert the fox. Text and facing translation of the Middle Dutch Beast epic. Translated by Thea Summerfield, Amsterdam, 2009, p. 42 en 251.
- eind4
- M. de Vries. ‘Fragmenten eener Nederduitsche vertaling van de roman van Barlaäm en Josaphat met eene inleiding en aanteekingen’, in: A. de Jager (red.), Taalkundig Magazijn of gemengde bijdragen tot de kennis der Nederduitsche Taal, IV (1842), p. 75-76. W.J.A. Jonckbloet (ed.), Vanden vos Reinaerde, p. 176.
- eind5
- Het MNW is geraadpleegd via de Cd-rom Middelnederlands. Den Haag/Antwerpen, 1998. Het lemma vite is te vinden in Deel IX van het MNW verschenen in 1929. De lemma's tot weigerlike zijn van de hand van J. Verdam, die in 1919 was overleden. Karina van Dalen-Oskam, ‘J. Verdam’, in: Bio- en bibliografisch lexicon van de Neerlandistiek. Digitale publicatie http://www.dbnl.org/tekst/anro001bioe01_01/verd003.php oktober 2003 (geraadpleegd augustus 2014).
- eind6
- André Bouwman en Bart Besamusca (eds), Van den vos Reynaerde, p. 11. André Bouwman en Bart Besamusca, ‘Over de vos Reynaert. Een prozavertaling van Van den vos Reynaerde’, in: Tiecelijn, 20 (2007), p. 109. André Bouwman en Bart Besamusca (eds), Of Reynaert the fox, p. 42.
- eind7
- A.Th. Bouwman, Reinaert en Renart, p. 39-40.
- eind8
- F. Lulofs (ed.), Van den vos Reynaerde, p. 200.
- eind9
- Paul Wackers (ed.), Reynaerts historie, Amsterdam, 2002. [Reynaert in tweevoud, deel 2], p. 361.
- eind10
- Jozef Janssens, ‘Een meesterwerk van dubbelzinnigheid’, in: Jozef Janssens e.a., Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, p. 178-179.
- eind11
- F. Lulofs, Van den vos Reynaerde, p. 200.
- eind12
- René Broens, ‘De onbarmhartige Reynaert’, in: Tiecelijn 23, p. 259-260. Broens schrijft op p. 259 van ‘De onbarmhartige Reynaert’: ‘“Dat hi die vite dede soucken” staat er in het Dyckse handschrift en “Dat hi die vijte van Reynaerde soucken” in het Comburgse, en “vite” verwijst, aldus het Vroegmiddelnederlands Woordenboek, naar een “levensbeschrijving” (p. 5249). Datzelfde woordenboek voegt er “inz. hagiografie” (p. 5249) aan toe en daarmee geeft het aan dat “vite” vooral op het leven van een heilige slaat.’ Broens reduceert hier de vier betekenissen van het woord ‘vite’ die het VMNW geeft tot één. In zijn graphic novel vertaalt hij vers 7 in een viervoetige jambe als ‘dat hij de vita ging zoeken’. Marc Legendre en René Broens, Reynaert de vos. Amsterdam/Antwerpen 2010, niet gepagineerd. In een eerder verschenen artikel in Tiecelijn uit 2005 vertaalt Broens vijte als ‘Reynaerts stichtelijke leven’. René Broens, ‘Diet verstaen met goeden sinne’, in: Tiecelijn, 18 (2005), p. 214. Broens opvattingen zijn ook korter weergeven in: René Broens, ‘Madoc in Madoc’, in: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen, 24 (2010), p. 13-16.
- eind13
- Gerard Sonnemans, Functionele aspecten van Middelnederlandse versprologen. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de letteren. Boxmeer 1995. Deel I, p. 226-227.
- eind14
- Jo Reynaert, ‘Botsaerts verbijstering. Over de interpretatie van “van den Vos Reynaerde”’, in: Spiegel der letteren, 38 (1996), p. 44-61, m.n. p. 51. Jo Reynaert, ‘Botsaerts verbijstering. Over de interpretatie van “van den Vos Reynaerde”’, in: Hans van Dijk en Paul Wackers (red.), Pade crom en menichfoude. Het Reynaert-onderzoek in de tweede helft van de twintigste eeuw, Hilversum, 1999, p. 267-283, m.n. p. 274.
