Tiecelijn. Jaarboek 6 (jaargang 26)
(2013)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De vos in de fabels van La FontaineGa naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het bewogen leven van Jean de la FontaineJean de la Fontaine (1621-1695) is geboren in Château-Thierry, een plaats aan de Marne in Picardië. Zijn vader, Charles de la Fontaine (1594-1658), was adviseur van de koning en ‘maître des eaux et forêts’ (houtvester, een hoge functie in het zeventiende-eeuwse Frankrijk) van het hertogdom Château-Thierry. Zijn moeder, Françoise Pidoux (1582-1644), was de dochter van een schout. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De familie behoorde tot de betere kringen, maar was niet van adel. Tot zijn tiende gaat La Fontaine naar school in zijn geboorteplaats, maar hij rondt zijn schooltijd in 1636 af in Parijs. Hoewel hij voorbestemd is zijn vader op te volgen, geeft hij de voorkeur aan een religieuze loopbaan en treedt op zijn twintigste in bij de Frères de l'Oratoire in Parijs voor de studie van de theologie, die hij echter na achttien maanden afbreekt. Hij keert terug naar Château-Thierry. Daar maakt hij kennis met de Odes van de Franse dichter François de Malherbe (1555-1628), wat hem inspireert om schrijver te worden. Van 1645 tot 1647 studeert hij rechten in Parijs. Tijdens zijn studie komt hij in aanraking met literaire kringen en schrijft hij zijn eerste gedichten. La Fontaine verdiept zich in Latijnse schrijvers als Publius Terentius (ca. 195-159 v. Chr.), Vergilius (70-19 v. Chr.) en Horatius (65-8 v. Chr.), maar ook de Franse schrijvers François Rabelais (1483?-1553) en Clément Marot (1496-1544) behoren tot zijn favorieten. Griekse schrijvers als Plato (427-347 v. Chr.) en Plutarchus (ca. 46-ca. 120 n. Chr.) kent hij uit Latijnse vertalingen, want hij beheerst het Grieks niet. Ook de Italiaanse schrijvers Ludovico Ariosto (1474-1533) en Giovanni Boccaccio (1313-1375) zijn voor hem geen vreemden. Gravure: Jean de la Fontaine]
In 1647 trouwt hij, op aandringen van zijn vader, met de toen veertienjarige Marie Héricart, een officiersdochter die hem in 1653 een zoon schenkt: Charles de La Fontaine. Dit huwelijk schijnt slecht te zijn geweest en werd in 1658 ontbonden. In 1652 neemt La Fontaine het ambt van zijn vader over. Zijn eerste werk geeft hij in 1654 uit: L'Eunuque (De eunuch), een vertaling van de komedie van Terentius. Na de dood van zijn vader in 1658 verlaat La Fontaine zijn geboortestad en wordt hij door zijn oom Jacques Jannart in Parijs voorgesteld aan Nicolas Fouquet, de minister van Financiën, bij wie hij in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dienst treedt. Aan hem draagt La Fontaine in 1658 zijn eerste originele werk op: Adonis. Fouquet valt echter in 1661 door fraude met staatsgelden in ongenade bij koning Lodewijk XIV (1638-1715) en belandt in de gevangenis. La Fontaine keert wederom terug naar Château-Thierry. Hij begeleidt, al dan niet onder dwang, in 1663 zijn oom Jaques Jannart, die wegens zijn aandeel in de affaire Fouquet verbannen wordt, naar Limoges. Ondertussen blijft La Fontaine schrijven en brengt hij verscheidene werken uit: Ode au roi (1663) en het eerste deel van Contes et nouvelles en vers (1665) waarin zijn eerste sprookjes Joconde en Le cocu battu et content zijn opgenomen. Zijn eerste fabels in zes boeken worden in 1668 in twee delen uitgebracht. Het eerste deel bevat de boeken I tot en met III, het tweede IV tot en met VI. De twee delen zijn samengebracht in Fables choisies, mises en vers par M. de La Fontaine, een titel die de verzameling fabels vanaf de eerste publicatie in 1668 tot de laatste in 1694 blijft dragen. De beide delen draagt La Fontaine op aan de zoon van Lodewijk de XIV, de dauphin, die dan zes jaar is. Na de val van Fouquet brengt de hertog van Bouillon hem in contact met Marguerite de Lorraine (1615-1672), weduwe van de hertog Gaston d'Orleans (1608-1660). Vanaf 1664 tot 1672 is de schrijver bij haar in dienst als een gentilhomme servant (bediende) in het Palais du Luxembourg in Parijs. In 1671 publiceert hij acht nieuwe fabels: Fables nouvelles et autres poésies, die later ondergebracht worden in de boeken VII, VIII en IX. Na het overlijden van Marguerite de Lorraine vindt hij in 1672 onderdak bij Marguerite de La Sablière (1640-1693), een zeer ontwikkelde vrouw voor haar tijd (zij beheerst Latijn, Grieks en wiskunde). In 1668 scheidde zij van de bankier Antonie de Rambouillet de la Sablière (1624-1679). Haar salon is een trefpunt van een gemêleerd gezelschap van dichters, filosofen, geleerden en ‘hommes de plaisir’. Uit die tijd stamt La Fontaines vriendschap met Molière (1622-1673), Racine (1639-1699) en Boileau (1636-1711). Omstreeks 1674 maakte hij, met Racine en Boileau, deel uit van een groepje dichters onder protectie van Madame de Montespan en haar zuster Madame de Thiange. De verzameling fabels wordt in 1678 met twee delen uitgebreid. Deel 3 bevat de boeken VII en VIII. Een jaar later verschijnt deel 4 waarin de boeken IX, X en XI zijn opgenomen. Ze zijn door La Fontaine opgedragen aan Madame de Montespan, de maîtresse van Lodewijk XIV. De Académie française benoemt hem in 1683 tot lid van deze prestigieuze instelling. In 1692, het jaar waarin hij ernstig ziek wordt, werkt La Fontaine aan een gereviseerde en complete versie van al zijn tot dan toe uitgebrachte fabels. De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
