Tiecelijn. Jaarboek 6 (jaargang 26)
(2013)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||
Een middeleeuwse metamorfose
| |||||
[pagina 204]
| |||||
niet ongestraft - en sleurt dat schandelijk parend paar
Zijn tempel uit, verbergt hun schanddaad door hen beiden,
meedogend, te bedekken met een verenkleed.
Een kuif van veren siert de priester, schitterend pronkt
35[regelnummer]
hij met zijn mantel en zijn fiere nek en staart.
Hij houdt zijn luide stem om uren aan te geven
en voor gebeden die hij God verschuldigd is,
maar neerwaarts buigt zijn mond - door wellust zondig -, eens
aan God gewijd, nu snavel; handen maken plaats
40[regelnummer]
voor kromme poten bij de haan die priester was.
En de abdis verliest haar sluier maar wint veren
en staat daar, onderworpen aan haar man. Maar niet
verlaat zijn oude kracht zijn omgevormde lichaam:
hij heerst en deelt zijn hete drift met vele zusters.Ga naar eind2
| |||||
NawoordTijdens onderzoek in 1974 naar handschriften van Ovidius' Metamorphoses in de Vaticaanse bibliotheek stuitte de Amerikaanse classicus William Anderson in de marge van een veertiende-eeuws handschrift op een al wel eerder opgemerkte maar nog onuitgegeven pseudo-ovidiaanse tekst. In de marge van f. 68v, met daarop het laatste deel van het verhaal van Philemon en Baucis (boek VIII 689-721),Ga naar eind3 waren in een andere hand (die ook folia 53-58 en 74-81v schreef) 44 hexameters geschreven. Deze versregels worden ingeleid met Isti versus non habentur communiter, sed fuerunt reperti in quodam Ovidio antiquissimo (‘Deze verzen zijn niet algemeen bekend, maar zijn aangetroffen in een zeer oud handschrift van Ovidius’). Op f. 69r staat, na vers VIII 726, in een latere hand, Hic deficit metamorfosis flaminis in gallum. Et versus illi qui sunt in alio latere debentur hic esse (‘Hier ontbreekt de gedaanteverandering van de priester in een haan. En die verzen die op de andere bladzijde staan, behoren hier te staan’).Ga naar eind4 Volgens Anderson meende een latere lezer dat de verzen hier, na het stichtelijke verhaal van Philemon en Baucis, hadden moeten worden ingevoegd. Anderson laat er geen twijfel over bestaan dat hij het gedicht als niet meer dan een mislukte Ovidiusimitatie beschouwt (A number of infelicities brand | |||||
[pagina 205]
| |||||
these 44 lines as pseudo-Ovidian).Ga naar eind5 Allereerst past het onderwerp van dit verhaal noch bij het deel van boek VIII waar het naast is geschreven noch bij enig ander deel van de Metamorphoses. Een flamen dialis (priester van Jupiter, cf. v. 3 Iovi... flamen) is niet op zijn plaats in boek VIII, waarin mythologische verhalen staan die zich afspelen ten tijde van de Atheense held Theseus, noch in boek XIII-XV, waarin de geschiedenis van Rome wordt beschreven. Met zijn woordkeuze en gewaagde materia probeerde de dichter zijn verzen een Ovidiaans tintje te geven, maar wordt, aldus Anderson, door zijn onhandigheid verraden (his clumsiness repeatedly betrays him). Veel van de woorden die de dichter gebruikt komen namelijk niet voor bij Ovidius, maar wel in laat-antieke of middeleeuwse teksten. Voorts stemmen de hoofddracht en kleding van de flamen dialis niet overeen met de wijze waarop deze priester in Ovidius' tijd gekleed ging, luidt een ander bezwaar. Broddelwerk dus, en Anderson laat niet na om dat in zijn commentaar voortdurend te benadrukken (inelegant elision, redundant, anachronistic, awkward, clumsy, otiose, very odd, absurdly, unclear, disturbing). De tekstbezorger beschouwt de flamen (v. 3, 23, 27, 34, 40) dus als een (Romeinse) priester van Jupiter (Iovi, v. 3; Iuppiter, v. 30; Tonanti, v. 37), de priesteressen (Vestali choro, v. 4) als Vestaalse maagden (priesteressen die de Vestacultus verzorgden), de tenui vitta (v. 5) als een hoofdband, de mitra (v. 6) als een ‘anachronistic, totally improper eastern turban’, het purperen gewaad (pendebat... ostro, v. 6-7) als een belachelijke parodie op de witte toga met een purperen zoom zoals een flamen dialis die droeg, de prima sacerdos (v. 8, 16, 41) als de voornaamste Vestaalse maagd, de zusters (sorores, v. 26, 44) als de overige Vestalinnen en de tempel (v. 16, 31) als een aan Jupiter gewijd heiligdom. In zijn commentaar bij v. 26 merkt Anderson op dat het voor een Romein uit Ovidius' tijd ondenkbaar zou zijn dat een priester van Jupiter zich zou overgeven aan seks met Vestaalse maagden. Dat zou echter wel goed passen bij ‘a time when Vestals and even nuns could serve as material for risque stories’. Met de nonnen en het voor Ovidius ongewone taalgebruik had Anderson de sleutel tot de interpretatie van dit gedicht in handen, maar ging niet verder op dit spoor omdat hij in Altera sed nostris niet meer zag dan het geknoei van een onbeholpen Ovidiusimitator. Drie jaar na de publicatie van Andersons tekst en commentaar publiceerde Wolfgang Lebek een artikel over dezelfde tekst, bestaande uit een editie, verta- | |||||
