Tiecelijn. Jaarboek 4 (jaargang 24)
(2011)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ArtikelDe fabelverzameling van Gheraert Leeu (1485)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en is, met toestemming van beide auteurs, integraal opgenomen in deze editie. De hertaling van de fabels wordt door mij gemaakt met ondersteuning van Willem van Bentum en Herman Bruggeling, die meelezen en waardevolle suggesties doen. In de leestekst zijn alle houtsneden opgenomen. De Esopus van Gheraert Leeu uit 1485 moet niet verward worden met de Esopet. Dit uit de dertiende eeuw bekende Middelnederlands handschrift is niet bewaard gebleven. Er is slechts een kopie van de Esopet overgeleverd in een codex (eind veertiende eeuw). Dit unieke exemplaar wordt bewaard in Leiden.Ga naar eind7 In dit artikel bespreek ik de bijdrage van Anton van Duinkerken over de bultenaar Esopus, uit zijn bundel De mensen hebben hun gebreken (eerste druk 1935) en de editie van Kuiper en Resoort, Het ongelukkige leven van Esopus (1990). Daarna behandel ik summier de definitie van de fabel en de anekdote en het ontstaan van de fabels. De historische en de fictieve fabelverteller Esopus komen uitgebreid aan bod in twee paragrafen. Hierna passeren de fabelverzamelingen die in de loop der eeuwen zijn bewaard in handschriften en drukken de revue. Het hier gepresenteerde overzicht beperkt zich tot de verzamelingen die uiteindelijk geheel of gedeeltelijk zijn opgenomen in de Esopus. Ik sta wat langer stil bij de drukken van Steinhöwel (1476-1477) en Macho (1480) omdat deze twee edities de directe voorlopers van de Esopus van Leeu zijn.Ga naar eind8 Om de lange en complexe voorgeschiedenis van de Esopus overzichtelijk te maken is een tabel ingevoegd. Dan komen summier de houtsneden in de editie van Leeu aan bod en worden de esopische fabels besproken die ook in de Reynaert terug te vind en zijn. Tot besluit beargumenteer ik mijn keuze voor een leestekst met een hertaling in de uit te geven editie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zwarte, stotterende bultenaar EsopusAnton van DuinkerkenGa naar eind9 (1903-1968) vatte het leven van Esopus samen in een essay dat opgenomen is in een bundel essays over schrijvers met lichamelijke gebreken. Naast bijvoorbeeld de blinde Homerus en de jichtlijder Erasmus komt ook de gebochelde Esopus voor in deze bundel. Na een korte inleiding over Esopus, die tot leedvermaak van eenvoudige mensen wijsheden verkondigde waarmee hij de meest geleerde mannen overtroefde, volgt een korte geschiedenis van het gebruik en de ontwikkeling van de fabels in de loop der eeuwen. Over de bult merkt Van Duinkerken op dat deze historisch is, ‘aangenomen dat de hele man verder legendarisch is.’ De Antwerpse school- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekening Bastiaan de Wit (www.bastiaandewit.be)
meester en dichter Anthoni Smyters (circa 1545 - circa 1626) gaf in 1612 in Rotterdam bij de drukkerij van Jan van Waesberghe een bundeltje esopische fabels uit. Bij aanvang van de levensbeschrijving van Esopus somt hij alle gebreken van de fabeldichter op: Want hy hadde een grof groot hoofd, eenen in-ghedructen platten neuse, een groot aenzicht, een langh kinnebacken, scherpe ooghen, eenen korten hals, lanc hanghende lippen, dic van buic, ghebult, kromme beenen, breede voeten, swert van lijve (waer van hy den naem Esopus hadde) ende alzoo leelijc ende mismaect, dattet niet schrijvelijc en is. Ende het quaetste was, hy hadde een langzame onbequame sprake, met een donckere onaerdige stemroe.Ga naar eind10 Dit citaat is opmerkelijk, want een aantal kenmerken vinden we niet terug in de editie van Leeu. Dit vraagt om enige toelichtingen die niet in het hoofdstuk van Van Duinkerken voorkomen. Allereerst de bult: deze wordt niet bij Leeu beschreven. In de druk van Steinhöwel treffen we bij de beschrijving van de mismaakte Esopus wel de bochel aan: ‘gybberosus atque ventrosus’ (gebocheld en met dikke buik). Ook Macho neemt deze beschrijving over: ‘bosse et grosse pance’ (bult en dikke pens). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder laat Meester Smyters ons weten dat Esopus een ‘langzame, onbequame sprake’ heeft. Dit betekent dat hij, naast alle andere gebreken, ook nog stottert en dit vinden wij, evenals de bult, niet terug in de Esopus. Ook hier brengt de editie van Steinhöwel opheldering: ‘lingua tardus atque blactero’ (hij was traag van tong en stotterde). Maar bij Macho lezen we dat hij ‘ne sauoit parler’ (niet kon praten). Leeu houdt wat de beperking van de spraak betreft zijn Franse voorbeeld aan. In de Esopus kan hij aanvankelijk niet praten, maar krijgt hij, na bemiddeling van een priester die door Esopus geholpen was, zijn spraakvermogen van de godin van de gastvrijheid. In het boek van Meester Smyters raakt hij, in navolging van Steinhöwels, zijn gestotter kwijt.Ga naar eind11 De toevoeging dat hij aan zijn zwart uiterlijk zijn naam ontleent, ontbreekt zowel bij Steinhöwel als bij Macho. Ook in de editie van Leeu komt deze etymologische verklaring niet voor. Meester Smyters heeft hoogstwaarschijnlijk een editie van Johannes Frobenius (circa 1460-1527) voor zich gehad. In de tweetalige editie (Grieks en Latijn) van Frobenius (geraadpleegd werd de editie uit 1517) staat dat hij naast al die andere kenmerken ook zwart was en dat hij daaraan zijn naam ontleende: ‘niger, unde et nomen adeptus est. Idem enim Aesopus, quod aethiops’ (zwart, waarom hij ook zijn naam verkreeg. Dezelfde (naam is) Aesopus, wat de man met het donkere gezicht betekent).Ga naar eind12 Bij Steinhöwel treffen we wel aan dat hij zwart is: ‘nigro colore’. Dit kenmerk ontbreekt bij zowel Macho als Leeu. Tot zover de toelichtingen op het citaat van Meester Smyters. Van Duinkerken laat de inleiding in hoofdstuk 3 geruisloos overgaan in de levensgeschiedenis van Esopus. In dertien hoofdstukken (de Esopus doet dit in 28 ‘hystorien’) vertelt Van Duinkerken het avontuurlijke, maar fataal aflopende leven van Esopus. Hij parafraseert het, zoals dat te lezen is in de Esopus, maar voegt er passages aan toe en levert direct commentaar in de verhalen. Zo passeren midden in de verhalende tekst onder anderen Jacob van Maerlant en Bilderdijk de revue.Ga naar eind13 Van Duinkerken refereert in zijn essay vaak aan edities zonder zich te verantwoorden voor zijn bronnen. Gezien het citaat moet hij een editie van Meester Smyters voor zich gehad hebben. Ook vermeldt hij dat hij aan een editie van Steinhöwel ontleent, maar zonder de precieze vindplaats aan te geven. Alles bij elkaar levert het een aardig en lezenswaardig verhaal op, maar het is (onder andere door het ontbreken van nauwkeurige bronvermeldingen) onbruikbaar voor verder literair-historisch onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ongelukkige leven van EsopusDe editie van Willem Kuiper en Rob Resoort uit 1990 is daarentegen wel bruikbaar. Het boekje bevat een hertaling van de twee inleidingen en de 28 ‘hystorien’ uit de wiegendruk van Gheraert Leeu uit 1485. De hertalers gaan hierbij zorgvuldig te werk. Als de brontekst inconsequenties bevat, raadplegen Kuiper en Resoort de drukken van Macho en Steinhöwel. In het boekje van Kuipers en Resoort komen afbeeldingen voor. Het zijn houtsneden ontleend aan de vierde Franse editie van Mathis Husz te Lyon (1486). Na de tekst volgt een nawoord, waarin veel aspecten van de traditie van de esopische fabels aan bod komen. Zo gaan de hertalers in op