al eerder uitgebrachte fabels worden gebundeld in vier delen. Deel 1 en 2 bevatten de boeken I tot en met VI, deel 3 de boeken VII en VIII en deel 4 ten slotte de boeken IX, X en XI. De complete verzameling fabels draagt hij op aan de hertog van Bourgondië, de kleinzoon van Lodewijk XIV. Boek XII, bestaande uit 27 fabels, wordt in 1694 gepubliceerd en later aan de verzameling toegevoegd. Na de dood van de Marguerite de La Sablière brengt hij de laatste jaren van zijn leven door in het huis van Philibert d'Hervart (1693-1695). Hij voelt zijn dood naderen en zoekt troost in het katholicisme. La Fontaine overlijdt, 73 jaar oud, op 14 april 1695 in Parijs, waar hij begraven wordt op het cimetière des Saints-Innocents. Als het cimetière de Père-Lachaise in 1804 wordt geopend, worden de overblijfselen van La Fontaine, tegelijk met die van Molière, overgebracht naar het nieuwe kerkhof. Niet alle werken van La Fontaine zijn in deze korte levensbeschrijving opgenomen. Hij schreef naast de 243 fabels ook odes, satires, elegieën, balladen, opera's, komedies en romans. De fabels zijn in bijna alle talen van Europa vertaald of bewerkt. In het Nederlands onder andere door Joannes Nomsz (Fabelen van J. de La Fontaine, in nederduitsche vaerzen overgebracht door J. Nomsz, 1786), Jan Jacob Lodewijk ten Kate (De fabelen van La Fontaine, 1871), Jan Prins (Fabels van La Fontaine, 1941) en Jan van den Berg (Fabels van La Fontaine, complete editie, 1990).Ga naar eind2 Belangrijkste werken van La Fontaine: L'Eunuque (1654); Les Rieurs du Beau-Richard (1659); l'Elégie aux nymphes de Vaux (1663); La Relation d'un Voyage de Paris en Limousin (1663); Ode au roi (1663); Joconde en Le Cocu battu et content (1664); Contes et nouvelles en vers (1665, 1666, 1671, 1675); Fables choisies mises en vers (I-VI: 1668; VII-VIII: 1678; IX-XI: 1679; I-XI: 1693; XII: 1994); Les Amours de Psyché et de Cupidon (1669); Adonis (1669); Recueil de poésies chrétiennes et diverses (1671); Le Soleil et les Grenouilles en Le Curé et le Mort (1672); La Captivité de Saint Malc (1673); Daphné (1674); Poème du Quinquina (1682); Ouvrages de prose et de poésie (1685); Epitre à Huet (1687); Le Milan, le Roi et le Chasseur (1688); Les Compagnons d'Ulysse (1690); Les deux Chèvres et le Thésauriseur et le Singe (1691); Astrée (1691); La Ligue des Rats (1692). Voor een volledig overzicht van alle werken raadpleegt men de Chronologie in Collinet 1991: p. CLI-CLXVII. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Waar haalde La Fontaine zijn stof vandaan?Moderne commentatoren gaan ervan uit dat La Fontaine geput heeft uit meerdere bronnen (Smith 1999: 12). Collinet sluit bijvoorbeeld niet uit dat La Fontaine een druk van Julien Macho (eerste druk 1480) als bron gebruikt kan hebben (Collinet 1991: 1089). Dit zou dan kunnen gelden voor alle fabels die ook in Leeu 1485 voorkomen. Ook de Hecatomythium (1495) en Hecatomythium Secundum (Venetië, 1499) van Laurentius Abstemius (ca. 1440-1508) komen in aanmerking. Het zijn verzamelingen van respectievelijk 100 en 97 fabels, geschreven in het Latijn, waarvan sommige zijn vertaald uit het Grieks en sommige door Abstemius zelf verzonnen. Genoemd worden verder Guillaume Guéroults Premier livre des Emblèmes (Lyon, 1550) en de fabelbundel Esbatement moral des animaux, (Plantijn, Antwerpen, 1578). Daarnaast kon La Fontaine putten uit de Mythologia Aesopica.Ga naar eind3 Ook de Latijnse Apologi Phaedrii (1643) van Henri Régnier en de Franse vertaling van Phaedrus' Les fables de Phèdre (1647) uitgegeven door Louis-Isaac Lemaistre de Sacy (1613-1684) worden vaak door Collinet als mogelijke bron aangewezen. Soms is Collinet naar onze maatstaven bij zijn bronvermeldingen wat onnauwkeurig. Ik kon bijvoorbeeld niet achterhalen welke bron Collinet bedoelt als hij naar Esope verwijst. Dit kan namelijk verwijzen naar een van de boeken in de Mythologia Aesopica van Nevelet (AEsopi fabulae), maar ook naar andere afzonderlijke drukken, bijvoorbeeld de Esope van Macho. Phèdre kan verwijzen naar de Mythologia Aesopica (Fabularum AEsopicarum Phaedri), maar ook naar de Apologi Phaedrii van Henri Régnier of naar Les fables de Phèdre van Lemaistre de Sacy. Een verwijzing naar Abstemius ten slotte kan verwijzen naar zowel de twee boeken (1495 en 1499), als naar de Mythologia Aesopica van Nevelet (Abstemii fabulae). Men moet dus een flinke slag om de arm houden bij Collinets bronvermeldingen. Er is in het werk van La Fontaine geen sprake van plagiaat (Smith 1999: 12). Het vertalen, imiteren en overtreffen van het origineel (translatio, imitatio en aemulatio) kent een lange voorgeschiedenis en stamt al uit de oudheid. Tot en met het classicisme (zeventiende eeuw) was dit een gebruikelijk methode (Van Gorp e.a. 1998: 215). De originaliteit van La Fontaine schuilt volgens Smith in de wijze waarop hij de fabels bewerkt (Smith 1999: 12). La Fontaine ging ervan uit dat de dieren een ziel hebben en dat zij om te overleven zich net zo gedragen als mensen. Mensen kunnen zich daarom spiegelen aan het gedrag van de dieren. In de 243 fabels legde hij de politieke en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maatschappelijke omstandigheden onder de absolutistische heerschappij van de zonnekoning (Lodewijk XIV) bloot en hield hij zijn tijdgenoten op satirische wijze een spiegel voor. Om aan de censuur te ontkomen maakte hij vooral gebruik van esopische fabels waarin hij voor de goede verstaander zijn kritiek verwerkte. Toch ontkwam ook hij niet aan de censuur. De publicatie van de vierde Contes et nouvelles en vers werd hem in 1675 door de luitenant-generaal van de Parijse politie, Nicolas de la Reynie (1625-1709), bemoeilijkt. La Reynie was een beruchte verdediger van het despotisme van Lodewijk XIV. