we de verzen 1410-1417 terug die de beloftevolle verwachtingen van vader vos vertolken, toen hij destijds met Grimbeert zijn Malpertuus verliet om voor Nobel te verschijnen. Het gaat dus in dit ‘vervolg’ vooral om Reinaerdine en Rosseel. Verhalen echter die voor hen worden verteld. Door wie? Spelen die schurkjes in spe tussendoor ook hun rol?
Op de hardkartonnen cover imponeert een forse, rechtopstaande beer met grimmige, zelfbewuste en gebiedende blik, militair geriemd en sabel in de schede. Twee jonge vosjes, de broertjes dus, rammen als het ware aaneen gekleefd, tegen zijn strakke betonbuik met in hun ‘muulkines’ een volwassen worst. Hun staarten zijn vinnig geheven en hun blauwe en gele bretellenbroekjes sluiten vast om de billetjes. Duidelijk niet de afbeelding van een leuk spelletje maar van een ongewenst treffen met de vijand nummer één van hun vader, vijand die nu, gezien zijn uitrusting, blijkbaar een voorname rol speelt in het handhaven van de orde. De schoonschriftlijntjes die de titelletters op het rechte pad houden herinneren me aan mijn eigen kindertijd tachtig jaar geleden, aan zuster Vicentia en de schoolmeester, die streng toekeken of wij ons eerste lettertjes wel binnen de lijntjes hielden.
Kinderboeken zijn echter niet alleen leesboeken maar ook, en dikwijls vooral terecht, kijkboeken. Een must eigenlijk. De tekeningen van Thé Tjong-Khing zijn gewoon schitterend. Kleurrijk, vol beweging en verhaaltjes op zich. Ze brengen de meest frappante gebeurtenissen duidelijk in beeld, variërend ook van plaats en afmetingen. Een soort vrije variatie op een strip, maar evengoed op middeleeuwse miniaturen. En ik stel mezelf voor dat deze werkwijze de kinderen van vandaag, die met strips zijn grootgebracht, onbewust welgevallig is. Er is trouwens geen bladzijde zonder illustratie. De kinderen (maar ook volwassenen) kunnen door de illustraties het verhaal reeds volgen vooraleer ze een eerste woord gelezen hebben. Je kunt het boek dus tweemaal ‘lezen’, wat de beleving van het verhaal intenser maakt.
In een nawoord verklapt de auteur Lida Dijkstra haar bedoelingen: de ‘luchthartigheid en speelsheid die Willems boek zo kenmerken, en liefde voor taal voorop te stellen’. Geen nadruk dus op maatschappijkritiek maar wel een spelen met Willems meesterwerk, aanvullen ook, omgooien, herschrijven, minder wreedaardig maken. Zij hoopt dat Willem dit niet erg zou gevonden hebben. En fantasie heeft ze wel. Mij blijft bijvoorbeeld het beeld bij van de zeer verdrietige Cantecleer. Hij ververst elke week de bloemen op Coppes graf ‘en plukte dagelijks van verdriet een veer uit zijn staart. Totdat zijn kont zo kaal was als de vollemaan’.