- eind15
- Cd-rom Middelnederlands, Den Haag/Antwerpen, 1998. Gezocht is in het MNW, het Corpus Gysseling ambtelijke bescheiden, Corpus Gysseling literaire handschriften, rijmteksten en prozateksten.
- eind16
- Het handschrift-Van Hulthem is digitaal beschikbaar op de website van de dbnl: http://www.dbnl.org/arch/_hul001hult02_01/pag/_hul001hult02_01.pdf. De editie is die van Brinkman en Schenkel. Herman Brinkman en Janny Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623, Hilversum, 1999. Datering handschrift: p. 47.
- eind17
- Herman Brinkman en Janny Schenkel, Het Comburgse handschrift, p. 82-83.
- eind18
- Everardus A. Overgaauw, ‘Die Dycksche Handschrift. Ihre Entdeckung, Herkunft, Datierung und früheren Besitzer’, in: Bertram Haller en Hans Mühl, Westfälische Wilhems-Universität. Die Dycksche Handschrift, Berlijn/Münster 1992, p. 48-52.
- eind19
- Lieneke Verheijen, ‘Reynaert als dichter’, in: Tiecelijn, 20 (2007), p. 142-152. Roel Zemel, ‘Vlaanderen omstreeks 1250: spreken over literatuur’, in: Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek, 30 (2012), p. 45-54.
- eind20
- Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VMNW) s.v. vite. Dit woordenboek is net als het MNW en het WNT te raadplegen via de site van de geïntegreerde taalbank: http://gtb.inl.nl/ zoeken onder vite. Het Vroegmiddelnederlandsch Woordenboek verscheen eerst in druk in 2001. W.J.J. Pijnenburg e.a., (red.), Vroegmiddelnederlands Woordenboek. Leiden 2001.
- eind21
- WNT s.v. vite.
- eind22
- Muller-Renkema, Beknopt Latijns-Nederlands Woordenboek. Groningen 196712, s.v. vita.
- eind23
- Walter Prevenier, Uit goede bron. Introductie tot de historische kritiek, Leuven/Apeldoorn, 1992, p. 194 en p. 197. Middeleeuwse teksten hebben doorgaans geen titel. In veel handschriften staat echter vermeld dat dit de Vita Karoli Magni is. Vergelijk bijvoorbeeld de afbeeldingen in: M. Tischler, Einharts Vita Karoli. Studien zur Entstehung, Überlieferung und Rezeption, Hannover, 2001, afbeeldingen tussen p. 26 en 27. De editio princeps uit 1521, gedrukt bij Johannes Soter heeft als titel Vita et gesta Karoli. Frank Pohle (ed.), Karl der Grosse, Charlemagne. Orte der Macht, Dresden, 2014, p. 266-267 (met afbeelding).
- eind24
- John V. Tolan, Saracens. Islam in the Medieval European imagination, New York, 2002, p. 137. Tolan vermeldt ook Adelphus Vita Machometi. Deze titel komt echter niet voor in de enig bewaarde bron. B. Bisschoff (ed.), Anecdota Novissima. Texte des vierten und bis sechzehnten Jahrhunderts, Stuttgart, 1984, p. 106. De tekst van Embrico van Mainz, wordt in vier handschriften aangeduid als Vita Mahumeti of een variant daarop. (hs. Ph, hs. R, hs. O, hs. Oa), Guy Cambier (ed.), Embricon de Mayence, La vie de Mahomet, Brussel/Berchem, 1962, p. 38-44.
- eind25
- Spiegel historiael, Ie partie, boek 8, cap. VIII, v. 41.
- eind26
- Herman Brinkman en Janny Schenkel, Het Comburgse handschrift, p. 82-83.
- eind27
- Vgl. ook het Woordenboek der Nederlandschen taal (WNT), s.v. vite. [lemma gepubliceerd in 1964].