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Retorisch hoogtepunt van gekunsteldheid?In de uitgave van de inaugurale rede die prof. dr. Paul Smith uitsprak op 25 juni 1999 bij de aanvaarding van zijn hoogleraarschap in de Franse letterkunde aan de Universiteit van Leiden, trof ik een aantal lezenswaardige opmerkingen aan over de receptiegeschiedenis van La Fontaine die ik u niet wil onthouden. Al tijdens zijn leven beschouwde men La Fontaine als de tweede Esopus. Door tijdgenoten en vrienden werd hij ‘le bonhomme’ (de naïeve, onnozele man) genoemd. Zijn sociale onaangepastheid en onhandigheid stonden volgens de schrijvers De la Bruyère (1645-1696) en Racine (1692-1763) in absolute tegenspraak met zijn zoetvloeiende pen. Ook door de rol die zijn fabels gingen spelen in het onderwijs dringt zich de vergelijking met Esopus op (Rijns 2007: 227-230). Als eerste vertaalde François Fénelon (1651-1715) een aantal fabels van La Fontaine in het Latijn voor zijn pupil, de jonge hertog van Bourgondië (1682-1712), kleinzoon van Lodewijk XIV. In de achttiende eeuw gebruikte men in toenemende mate de fabels van La Fontaine in het retorica- en literatuuronderwijs, zoals blijkt uit eigentijdse handboeken. Niet iedereen was ervan overtuigd dat de fabels geschikt waren voor het onderwijs. De naïeve stijl van La Fontaine werd door Marmontel (1723-1799) gezien als een retorisch hoogtepunt van gekunsteldheid. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) stelde in zijn pedagogische roman Emile ou De l'éducation (1762) dat het jonge kind niets hoefde te lezen en al helemaal niet de fabels van La Fontaine; het zou er in het algemeen toch niets van begrijpen. Aan de hand van een parodistische close reading legt hij Le Corbeau et le Renard (‘De raaf en de vos’) uit, waarvan hier een klein voorbeeld. De verzen ‘Maître Corbeau, sur un arbre perché / Tenait en son bec un fromage’ (‘Meester Raaf, op een boom gezeten, had in zijn snavel een stuk kaas’) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn volgens Rousseau voor een kind onbegrijpelijk. Met de combinatie ‘Maître’ en ‘Corbeau’ kan men bij een jong kind niet aankomen. Ook de inversie ‘sur un arbre perché’ zou een kind niet snappen. Inhoudelijk klopt de fabel ook niet, want een raaf houdt niet van kaas. En zo gaat hij nog een tijdje door. Het kind, zo besluit hij, zou de moraal wel eens op kunnen vatten als een pleidooi voor vleierij (de vos krijgt het toch maar mooi voor elkaar). Hetzelfde geldt volgens Rousseau voor de moraal in de overbekende fabel La Cigale et la Fourmi (‘De krekel en de mier’). Een kind kan dit uitleggen als een aansporing tot gierigheid. Het fijnzinnige spel dat La Fontaine met de moraal speelt gaat kinderen boven hun pet. In La Cigale et la Fourmi wordt volgens een latere muggenzifter, de entomoloog Jean-Henri Fabre (1823-1915), de jeugd een verkeerd beeld gegeven van de natuurlijke historie van krekels en mieren. In zijn Souvenirs entomologiques (1907) verwijt hij La Fontaine dat hij de krekel verwart met de cicade en dat de beide insecten planteneters zijn. Zij eten geen vliegjes of wormpjes, zoals La Fontaine beweert. Deze en latere kritiek tastte de reputatie van La Fontaine als schoolauteur echter niet aan. In de negentiende eeuw verschenen maar liefst meer dan 1200 verschillende uitgaven, waarvan het merendeel voor schoolgebruik. La Fontaine behoorde volgens de literator Sainte-Beuve (1804-1869) tot het ‘aloude Gallische ras’. Zijn fabels waren een uiting van ‘het ras en het genie van onze voorvaderen’. De positivistische denker Taine (1828-1893) noemde La Fontaine het product van ‘race, milieu et moment’, en zijn fabels ‘het epos van Frankrijk’. Dit nationalisme speelde ook een rol rond het ‘fin de siècle’. De Franse regering bewerkstelligde in de periode 1880-1900 de canonisatie van La Fontaine als schoolauteur. Tijdens de begintijd van de Derde Republiek seculariseerde het lager onderwijs in hoge mate. Kruisbeelden verdwenen uit de klaslokalen. La Fontaines fabels namen de plaats in van de catechismus. De humanistische lekenmoraal verving de religieuze moraal. La Fontaine maakte volgens velen deel uit van het Franse culturele erfgoed. Ook later, in de twintigste eeuw, vinden we staaltjes van nationalistische verheerlijking van de fabels van La Fontaine terug. De criticus Louis Arnauld (1864-1949) vindt in La Terre de France chez La Fontaine (1924) het werk van La Fontaine ‘een poëtica van de Franse bodem’ en Ferdinand Cohin laat ons in L' Art de La Fontaine dans ses Fables (1929) weten dat ‘Het werk van La Fontaine is ontstaan uit de Franse bodem en tot bloei is gekomen onder de stralen van de meest zuivere Franse geest; het is een van de meest exquise bloemen die | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het genie van het ras heeft voortgebracht op het gebied van de kunst’. Met deze bedenkelijke loftuitingen gingen extreem rechtse partijen in Frankrijk aan de haal. Jean Marie Le Pen (1928-), de leider van het Front National, noemde tijdens de presidentsverkiezingen in 1995 de fabelverzameling van La Fontaine zijn ‘livre de chevet’ (lievelingsboek). Nog steeds is La Fontaine dankzij zijn stijl en humanisme de meest populaire auteur op alle niveaus van het Franse onderwijs. Vanaf de école maternelle tot en met de laatste klassen van het middelbaar onderwijs maken de fabels La Cigale et la Fourmi en Le Corbeau et le Renard, op de voet gevolgd door Le Lièvre et la Tortue (‘De haas en de schildpad’) en Le Loup et l'Agneau (‘De wolf en het lam’), als meest populaire fabels deel uit van het onderwijsaanbod. Hele ‘volkstammen’ in Nederland, en naar ik vermoed ook in Vlaanderen, hebben de fabels van La Fontaine uit hun hoofd moeten leren. Het overkomt mij vaak dat als ik begin over de fabeleditie waaraan ik werk, dat men spontaan een of meerdere fabels van La Fontaine in het Frans begint te declameren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Negentien fabels met de vosGa naar eind4