[pagina 206]
| |||||
ling en commentaar, waarin hij de nodige kanttekeningen plaatst bij Andersons bevindingen.Ga naar eind6 Volgens Lebeks interpretatio christiana is de flamen geen Romeinse priester maar een bisschop die niet Jupiter, de heidense oppergod, maar de god van de christenen dient. De mijter met linten, het linnen hemd en het purperen kleed tonen dat hij een bisschop is. De Vestaalse maagden zijn nonnen, de voornaamste priesteres is een abdis, en de tempel een (klooster)kerk. Inhoudelijk vormt Altera sed nostris een omkering van het verhaal van Philemon en Baucis.Ga naar eind7 Dit arme, bejaarde echtpaar wordt, dankzij het gastvrije onthaal dat zij Jupiter en Mercurius in hun armoedige hutje bereiden, veranderd in priesters die Jupiters dienst verzorgen in hun in een tempel veranderde hutje, terwijl de bisschop en non(nen) aanvankelijk in de kerk God eren, maar door toedoen van hun schandelijke gedrag hun gewijde status verliezen en veranderen in dieren.Ga naar eind8 Het is naast de laatste scène van deze mythe (M VIII 698-720) dat het in deze bijdrage vertaalde metamorfosegedicht in de marge staat. Anderson merkte op dat het niet duidelijk is waar de interpolator zijn 44 verzen wilde invoegen.Ga naar eind9 Lebek stelt terecht dat het nooit de bedoeling is geweest om ze in de tekst van de Metamorphoses in te voegen.Ga naar eind10 Deze verzen vormen een speels terzijde in ovidiaanse stijl, een satirisch commentaar op de mythe van Philemon en Baucis, een poëtische uitspatting van een kopiist, zoals die wel vaker te vinden zijn in middeleeuwse handschriften. De door Venus aangemoedigde, schandelijke paring in de kerk herinnert ook aan een ander verhaal in de Metamorphoses: in M X 686-704 laat Ovidius Venus vertellen hoe zij Hippomenes ertoe aanzet met Atalanta de liefde te bedrijven in een tempel van Cybele en deze zo te ontheiligen. Voor straf verandert de moedergodin het liefdespaar in leeuwen.Ga naar eind11 Het gedicht ‘speelt’ niet in de oudheid, aldus Lebek, maar beschrijft een al dan niet fictieve gebeurtenis in de tijd waarin de dichter leefde, ‘in onze tijd’, zoals in de openingsregel wordt gezegd, en de klassieke elementen zijn slechts pagan disguise.Ga naar eind12 Aan welke tijd we met ‘onze tijd’ moeten denken is onduidelijk; Lebek situeert het gedicht tussen circa 1000 en 1400.Ga naar eind13 Met name vanaf de twaalfde eeuw, ook wel aangeduid als de aetas ovidiana (het Ovidiaanse tijdperk), was Ovidius' werk zeer populair. Dat blijkt uit de talloze handschriften waarin zijn werken werden overgeschreven, uit allerlei gedichten waarin de Romeinse meester wordt genoemd, nagevolgd en bewerkt, aanvankelijk in het Latijn (o.a. in de Carmina Burana), later ook in de volkstalen. Naast al deze teksten verschenen er ook gedichten onder de | |||||
[pagina 207]
| |||||
naam van Ovidius, de zogenaamde pseudo-ovidiaanse werken, o.a. het in een eerder verschenen jaarboek Tiecelijn opgenomen Ovidius de lupo.Ga naar eind14 Meestal gaat het om liefdesgedichten, daar Ovidius in de middeleeuwen grote faam genoot als praeceptor amoris, leermeester in de liefde. Vooral op basis van zijn Ars amatoria, een leerdicht over de liefde, maar ook in andere werken van zijn hand zoals de Amores, Heroides en Metamorphoses speelt de liefde een grote rol. De middeleeuwse, pseudo-o vidiaanse teksten zijn doorgaans in elegische disticha geschreven, zoals ook veel van Ovidius' eigen werk, en hebben niet een metamorfose als onderwerp.Ga naar eind15 Altera sed nostris is een van de vele middeleeuwse satirische teksten waarin de uitspattingen van geestelijken aan de kaak worden gesteld en belachelijk gemaakt. Een aardig, eveneens in het Latijn geschreven, voorbeeld is het zogenaamde Concilie van Remiremont (circa 1150), gesitueerd in de Lotharingse abdij van Remiremont. In dit parodiërende strijdgedicht wordt in een nonnenklooster gediscussieerd over de vraag of geestelijken dan wel ridders de beste minnaars zijn.Ga naar eind16 Bij de opening van dit concilie wordt bij wijze van evangelielezing voorgelezen uit de Ars amatoria van Ovidius. Ook in de volkstalige literatuur worden monniken en pastoors graag in hun hemd gezet, bijvoorbeeld in de Franse fabliaux, Van den vos Reynaerde en in Boccaccio's Decamerone.Ga naar eind17 Overigens zijn het meestal monniken en pastoors die het niet zo nauw nemen met het celibaat, en niet bisschoppen, die juist vaker beticht worden van hebzucht en simonie.Ga naar eind18
Ik heb geprobeerd in mijn vertaling de dubbelzinnigheid van het gedicht enigszins te handhaven door termen als priester, priesteres en tempel te gebruiken in plaats van bisschop, abdis en kerk. Soms was er niet aan te ontkomen om wat explicieter te zijn; vertalen is nu eenmaal verschralen. | |||||
[pagina 208]
| |||||
Literatuur
|
|