- eind28
- Gheesteliken tabernakel, 2, 101; Gheesteliken tabernakel, 2, 330; Vanden twaelf beghinen, 4, 125; Vanden twaelf beghinen, 4, 207; Vanden twaelf beghinen, 4, 208 en Bijbelvertaling van 1360, 3, 261.
- eind29
- Clara Strijbosch, De bronnen van de reis van Sint Brandaan, Hilversum, 1995, p. 21-26.
- eind30
- Der leken spieghel, boek II, cap. XCVII, v. 644-645.
- eind31
- Ludo Jongen (ed.), Het leven van de heilige bisschop Sint Ludger (met facsimile van handschrift), Hilversum, 2009, p. 46.
- eind32
- MNW s.v. legende.
- eind33
- Ludo Jongen e.a. (eds), Het leven van de zalige maagd sint Clara. De Middelnederlandse bewerking van de Legenda Sanctae Clarae Virginis, Megen, 1988, p. 36.
- eind34
- Brandaen, v. 116.
- eind35
- Spiegel historiael, Ie partie, boek 4, cap. XXV, v. 48.
- eind36
- Spiegel historiael, IVe partie, boek 2, cap. XVI, v. 12.
- eind37
- Brabantse yeesten, deel II, v. 4133-4134.
- eind38
- Vanden twaelf beghinen, deel 4, 125.
- eind39
- Beatrijs, v. 109.
- eind40
- Spiegel historiael, IIe partie, boek 7, cap. XXX, v. 117.
- eind41
- Madelgijs, [handschrift IV, fragm. Parijs], v. 26-27.
- eind42
- Gedichten, XXVI, v. 155-156. Vgl. MNW s.v. vite bet. 5. De tekst is uitgeven in: Karel Eykman (vert.) en Fred Lodder (ed.), ‘Vanden paep die sijn baeck ghestolen wert’, in: Van de man die graag dronk en andere Middelnederlandse komische verhalen, Amsterdam, 2002, p. 174-185 en p. 213. In het gedicht gaat het over een pastoor die de absolutie geeft in ruil voor twee gestolen hammen. Wanneer de pastoor erachter komt dat hij opdracht gegeven heeft de hespen uit zijn eigen huis te laten stelen, verhoogt Hildegaersberch de spanning door te zeggen: luister naar een nieuwe vite. Die nieuwe vite is dat de pastoor ervan afziet aangifte te doen van de diefstal, bang als hij is te schande gemaakt te worden. In zijn editie van het gedicht verklaart Kruyskamp ‘nyewe vite’ als ‘een nieuw, een nooit gehoord verhaal’. C. Kruyskamp (ed.), De Middelnederlandse boerden, Den Haag, 1957, p. 68. Over de formule zie ook: F.J. Lodder, Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen, Ridderkerk, 1996, p. 105. Over het gedicht: F.J. Lodder, Lachen om list en lust, passim, m.n. p. 51-52 en p. 223-224. Verder T. Meder, Sprookspreker in Holland. Leven en werk van Willem van Hildegaersberch (ca. 1400), Amsterdam, 1991, p. 338-339.
- eind43
- Der minnen loep, boek 2, v. 1916-1917. Vgl. MNW s.v. vite bet. 6.
- eind44
- Der leken spieghel, boek IV, cap. CXV, v. 190.
- eind45
- Der leken spieghel, boek I, cap. XXV, v. 96.
- eind46
- Rijmkroniek van Woeringen, v. 574-575.
- eind47
- Spiegel historiael, IVe partie, boek 1, cap. XVII, v. 3.
- eind48
- Spiegel historiael, IIIe partie, boek 8, cap. XLIII, v. 2-3.
- eind49
- Brabantse yeesten, deel II, v. 1124-1126.
- eind50
- Boec vander wraken, deel II, v. 495-497.
- eind51
- Spiegel historiael, IIIe partie, boek 3, cap. VIII, opschrift. Vertaling ‘van sinen groten viten’. Frits van Oostrom, Jacob van Maerlant, Spiegel historiael. Bloemlezing, Amsterdam, 1994, p. 95.