Le Corbeau et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
- de classicist La Fontaine is kind van zijn tijd - komen we in meer fabels van hem tegen. Net als Leeu eindigt La Fontaine met een zedenles aan het eind (epimythium): ‘Apprenez que tout flatteur / Vit aux dépens de celui qui l'écoute. / Cette leçon vaut bien un fromage sans doute. / Le Corbeau honteux et confus / Jura, mais un peu tard, qu'on ne l'y prendrait plus.’ (‘Bedenk dat elke vleier leeft ten koste van hem die naar hem luistert. Deze les over de kaas legt het zonder twijfel goed uit. De beschaamde en verwarde raaf zwoer, maar een beetje te laat, dat het hem niet meer zou overkomen.’) Raaf met kaas in zijn bek en de vos
De fabel van de kraai, de vos en de kaas wordt ook aangehaald in de Roman de Renart. In branche VI (1190), Le duel de Renart et d'Isengrin, klaagt de kraai over de vos die zijn kaas ontfutselde (v. 327, Dufournet & Méline 1985: 419-421). Als mogelijke bronnen voor La Fontaine verwijst Collinet naar de AEsopi fabulae, fabel 204 in de Anonymus Neveleti. De fabel komt ook voor in Phèdre (I, 13) van Sacy 1647 (Collinet 1991: 1060-1061). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard et la Cigogne
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aan het begin de kern van het verhaal weergegeven: ‘Compère le Renard se mit un jour en frais, / Et retint à dîner commère la Cigogne. / Le régal fut petit et sans beaucoup d'apprêts: / Le Galand, pour toute besogne / Avait un brouet clair (il vivait chichement). / Ce brouet fut par lui servi sur une assiette. / La Cigogne au long bec n'en put attraper miette; / Et le Drôle eut lapé le tout en un moment.’ (‘Op een dag nodigde de vos mevrouw Ooievaar uit voor een diner. De maaltijd was bescheiden en zonder veel garnering: de bedrieger, in alles wat hij doet, heeft een bouillon bereid (hij leefde eenvoudig). Deze soep werd door hem geserveerd in een bord. De ooievaar met haar lange snavel kon er niets van eten; en de schavuit likte het allemaal in een oogwenk op.’) Leeu heeft minder woorden nodig om de fabel in te leiden: ‘Het was eens een vos die welcke den craen met hem ten avontmael om te eten ghenodet hadde. Ende als die crane met hem teten ghecomen was, soe leyde hi hem sijn spijse in een platte panne, daerse die crane niet uut nemen en mocht.’ (Leeu: II, 13.) De wraak van de ooievaar is zoet. Op haar beurt nodigt zij de vos uit en serveert de maaltijd in een glazen kan met een lange hals. De vos rest niets anders dan verlekkerd naar de maaltijd te kijken en de kan af te likken. De vos begrijpt dat hij op zijn beurt bedrogen is. De fabel eindigt met de moraal: wie anderen hoont of bedriegt, kan gemakkelijk op zijn beurt bedrogen worden. Men verdient veel lof als men de echte deugniet, die altijd met leugens leeft, een loer draait. La Fontaine eindigt ook met een les, maar hij waarschuwt de bedriegers: ‘Trompeurs, c'est pour vous que j'écris, / Attendez-vous à la pareille.’ (‘Bedriegers, ik schrijf het voor jullie, let op dat met jullie niet hetzelfde gebeurt.’) Bronnen: Anonymus Neveleti; Sacy 1647: Phèdre (I, 26) (Collinet 1991: 1074-1075). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Loup plaidant contre le Renard par devant le Singe
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De apin veroordeelt hen beiden, want ze ziet in ‘dat sij beyde quaet ende onrechtvaerdich waren’. Ze moeten voortaan alles delen. Een merkwaardig vonnis, want wie garandeert dat beide bedriegers in de toekomst alles eerlijk zullen delen? La Fontaine volgt in grote lijnen de oorspronkelijke fabel. Hij voegt een verwijzing naar Themis toe. Themis was in de Griekse mythologie een titaan. Zij personifieerde het goddelijk recht. Leeu heeft geen verwijzing naar deze godin. In zijn commentaar op deze fabel verwijst Randoph Runyon naar de voorafgaande fabel (Runyon 2000: 26-27): ‘Le conseil tenu par les rats’ (‘Het overleg gehouden door de ratten’, La Fontaine II.2). De ratten hebben veel last van de kat die de een na de andere rat opvreet. Ze besluiten de kat een bel aan te binden, maar wie van de ratten durft dat? Uiteindelijk blijft het bij een besluit. La Fontaine eindigt de fabel met een ironische verwijzing naar hovelingen: ‘Ne faut-il que délibérer, / La cour en conseillers foisonne; / Est-il besoin d'exécuter, / L'on ne rencontre plus personne.’ (‘Indien het om beraadslagen gaat, heeft het hof een overvloed aan raadgevers; maar als het op uitvoeren aankomt, vindt men niemand.’) Runyon ziet een overeenkomst in beide fabels. Zowel ‘de kat de bel aanbinden’ als de eerlijke verdeling van gestolen goederen door bedriegers is een onmogelijkheid. In een noot bij de fabel van de wolf, de vos en de apin verdedigt La Fontaine zijn besluit om deze tegenstrijdige fabel toch op te nemen in zijn bundel. La Fontaine legt volgens Runyon de nadruk op de onwetendheid van de rechter om in deze zaak een uitspraak te doen. Phaedrus, aan wie La Fontaine de fabel heeft ontleend, daarentegen benadrukt dat aan een bedrieger nimmer geloof moet worden gehecht. Leeu neemt deze conclusie over: ‘Want die ghene die van ghewoenten hebben te doen valscheyt ende bedroch, het is recht dat si altijt in onghevallicheyden ende in een quaet vermoeden vanden menschen leven sullen’. De apin veroordeelt de vos en de wolf tot elkaar: ze zullen altijd ruzie blijven maken over de verdeling. De fabel van de ratten die de kat een bel willen aanbinden, komt niet voor in Leeu 1485. Bronnen: Anonymus Neveleti; Sacy 1647: Phèdre (I, 10) (Collinet 1991: 1081). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Coq et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