- eind52
- Rijmbijbel, v. 32820-32821.
- eind53
- Spiegel historiael, Ie partie, boek 4, cap. LVII, m.n. v. 35-36.
- eind54
- Spiegel historiael, Ie partie, boek 8, cap. LXV, v. 56. De passage is besproken door Petra Berendrecht in: Petra Berendrecht, ‘Dat nuttelijc te horen doet.’ Het Seneca-deel in de Spiegel historiael’, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid. Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam, 1994, p. 65.
- eind55
- Geciteerd naar Geert Claassens, Anda Schippers, Gerard Sonnemans, Paul Wackers (ed.), ‘Van enen liebaerde ende vanden vos Reinaerde’, in: H. van Dijk, W.P. Gerritsen, Orlanda S.H. Lie en Dieuwke E. van der Poel, Klein kapitaal. Zeventien teksten uit Hs. Brussel, K.B. 15.589-623 uitgegeven en ingeleid door Neerlandici, verbonden aan tien universiteiten in Nederland en België, Hilversum, 1992, p. 146-152, p. 151 (citaat, v. 118) en p. 152 (aantek). Diplomatisch uitgegeven in: Herman Brinkman en Janny Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623, Hilversum, 1999, p. 965-970 (tekst 187).
- eind56
- MNW. s.v. vite, bet. 6.
- eind57
- F.P. van Oostrom, Reinaert primair. Over het geïntendeerde publiek en de oorspronkelijke functie van Van den vos Reinaerde, Utrecht, 1983, p. 36 (Appendix III). [niet opgenomen in: F.P. van Oostrom, ‘Reinaert primair. Over het geïntendeerde publiek en de oorspronkelijke functie van Van den vos Reinaerde’, in: Hans van Dijk en Paul Wackers (red.), Pade crom en menichfoude.]
- eind58
- Esopet, v. 1498-1499 en vers 1598.
- eind59
- Vgl. ook het Woordenboek der Nederlandschen taal (WNT), s.v. vite. [lemma gepubliceerd in 1964].
- eind60
- MNW s.v. regiment, bet. 4 en WNT s.v. regiment, bet. 4 en 5
- eind61
- Geciteerd in MNW s.v. vite, bet. 6 en WNT s.v. vite, bet. 2.
- eind62
- Geciteerd in WNT s.v. vite, bet. 3
- eind63
- MNW s.v. vite, bet. 6.
- eind64
- Aldus de website van de etymologiebank: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/vita geraadpleegd 2 augustus 2014). De etymologiebank verwijst als bron naar: P.A.F. van Veen en N. van der Sijs, Van Dale Etymologisch woordenboek (1997).
- eind65
- Spiegel historiael, IVe partie, boek 3, cap. II, v. 1-4. Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen, Amsterdam, 1996, op p. 88-189. Op p. 188 vermeldt zij: ‘Terloops zij opgemerkt dat Maerlant naar zijn bron verwijst als die vite’.
- eind66
- Spiegel historiael, Ie partie, boek 7, cap. XCI, v. 5.
- eind67
- Rijmbijbel, v. 10141-10142.
- eind68
- Alexanders geesten, boek 4, v. 771-773.
- eind69
- Grimbergse oorlog, deel II, v. 4758. Voor de juiste interpretatie van deze passage vgl. MNW s.v gecasteleert.
- eind70
- Grimbergse oorlog, deel II, v. 1853. Vgl. ook v. 2005.
- eind71
- Wim van Anrooij, Spiegel van ridderschap. Heraut Gelre en zijn ereredes, Amsterdam, 1990, p. 13-14. De heraldiek in de Grimbergse Oorlog komt ter sprake op p. 153-154.
- eind72
- Sente Lutgart, 2, v. 462.
- eind73
- MNW s.v. aventure bet. II. Een opvallende uitzondering is de passage over de prostituee die de Israëlische verspieders in Jericho bezoeken: ‘Hiet Raab die van haren liue / Ghemene was tellet dauenture’. Rijmbijbel vs. 6468-6469. (Bijbel, Jozua 2,1-2: Rachab).
- eind74
- Roman der Lorreinen, frag. 13-15, v. 344-347.
- eind75
- Spiegel historiael, IIIe partie, boek 5, cap. XXXI, v. 67-72.
- eind76
- Ea. Nieboer, J.Th. Verhulsdonck, ‘Lais, fabliau's, roman de Renart’, in: R.E.V. Stuip (red.), Franse literatuur van de middeleeuwen, p. 135.
- eind77
- De tekst is uitgeven in de Van de man die graag dronk. Karel Eykman (vert.) en Fred Lodder (ed.), ‘Van Lacarise den katijf, die een ander sach bruden sijn wijf’, in: Van de man die graag dronk en andere Middelnederlandse komische verhalen, Amsterdam, 2002, p. 30 en p. 142-147 en p. 212. Diplomatisch uitgegeven in: Herman Brinkman en Janny Schenkel (eds), Het handschrift-Van Hulthem, Hilversum, 1999, p. 860-863 (tekst 163).
- eind78
- F.J. Lodder, Lachen om list en lust, p. 39-40 en p. 167.
- eind79
- F.J. Lodder, Lachen om list en lust, p. 228.
- eind80
- MNW s.v. aventure bet. 1.
- eind81
- Adriaan H. Bredero, Christenheid en christendom in de middeleeuwen. Over de verhouding godsdienst, kerk en staat, Kampen/Kapellen, p. 15. Lodder verwijst naar deze publicatie maar verzuimt te vermelden dat Bredero erop wijst dat de verering tot Zuid-Frankrijk beperkt bleef. Donald Attwater, The Penguin Dictionary of Saints. Harmondsworth, 1983, p. 231 s.v. Marys, the three. [Second edition. Revised and updated by Catherine Rachel John.]
- eind82
- Karel Eykman (vert.) en Fred Lodder (ed.), ‘Van Lacarise den katijf, die een ander sach bruden sijn wijf’, p. 30. Zie ook Herman Brinkman en Janny Schenkel (eds), Het handschrift Van Hulthem, p. 860-863.
- eind83
- Ik maak hier gebruik van de synoptische editie van de Roman de Renart en de Reynaert. A.Th. Bouwman, Reinaert en Renaert, p. 431.
- eind84
- Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300, Amsterdam, 2006, p. 502.
- eind85
- Rijmbijbel, v. 34813-34814. Jozef Janssens, ‘Een meesterwerk van dubbelzinnigheid’, p. 174. F.P. van Oostrom, Maerlants wereld, Amsterdam, 1996, p. 448.
- eind86
- Roel Zemel, ‘Vlaanderen omstreeks 1250: spreken over literatuur’, in: Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek, 30 (2012), p. 45.
- eind87
- Spiegel historiael, Ie partie, boek I, proloog, verzen v. 55-56.
- eind88
- P.W.M. Wackers, De waarheid als leugen. Een interpretatie van Reynaerts historie, Utrecht, 1986, p. 37.
- eind89
- Lieneke Verheijen, ‘Reynaert als dichter’, in: Tiecelijn, 20 (2007), p. 142-152. Roel Zemel, ‘Vlaanderen omstreeks 1250: spreken over literatuur’, p. 45-54.
- eind90
- P.W.M. Wackers, De waarheid als leugen, p. 18-38, m.n. p. 25-27 en p. 37.
- eind91
- F.P. van Oostrom, Maerlants wereld, p. 250, p. 319 en p. 345. Pregnanter geformuleerd in: Frits van Oostrom, Stemmen op schrift, p. 527-528.
- eind92
- Geert H.M. Claassens, ‘Leer van dit wrede dier: Instructio morum in Jacob van Maerlants Der naturen bloeme; in: Amand Berteloot und Detlev Hellfaier (red.), Jacob van Maerlants ‘Der naturen bloeme’ und das Umfeld: Vorläufer - Redaktionen - Rezeption, Münster, 1992, p. 267-289.