praten waar hij uit vrees voor de vos was ingevlogen. De vos wil de haan wijsmaken dat men een vergadering heeft gehouden waarin tot een eeuwige vrede tussen alle dieren besloten is, zodat niemand de ander meer zal belagen of onrecht zal aandoen. De haan vertrouwt de vos niet en speldt hem op de mouw dat er twee windhonden aan komen rennen om, zoals de vos verteld heeft, de vrede te melden. Als de haan doet alsof hij uit de boom komt om de vos en de twee windhonden uit blijdschap de vredeskus te geven, besluit de vos het op een lopen te zetten. De vredeskus, een katholieke traditie, ontbreekt bij Leeu; de windhonden zijn bij hem twee honden (Leeu VIII, 14). Over de onverwachte wending in de fabel schrijft Slater dat La Fontaine vaak in zijn gedichten coïncidenties een rol laat spelen, al dan niet als een valse voorstelling van zaken. Zij noemt dit een ‘manipulated coincidence’. Het doel van deze gemanipuleerde samenloop van omstandigheden is de fabel onvoorspelbaar en humoristischer te maken. Bij een onverwachte wending komen de uitspraken van dieren plotseling in een ander licht te staan, zoals in deze fabel. La Fontaine ontleent dit stijlkenmerk aan de bronnen die hij gebruikt (Slater 2001: 16-21). De fabel van de vos en de haan is ook terug te vinden in de Ysengrimus (Mann 1987: 407-435). De herkomst van deze fabel is lange tijd onduidelijk geweest. Steinhöwel verwijst in zijn druk naar het einde van het vierde boek van Romulus, maar de fabel over de dierenvrede komt in geen van de Romulushandschriften voor. Dicke heeft de fabel gevonden als laatste fabel in een afschrift van de fabels van Romulus gebaseerd op de tekst Vincent van Beauvais (Dicke 1994: 68, noot 148). Deze fabel komt ook voor in de Facetiae van Poggio (LXXIX).Ga naar eind5 La Fontaine heeft waarschijnlijk gebruik gemaakt van de druk van Guillaume Guéroult van 1550: Premier livre des Emblèmes. Collinet noemt ook de Esope van Macho (1984) als mogelijke bron (Collinet 1991: 1089). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard et le Bouc
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
achter. Hij bespot de bok: ‘Ha, meyster bock, haddet saeck gheweest dat ghi wijs hadt gheweest, du soutste selve alre eerst overleyt hebben hoe ende in wat manieren du uut den putte hadste moghen comen, eer ghi mij hadt uut gheholpen’ (Leeu VI, 3). De moraal laat zich raden: bezint eer gij begint. La Fontaine voegt een allusie op de hemel toe. Hij laat de vos zeggen: ‘Si le Ciel t'eût, dit-il, donné par excellence / Autant de jugement que de barbe au menton, / Tu n'aurais pas à la légère / Descendu dans ce puits.’ (‘Als de hemel je net zoveel verstand had gegeven,’ zei hij, ‘als je baard aan je kin lang is, dan zou je niet lichtzinnig in deze put zijn afgedaald.’) Bronnen: Esope en Phèdre (IV, 9) (Collinet 1991: 1100-1101). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard et les Raisins
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard et le Buste
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard ayant la queue coupée
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard, le Singe et les Animaux
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
daarmee rare fratsen uit, trok gekke bekken, sprong en maakte buitelingen, alsof hij door een hoepel sprong. Dit beviel de dieren en ze besloten de kroon, de troon en het hele rijksgebied aan hem op te dragen. De vos, door eerzucht gekweld, beviel dit niet, maar hij hield zich in en zon op zoete wraak. Hij maakte de nieuwe koning wijs dat er een schat ergens in zijn rijk verborgen was waarvan alleen hij de plaats wist. De koning had daar natuurlijk oren naar, bang als hij was dat de verholen schat in vreemde handen zou vallen. De vos smaalde dat de aap als koning alleen maar uit was op geld en macht. De aap werd toen gevangen. De dieren deelden de mening van de vos dat ‘Qu'à peu de gens convient le diadème’ (‘dat weinigen geschikt zijn voor de kroon’). De schat doet denken aan ‘Des coninx Hermeliken scat’ in Van den vos Reynaerde (Bouwman & Besamusca, v. 2241). Deze fabel staat niet in de druk van Leeu 1485. Bron: Anonymus Neveleti (Collinet 1991: 1149). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Lion malade et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Lion, le Loup et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ook hij naar het hof moest komen, dit op aanraden van zijn vijand de wolf. Bij de leeuw gekomen verzint de vos een smoes: hij was zojuist terug van een pelgrimage. Tijdens die tocht had hij wijze dokters ontmoet die raad wisten met de ziekte van de koning: een wolvenvacht, nog warm en bloedig. De koning stemt daar mee in, laat de wolf slachten en villen, doet de vacht om en smult van het wolvenvlees. De koning geneest zienderogen. De zieke leeuw, de vos en de wolf