- eind93
- Der leken spieghel, boek III, cap. XXVI, vers 133-135. Vanderheyden beschouwt de oudere Maerlant als een rigorist, terwijl Boendale ruimer en soepeler van opvatting is. Jan F. Vanderheyden, ‘Literaire theorieën en poëtiek in Middelnederlandse geschriften: enkele losse beschouwingen’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Nieuwe reeks, 1961, p. 197. Volgens Van Driel verschilt Boendale met zijn welwillende houding tegenover bijvoorbeeld Van den vos Reynaerde fundamenteel van zijn literaire inspirator Maerlant. Joost van Driel, Meesters van het woord. Middelnederlandse schrijvers en hun kunst, Hilversum, 2012, p. 122.
- eind94
- Nog niet verouderd: Jan F. Vanderheyden, ‘Literaire theorieën en poëtiek in Middelnederlandse geschriften: enkele losse beschouwingen’, p. 173-275. Gerritsen benadrukt dat Boendale zich afzet tegen de opkomende groep van lekendichters, die het publiek wilden paaien met spectaculaire onware verhalen. W.P. Gerritsen, ‘De dichter en de leugenaars. De oudste poetica in het Nederlands’, in: De Nieuwe Taalgids 85 (1992), p. 2-13 m.n. p. 17 en W.P. Gerritsen, H. van Dijk, Orlanda S.H. Lie en A.M.J. van Buuren, ‘A fourteenth-century vernacular poetics: Jan van Boendale's “How writers should write” (with a modern English translation of the text by Erik Kooper)’, in: Erik Kooper (red.), Medieval Dutch literature in its European context, Cambridge, 1994, p. 245-260 m.n. p. 249-250. Joost van Driel, Meesters van het woord, p. 120-123; Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400, Amsterdam, 2013, p. 172-173.
- eind95
- Jozef Janssens, ‘Een vos op perkament’, in: Jozef Janssens, Rik van Daele, Veerle Uyttersprot en Jo de Vos, Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, Leuven, 19912, p. 164.
- eind96
- [Jan van Boendale], ‘Hoe dichters dichten zullen ende wat si antieren zullen’, Herman Brinkman en Janny Schenkel, Het Comburgse handschrift, p. 1139, v. 183-198. Interpunctie toegevoegd, spelling genormaliseerd. In vers 183 is ‘Contepus’ geëmendeerd in ‘Ysoep’. De rijmwoorden ‘claer’ in v. 195 en ‘swaer’ in v. 196 zijn omgewisseld. Beide emendaties op basis van tekst op Cd-rom Middelnederlands: Der leken spieghel, boek III, cap. XXVI, vers 183-198.
- eind97
- F. Lulofs, Van den vos Reynaerde, p. 198. P.W.M. Wackers, De waarheid als leugen, p. 18. p. 27-28, p. 29 en p. 36 (op deze pagina bestrijdt hij de mening van Lulofs). Jozef Janssens, ‘Een vos op perkament’, in: Jozef Janssens e.a., Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, p. 162-164.
- eind98
- Dini Hogenelst wees erop dat het Comburgse handschrift functioneerde binnen een milieu dat maatschappelijke verantwoordelijkheid droeg. Over het karakter van het Comburgse handschrift: Dini Hogenelst, ‘Zoekplaatje: “Comburg” versus “Hulthem”, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid. Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam, 1994, p. 269-270. Mijn onderzoek bevestigt de gedachte van Hogenelst. Het Dyckse handschrift heeft door de combinatie van de Reynaert met Der naturen bloeme een didactisch karakter. Blijkens een receptiegetuige op het schutblad werd de Reynaert gelezen als een boek waar een zoon uit kon leren hoe hij met eren leven moest. Hermann Degering (ed.), Van den vos Reynaerde nach einer Handschrift des XIV. Jahrhunderts im Besitze des Fürsten Salm-Reiferscheidt auf Dyck, Münster, 1910, p. XV-XVI. Voor heel de middeleeuwen is er voor Engeland voldoende bewijs voor het gebruik van fabels bij het onderwijs. Nicholas Orme, Medieval Schools. From roman Britain to Renaissance England, New Haven en Londen, 2006, p. 42, p. 100, en p. 124. Voor de Nederlanden is dat in ieder geval geattesteerd in de vijftiende en zestiende eeuw. R.J. Resoort, “Een proper profitelijc boec.” Eind vijftiende en zestiende eeuw’, in: H. Bekkering e.a., De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden, Amsterdam, 1989, p. 94-102.
- eind99
- VMNW s.v. sin, MNW s.v. sin. Dat impliceert dat fabels geen betrekking hebben op het domein van de waargebeurde feiten, maar zich bezighouden met abstracte onderwerpen als het karakter van de mensen. Fabels en historische verhalen hebben betrekking op een ander domein van het menselijk leven. Het is beslist niet zo dat Boendale alle dierverhalen goedkeurt. De formulering ‘meniche andre ryme’ hoeft niet geïnterpreteerd te worden als ‘veel’. ‘Meniche’ laat zich hier het best verklaren als ‘enkele’.Ga naar eind100
- eind100
- MNW s.v. menich, bijvoeglijk bet. 2: ettelijke, verscheidene, vele. VNMW s.v. menich bijvoeglijk 1.1: enkele, vele andere.
- eind101
- Sente Lutgart, boek 2, v. 94-114. P.W.M. Wackers, De waarheid als leugen, p. 24-25. Jozef Janssens, ‘Een vos op perkament’, in: Jozef Janssens e.a., Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, p. 163. Erwin Mantingh, Een monnik met een rol. Willem van Affligem, het Kopenhaagse Leven van Lutgart en de fictie van een meerdaagse voorlezing, Hilversum, 2000, p. 321-325.
- eind102
- Esopet v. 18.
- eind103
- Willem van Hildegaersberch Van den Serpent:
Beesten moghen by naturenLuttel sprake nemen ane,Om te maken goet verstaneSoe worter in ghelijck ghescrevenFiguren die exempel gheven. (v. 46-50)
- eind104
- Spiegel historiael, Ie partie, boek 3, cap. III, v. 1-12. Citaat vers 12. Opmerkelijk genoeg bespreekt Wackers dit citaat niet in De waarheid als leugen.
- eind105
- Vanden levene ons heren, vs. 5- 24, (citaat v. 24).
- eind106
- Der naturen bloeme, v. 4570.
- eind107
- Aldus de tekst in het Comburgse handschrift. Herman Brinkman en Janny Schenkel (ed.), Het Comburgse handschrift, p. 506-507 (v. 1865-1914), citaat p. 506 (v. 1888). Vgl. Cd-rom Middelnederlands: Heymelijchede der heymelijcheit, vs. 1873-1921, (v. 1896: ‘scalc rechts na den vos Reynaert’). F.P. van Oostrom, Reinaert primair, p. 20. [herdrukt in: Hans van Dijk en Paul Wackers (red.), Pade crom en menichfoude, p. 208.] Jozef Janssens, ‘Een meesterwerk van dubbelzinnigheid’, p. 174. Verdenius vermeldt in de marge van zijn editie de brontekst van Maerlant. A.A. Verdenius (ed.), Jacob van Maerlant, Heimelijkheid der heimelijkheden, Amsterdam, 1917, p. 197: ‘versipellis et dolosus ut vulpes’.
- eind108
- Rijmbijbel, v. 34808-34820.
- eind109
- Frits van Oostrom, Stemmen op schrift, p. 235, p. 260-262 en p. 469 (Reynaert).
- eind110
- [Jan van Boendale], ‘Hoe dichters dichten zullen ende wat si antieren zullen’, Herman Brinkman en Janny Schenkel, Het Comburgse handschrift, p. 1139, v. 201-207 (citaat v. 202). Vgl. Der leken spieghel, boek III, cap. CXXVI, v. 199-206.
- eind111
- Jozef Janssens, ‘Een meesterwerk van dubbelzinnigheid’, p. 179.