De verhalen komen niet overeen. La Fontaine heeft minder woorden nodig om deze fabel weer te geven dan Leeu: La Fontaine circa 300, Leeu precies 1.146. In de versie van Leeu raadt de wolf de koning aan om de vos te villen. ‘Dit schone vel, dat utermaten zeer gesont is’ moet de koning dan om zijn buik binden waarna hij terstond zal genezen. Nadat de vos - die zich in een hol vlakbij het verblijf van de koning verscholen heeft - het advies van de wolf aan de koning gehoord heeft, gaat hij het veld in en besmeurt zich met modder. Omdat de wolf de koning had geadviseerd Reynaert bij zich te roepen om hem zogenaamd te kussen en hem dan vast te grijpen, roept de koning de vos naderbij, maar Reynaert die op de hoogte is van dit plannetje, verontschuldigt zich dat hij vuil is en stinkt vanwege alle tochten in de omringende landen. Hij wil niet dat de koning, die toch al zo zwak is, last zal hebben van de stank. Hij wil zich eerst gaan wassen en dan terugkomen om de koning raad te verschaffen. Maar voordat hij dit doet, maakt hij de koning wijs dat hij in alle bezochte landen navraag heeft gedaan voor een goed medicijn. Van een oude, wijze Griek had hij vernomen dat de huid van een kortstaartige wolf de beste remedie is tegen de ziekte waaraan de koning lijdt (Leeu V, 9). De kortstaartige wolf komt uit een andere fabel: ‘De wolf die visser geworden was en de vos’. Leeu voegt, in navolging van Steinhöwel, de twee fabels samen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tot een verhaal. Deze fabel gaat als een soort proloog vooraf aan de fabel van de zieke leeuw en maakt duidelijk waarom de wolf wraak wil nemen op de vos. De fabel van de visvangst ontbreekt bij La Fontaine en is hierboven niet meegeteld bij het aantal woorden dat Leeu spendeerde aan de fabel van ‘De zieke leeuw, de wolf en de vos’. De vos leert de wolf vissen. Hij bindt een mand aan zijn staart waarmee hij door een rivier moet waden. Reynaert belooft dan alle vissen die ze tegenkomen, in de mand te gooien. De vos gooit echter geen vissen, maar stenen in de mand waardoor de wolf op het laatst niet meer vooruit kan. Op dat moment laat de vos aan de wolf weten dat hij hulp gaat halen om de overvolle mand ‘met vis’ te legen. Reynaert alarmeert echter enkele dorpelingen: ‘Mijn lieve heeren ende goede vrienden, wat doet ghi hier? Waerom staet ghij ledich? Siet ghinder den wolf die uwe scapen etet, uwe lammeren ende alle uwe beesten verslijndet ende verderft. Ende noch daer toe nu op dese tijt hij uwe visschen uut der ryevieren trecket ende eetse!’ Na deze oproep loopt het volk te hoop, de een met een riek, de ander met een stok, de derde met een bijl, de vierde met honden, en ze tuigen de wolf af. De angstige wolf die met zijn staart nog steeds aan de volle mand vastgebonden zit, trekt zo hard dat hij zijn staart ‘vanden aers’ rukt en zo ontkomt. De wolf denkt later wraak op Reynaert te nemen door de koning te adviseren een warme huid van de vos op zijn buik te binden. De rest van het verhaal komt overeen met La Fontaine. La Fontaine eindigt de fabel met een boodschap aan de hovelingen: ‘Messieurs les courtisans, cessez de vous détruire: / Faites si vous pouvez votre cour sans vous nuire. / Le mal se rend chez vous au quadruple du bien. / Les daubeurs ont leur tour d'une ou d'autre manière: / Vous êtes dans une carrière / Où l'on ne se pardonne rien.’ (‘Heren hovelingen, stop ermee uzelf neer te halen: gedraag u als een hoveling zonder uzelf te benadelen als u dat nog kunt. Het kwaad keert zich dubbel en dwars tegen het goede. De kwaadsprekers krijgen altijd op de een of andere manier toch hun zin: u bent in een positie waarin men u niets vergeeft.’) Leeu eindigt de fabel ook met een uitgebreide zedenles, maar dan in algemene termen: ‘Ende hier om bewijst ons dese fabule dat al ist dat sake dat yemant van eenighen persoen gequetst oft bescadicht is gheweest, hi en sal nochtans hem niet wreken segghende mit sijnre tonghen enighe verradenisse ofte blasfemie heymelijcken oft openbaer, maer hi sal overlegghen dat die ghene die sinen medebroeder bereyt een graft (kuil) om hem daer in te doen vallen, dicwijl ghebuertet dat hij selver daer eerst in comet of vallet, eer hi dat weet.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De twee fabels roepen reminiscenties op aan bekende episodes uit verschillende dierenepen. De visvangst van de wolf, die op aanraden van de vos zijn staart in een wak steekt om te vissen, komt voor in de Ysengrimus (circa 1150, boek I v. 599 tot en met boek II v. 158 (Mann 1987: 236-271) en in de Roman de Renart (branche III, La Pêche a la queue (circa 1178), v. 377-510; Dufournet en Méline 1985: 299-307). Willem refereert aan dit verhaal in Van den vos Reynaerde, v. 1504-1507 (Bouwman & Besamusca 2002: 79). Het verhaal komt ten slotte ook nog voor in Reynardus vulpes (circa 1275). Balduinus, de vertaler/bewerker, heeft de passage uit Van den vos Reynaerde uitgebreid tot zestien verzen (Hellinga 1952: 92, L v. 662-677). Het verhaal van de zieke leeuw en de afgrijselijke gevolgen voor de wolf komt ook voor in de Roman de Renart (branche X: Renart trompe Roënel le chien et Brichemer le cerf - Renart médecin (tussen 1189-1190) v. 1508-1560; Dufournet & Méline 1985: 269-271). Het villen van de voor- en achterpoten van respectievelijk Isegrim en Hersinde, het villen van de huid van Bruun voor een pelgrimstas voor Reynaert, de stoet dorpelingen die de beer achterna zit nadat hij in de gespleten eik was vast komen te zitten, zijn ook terug te vinden in Van den vos Reynaerde. Het betreft echter ook hier weer een esopische fabel. De fabel Le Lion, le Loup et le Renard is door La Fontaine voor het eerst in 1671 gepubliceerd in de Fables nouvelles et autres poésies. Bron: Esope in de Anonymus Neveleti (Collinet 1991: 1192-1193). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Les deux Rats, le Renard et l'OEuf