- eind112
- Jean Verdon, Night in the Middle Ages. [translated by George Holoch], Notre Dame Indiana, 2002. Oorspronkelijk verschenen als Jean Verdon, La nuit au Moyen Âge], Parijs, 1994, p. 199-202 en p. 212-215. Tzotcho Boiadjiev (Cočo C. Bojadžiev), Die Nacht im Mittelalter. [Uit het Bulgaars vertaald door Barbara Müller], Würzburg, 2003, p. 280-287.
- eind113
- Gerard Sonnemans, Functionele aspecten van Middelnederlandse versprologen. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de letteren, Boxmeer, 1995. Deel I, p. 123-124. Aangevuld met citaten uit het MNW s.v. waken bet. I, 6.
- eind114
- Enaamse codex: Van der biechten: ‘Met groeter pine ende vele drum waecte’, v. 102.
- eind115
- Deze proloog is niet opgenomen op de Cd-rom Middelnederlands. Geciteerd naar: ‘Tweede proloog van de Brabantse yeesten’, in: Gerard Sonnemans, Functionele aspecten van Middelnederlandse versprologen. Deel II, p. 28 (v. 107-112).
- eind116
- David F. Johnson, Penninc en Vostaert, Roman van Walewein, New York/Londen, 1992, p. 2-3, v. 24-27. Johnson vertaalt de verzen ‘and many a night he sat sleepless over it before he considered in his mind that he had completed the book upon which he has started.’
- eind117
-
Clausule vander bible, Strofische gedichten:
Nadien dat ic wille wakenOmme dichten ende omme makenRime van der moeder ons Heren,So waert onrecht, soude mi vaken;Maer ic bidde, dat si doe smakenSo mijn dichten ende mijn leren,Dat ic moet in Dietscher sprakenFraye rime also gheraken,Haren lieven Sone teren,... (v. 14-22)
- eind118
- Vgl. Sonnemans, Functionele aspecten van Middelnederlandse versprologen, deel I, p. 91-96.
- eind119
- Een andere verklaring geeft het MNW. Het MNW s.v. waken verklaart het waken in dit vers als ‘zich inspannen voor, zijne krachten inspannen, eig. tot in den nacht waken. Verheijen legt een parallel tussen het dichten van de Madoc en de verzen waarin staat dat Reynaert 's nachts de list bedacht, waarmee hij aan de galg dacht te ontsnappen (v. 2042-2045). In deze verzen ontbreekt het signaalwoord waken. Lieneke Verheijen, ‘Reynaert als dichter’, p. 147.
- eind120
- Frits van Oostrom, Stemmen op schrift, p. 496-497. Speculaties over de Madoc in: Alexia Lagast, ‘A la recherche de l'oeuvre perdue. Kritische status quaestionis van het onderzoek naar de Madoc’, in: Millennium, 24 (2010), p. 19-33 en in René Broens, ‘Madoc in Madoc’, p. 13-21. Broens kent een eerdere versie van het artikel van Alexia Lagast.
- eind121
- A.Th. Bouwman, Reinaert en Renart, p. 39-40.
- eind122
- F. Lulofs, Van den vos Reynaerde, p. 52. Het leugenverhaal over de samenzwering van de vos, de wolf, de beer was waarschijnlijk op de orale traditie geïnspireerd. Met de visie van Bouwman op de beperkte invloed van de orale traditie op de geschreven literatuur ben ik het oneens. A.Th. Bouwman, Reinaert en Renart, p. 389. (Vgl. echter ook p. 274 en p. 276 over de herkomst van het motief van de schat van koning Ermeric.)
- eind123
- Jan de Putter, ‘Vrede en pays is Van den vos Reynaerde’, in: Millennium. Tijdschrift voor middeleeuwse studies, (2000), p. 102-103.
- eind124
- Jan de Putter, ‘Firapeel helpt!’, in: Tiecelijn, 19 (2006), p. 217-218. Sébastien Douchet, ‘Sainte Marthe et Perceval: deux figures entre exemple et divertissement, ou les oeuvres littéraires écrites pour Jeanne de Flandre’, in: Nicolas Dessaux (red.), Jeanne de Constantinople, comtesse de Flandre et de Hainaut, Parijs, 2009, p. 135-144.