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vermoeien de paarden en honden door weg te vluchten en een ander, jong hert op te jagen, waardoor de honden en de jagers op het verkeerde spoor komen van het andere, nog niet vermoeide hert. Patrijzen doen alsof ze verlamd zijn om zo jagers en honden naar hun toe te lokken waardoor hun kuikens met rust gelaten worden. De patrijzen vliegen op als de honden te dicht in hun buurt komen en ontvluchten zo de jagers en de honden. Bevers zijn geniaal in het bouwen van complexe dammen en zijn nauw verwant met de vos. La Fontaine gaat met zijn betoog in tegen de theorie van René Descartes (1595-1650), verwoord in zijn Discours de la Méthode, deel V (1637). Descartes beweert dat dieren geen verstand of instinct bezitten, maar dat zij slechts als machines (animaux-machines) functioneren, gelijk een uurwerk. Met deze fabel wil La Fontaine aantonen dat dieren wel degelijk verstand bezitten en ernaar handelen en meer op de mens lijken dan Descartes wil aannemen. Hij liet zich voor zijn betoog inspireren door de Franse priester/filosoof Pierre Gassendi (1592-1655), een aanhanger van het opkomend empirisme. Collinet gaat uitgebreid in op de bronnen die La Fontaine voor deze fabel gebruikt heeft, met name de bronnen over de herten en de bevers. Waarschijnlijk verzon La Fontaine deze fabel zelf; Collinet vermeldt geen bron (Collinet 1991: 1239-1241). De fabel komt niet voor in de verzameling van Leeu. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Fermier, le Chien et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Loup et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
grooten kase. Daelt daer neder ende haelten (haal hem).’ De wolf kent zijn pappenheimer en vraagt Reynaert om als eerste in de put af te dalen en hem te roepen als hij de kaas er niet in zijn eentje uitkrijgt. De vos, vol bedrog, daalt af in de put door plaats te nemen in een van de twee emmers. Reynaert blijft een poosje beneden in de put zitten totdat de wolf, bang dat de vos alle kaas alleen zal opvreten, vraagt waarom hij niet meer naar boven komt. De vos vertelt hem dat hij in zijn eentje de kaas, zo zwaar als die is, niet naar boven kan brengen. Hij stelt de wolf voor om met de andere emmer ook naar beneden te komen om samen de kaas naar boven te halen. De wolf doet dit en omdat hij zwaarder is dan de vos komt de vos naar boven en springt hij uit de put, de wolf alleen achterlatend. ‘Ende also want de wolf omme het toecomende goet dat onseker is, ghelaten heeft dat teghenwoirdich ende sekerder was, zo heeft hi den osse metten kase verloren.’ De fabel eindigt met de les dat je niet het zekere voor het onzekere moet opgeven. De vos kijkt in de put
Deze bekende fabel ontleende Steinhöwel aan de verzameling van Petrus Alfonsi.Ga naar eind6 Een rechtgeaarde Reynardofiel weet dat het tweede gedeelte van deze fabel ook voorkomt in de Roman de Renart, zij het dat Reynaert denkt dat hij zijn vrouw Hermeline in de put ziet. In werkelijkheid ziet de vos zijn kop in het water van de put weerspiegeld. Als Isegrim langs komt en in de put kijkt en zijn eigen kop weerspiegeld ziet, denkt hij dat Reynaert met Hersinde aan het rotzooien is. Reynaert weet hem over te halen af te dalen naar ‘het paradijs’ met het bekende gevolg: de wolf daalt terwijl de vos stijgt. (Branche IV Renart et Isengrin dans le puits (1178), v. 1-478; Dufournet & Méline 1985: 308-333). Er zijn echter geen aanwijzingen dat La Fontaine de Roman de Renart als bron heeft gebruikt. Welke bron hij wel gebruikte voor deze fabel is onbekend. Collinet suggereert Apologi Phaedrii (I, 18) (Collinet 1991: 1267). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Loup et le Renard
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard, les Mouches et le Hèrisson
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard, le Loup et le Cheval
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den verliest. De vos sart de nog suizebollende wolf en besluit met een wijze les: ‘Que de tout inconnu le sage se méfie’ (‘Wat onbekend is, wantrouwt de wijze’). Houtsnede: een wolf laat een wind, een man gooit vanuit een boom een bijl
Deze fabel komt ook voor in de druk van Leeu. De fabel is onderdeel van een lang verhaal over een wolf die een harde wind liet (Leeu V, 10). Een wolf laat 's ochtends vroeg, als hij zich uitrekt, een harde wind. Hij gelooft dat dit een goddelijk voorteken van Jupiter is en gaat goed gemutst op pad. Allereerst vindt hij een zak vol vet, maar hij schuift die terzijde, want hij is ervan overtuigd dat hij deze dag nog beter voedsel zal vinden. Dit doet hij ook met een stuk gezouten spek, want zijn achterste heeft een lied vol belofte gezongen. De wolf ontmoet dan achtereenvolgens een merrie met een veulen (zie hierna), twee rammen die hem bijna dood stoten nadat zij hem gevraagd hadden door middel van een wedstrijd een erfenis te verdelen, een zeug die haar twee biggetjes beschermt door de wolf bij een watermolen in een snel stromende rivier te werpen waardoor hij bijna gekraakt wordt door de raderen van het waterrad en een kudde schapen die hem wijs maken dat hij een van hen mag opvreten nadat een processie gehouden is. De wolf doet zich dan voor als een prelaat en begint bij wijze van zang te huilen. Dorpelingen die dit wolvengehuil horen, slaan de wolf met grote knuppels bijna dood. De wolf die blijft geloven in de scheet als goddelijk voorteken, komt dan tot inkeer. Hij overziet alle catastrofes van die dag en bidt Jupiter hem te straffen. De overpeinzingen doet hij onder een boom waarin een man zit die aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
enten is. De man hoort de verzuchtingen van de wolf en werpt de bijl waarmee hij aan het werk is naar de wolf. De wolf wordt flink geraakt en als hij bijgekomen is, denkt hij dat de man Jupiter is en vlucht hij het bos in. Het lange relaas eindigt met een aantal wijze raadgevingen: denk niet dat alle dingen gaan zoals een verwaande dwaas denkt; neem het goede in dank aan, als je het kan krijgen, beroem je niet op dingen die je niet kan en gedraag je naar je vermogens en overeenkomstig je stand (Leeu V, 10.). Het avontuur met de merrie en het veulen kennen wij uit Reynaerts historie. In de continuatie komt Reynaert voor de tweede maal naar het hof. Onderweg biecht hij zijn zonden op bij Grimbeert de das. Onder de vele misdaden noemt hij ook de misleiding van Isegrim. Het betreft de dreun van de rechterhoef van de merrie tegen zijn kop nadat hij, op aanraden van Reynaert, daar de prijs van het veulen, ‘geletterd als hij was’, dacht te lezen (Wackers 2002: v. 3990-4109). De rammen die Isegrim bijna doodstoten komen, evenals de fabel van de wolf en het paard, ook voor in de Ysengrimus (Mann 1987: 271-299 en 479-487). La Fontaine zou deze fabel bij zijn benoeming als lid van de Académie française hebben voorgedragen. Als mogelijke bron noemt Collinet een Italiaanse verzameling van Stefano Guazzo (1530-1593): Ciento Novelle anticke (91) (Collinet 1991: 1293). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard et les Poulets d'Inde
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De bron van deze fabel is pas in 1959 ontdekt door Henri Busson. Het blijkt een ontlening aan Sir Kenelm Digby (1603-1665), een rooms-katholieke Engelse hoveling, diplomaat, natuurfilosoof en bewonderaar van Descartes. De fabel is in Parijs in 1644 gepubliceerd: Demonstratio immortalitatis animae rationalis (I, xxxvi), eerst in het Engels en in 1651 en 1655 omgezet in het Latijn (Collinet: 1295). Deze fabel komt niet voor in de druk van Leeu 1485. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Le Renard anglais
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ambassadeurs en hun vrouwen, waaronder dus Madame Harvey (Slater 2000: 204-205). Ook deze fabel is waarschijnlijk afkomstig uit de Demonstratio immortalitatis animae rationalis van Kenelm Digby (Collinet 1991: 1300-1301). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot besluitDe vos in de fabels van La Fontaine wijkt niet veel af van het beeld dat wij van hem hebben uit de Reynaertliteratuur. Wij leren hem kennen als kwaadaardig, sluw en bedrieglijk, maar ook als een hypocriet, een opportunist en soms zelfs als wijs en verstandig. In een viertal fabels wordt hij afgeschilderd als een bedrogen bedrieger of zijn de andere dieren hem te slim af. Een trickster ten voeten uit, met zowel negatieve als positieve karaktereigenschappen. Wat opvalt in de vergelijking tussen de fabels van Leeu en La Fontaine is de wijze waarop de Franse classicist de van oorsprong eenvoudige esopische fabels bewerkt. Als kind van zijn tijd grijpt La Fontaine graag terug op auteurs uit de klassieke oudheid. Verwijzingen naar bijvoorbeeld Homerus, Terentius, Phaedrus en Plutarchus, maar ook naar de Metamorphosen van Ovidius, zijn geregeld terug te vinden in zijn bewerkingen. Dit was nieuw voor mij, gewend als ik was aan de eenvoud en directheid van de oorspronkelijke fabels, zoals ik die tijdens de transcriptie van Leeu 1485 heb leren kennen uit de drukken van Steinhöwel, Macho en Leeu. Ik kan me voorstellen dat klassiek geschoolde lezers plezier beleven aan de fabels van La Fontaine. Het moet voor hen een feest zijn om de klassieke en mythologische allusies te herkennen. Om zijn bewerkingen te begrijpen en te kunnen waarderen, moet men ook op de hoogte zijn van de geschiedenis van Frankrijk in de zeventiende eeuw. Frankrijk groeit in deze eeuw onder de despotische leiding van Lodewijk XIV uit tot het machtigste land van Europa. Het classicisme en de barok vieren hoogtij. De Académie française wordt in 1635 opgericht. De Franse cultuur wordt dominant in heel Europa. De weerklank van de historische gebeurtenissen is in de fabels terug te vinden. La Fontaine uit nauwelijks verholen kritiek op zijn tijdgenoten, veelal hovelingen of dames en heren uit de gegoede kringen, door gebruik te maken van bestaande fabels. Hij doet dit vaak op een humoristische, ironische wijze. Maar ook voor wie niet of nauwelijks op de hoogte is van de talrijke klassieke, mythologische en historische verwijzingen, blijven de fabels aantrekkelijk, al dan niet in een Nederlandse vertaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb veel genoeglijke uurtjes doorgebracht met de fabels van La Fontaine. Hoewel ik natuurlijk op de hoogte was van het bestaan van zijn fabels (ook ik las de fabels van de krekel en de mier en de raaf en de vos in een Nederlandse bewerking op de lagere school), had ik me nooit verdiept in zijn werk. De verdienste van La Fontaine is dat hij de vaak meer dan twee millennia oude fabels in zijn tijd en tot op de dag van vandaag weer tot leven heeft gewekt. Zijn fabels behoren tot het Europese culturele erfgoed, een niet geringe prestatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Elektronische bronnen
|
|