de historiciteit van de persoon Esopus, vatten zij het leven van de legendarische Esopus samen en behandelen zij de herkomst van de fabels en hun verspreiding in handschriften en drukken in West-Europa. Uitgebreid gaan zij in op de vertalingen van Steinhöwel (Latijn en Duits) en Macho (Frans) die Leeu, of zijn vertaler - we weten niet of Leeu zelf de vertaling heeft gemaakt - gebruikte als bronnen voor zijn Nederlandse vertaling. Dan worden de houtsneden, de Nederlandse herdrukken, het geïntendeerde publiek en de intentie en functie van de Esopus besproken. Het informatieve en goed verzorgde boek sluit af met een literatuuropgave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fabels en anekdotesHet genre van de fabel is moeilijk te omschrijven en scherp af te grenzen van verwante genres als het exempel en de parabel.Ga naar eind14 Het Lexikon des Mittelalters geeft een bruikbare definitie van dit genre waarvan hier een korte samenvatting volgt.Ga naar eind15 Een fabel is een kort fictief verhaal met een inherente moraal. De handelende personen kunnen sprekende dieren zijn, maar ook natuurfenomenen (zon, maan, sterren, regen of de wind), bomen, planten en gebruiksvoorwerpen. De protagonisten gaan vaak onderlinge geschillen aan over wie de meeste macht heeft. Ook mensen raken in gesprek met elkaar en met de hierboven genoemde protagonisten. Een goede fabel bevat naast een pakkend verhaal ook een directe boodschap en een moraal waar lering uit getrokken kan worden. De Esopus uitgegeven door Gheraert Leeu kwam in 1485 van de pers. Het is interessant om te weten wat men in de vijftiende eeuw onder een fabel verstond. Anda Schippers onderzocht de voorreden en prologen in zes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse fabelverzamelingen om zo een indruk te krijgen van wat de middeleeuwse en vroegmoderne auteurs in de teksten zelf over het begrip fabel te melden hadden.Ga naar eind16 Zij kwam tot de conclusie dat er in de zes bundels geen vastomlijnde omschrijving van het genre is terug te vinden. Fabels kunnen de lezers wat leren; dit komt terug in alle onderzochte fabelbundels. De lessen uit de fabels kunnen het zelfinzicht vergroten, waardoor men beter in staat is een deugdzaam leven te leiden, in de hoop op een plaats in de hemel. Vaak wordt vermeld dat fabels dierlijke, sprekende personages ten tonele voeren en dat fabels vermakelijk en ontspannend zijn. Hierdoor wordt de les, die er in verwerkt zit, beter begrepen en onthouden.Ga naar eind17 Het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal sluit aan bij de laatmiddeleeuwse opvattingen over de fabel: ‘een korte moraliserende vertelling waarin dieren of dingen als handelende personen optreden.’ In de Esopus treffen we behalve fabels met dieren of dingen ook fabels aan waarin mensen als personages voorkomen die met elkaar een dialoog aangaan. Schippers merkt hierover op dat wij dit naar moderne maatstaven anekdotes zouden noemen. Zij gebruikt de term anekdote ‘om een breed scala aan verhalende teksten aan te duiden waarin uitsluitend menselijke personages optreden die uitsluitend menselijke beslommeringen tot onderwerp hebben. Vaak is er sprake van een probleem of conflict, dat op een verbazingwekkende of slimme manier opgelost wordt. Naar middeleeuwse standaard kunnen ook fabels onder deze omschrijving vallen.’ Zij hanteert de term anekdotes in dit verband alleen om de moderne opvatting waarin een duidelijk onderscheid tussen fabel en anekdote verondersteld wordt, weer te geven.Ga naar eind18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fabels: zeer oude verhaaltjes met een moraalHet is niet duidelijk waar de fabels vandaan komen. Mogelijk zijn ze in een grijs verleden ontstaan in India en vanaf circa 1500 voor Christus uit Mesopotamië via de omringende landen over heel Europa verspreid.Ga naar eind19 Bij de Grieken waren fabels al vroeg populair. Ze werden gebruikt in redevoeringen, gedichten en tragedies. Hesiodus (achtste eeuw v. Chr.), Archilochus (circa 680 - circa 645 v. Chr.), Aeschylus (circa 525-456 v. Chr.) en Sophodes (496-406 v. Chr.) verwerkten deze fabels in dichtvorm, Herodotus (circa 485 - circa 425 v. Chr.), Plato (circa 427-347 v. Chr.) en Aristoteles (384-322 v. Chr.) in proza.Ga naar eind20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aristoteles zegt in zijn Retorica hoofdstuk 20 dat fabels heel geschikt zijn voor toespraken in de rechtbank. Soms is het lastig om een ware gebeurtenis te vinden die op de zaak lijkt die behandeld wordt. Het is dan gemakkelijker om met een fabel te komen. Hoe een fabel in een betoog gebruikt kan worden, toont Aristoteles aan in hetzelfde hoofdstuk. Aesopus verdedigde op Samos een volksmenner tegen wie de doodstraf was geëist. Hij vertelde: ‘Eens stak een vos een rivier over. Maar hij dreef af en kwam in een rotskloof terecht, waar hij niet meer uit raakte. Lange tijd was hij in nood, terwijl heel veel luizen zich op zijn huid vastzogen. Een egel die daar dwaalde zag hem en kreeg medelijden. Hij vroeg: ‘Zal ik de luizen bij je weghalen?’ Maar de vos zei: ‘Nee.’ De egel vroeg: ‘Waarom?’ De vos zei: ‘Ze zitten al vol met mij en zuigen niet veel bloed meer. Haal je ze weg dan komen er nieuwe die nog trek hebben, en die drinken dan al het bloed op dat ik nog heb.’ ‘En zo, heren Sauriërs’, sprak Aesopus, ‘is het ook met u: deze man zal u geen kwaad doen, want hij is al binnen. Brengt u hem ter dood. dan komen er nieuwe armoedzaaiers hun zakken vullen uit uw staatskas.’Ga naar eind21 De roem en verspreiding van de Griekse fabels in Europa zijn vooral te danken aan de vele handgeschreven en gedrukte Latijnse en volkstalige vertalingen en bewerkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Esopus de fabelvertellerEen naam die steeds weer naar voren komt als het over fabels gaat, is die van Esopus. Eeuwenlang dacht men dat hij de oorspronkelijke auteur was, maar wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat dit allerminst zeker is, ondanks vermeldingen in geschriften die reppen van zijn leven en hem bij zijn naam noemen. Wel is bekend dat het werk dat zijn naam droeg, grote bekendheid genoot en in verschillende versies is verspreid.Ga naar eind22 Zijn naam duikt op in de vijfde eeuw voor Christus. De geschiedschrijver Herodotus noemt hem in zijn Historiën (II, 134). In dit boek, dat zijn definitieve vorm kreeg tussen de jaren 430 en 413 voor Christus, wordt beschreven hoe het boetegeld na de gewelddadige dood van Esopus uiteindelijk opgeëist werd door de kleinzoon van Iadmon. Hierin zag Herodotus het bewijs dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Esopus in dienst was geweest bij Iadmon. De fabeldichter Esopus was samen met Rhodopis, een courtisane afkomstig uit Thracië, in dienst bij Iadmon op het eiland Samos.Ga naar eind23 Herodotus vermeldt niet de aanleiding van de veroordeling van Esopus. Blijkbaar ging hij ervan uit dat het verhaal algemeen bekend was bij het publiek. Esopus moest, als afgezant van de Lydische koning CroesusGa naar eind24, naar Delphi afreizen om het orakel te raadplegen. Hij kreeg daar ruzie met de tempelpriesters. Hij had hen laten weten dat ze via de offers alleen maar van de inkomsten van anderen leefden en te lui waren om zelf te werken. Hierop werd Esopus door de tempelpriesters valselijk beschuldigd van roof van een schaal uit de tempel van Apollo. Hij werd opgepakt en van de rotsen geworpen.Ga naar eind25 Deze gebeurtenis is in overeenstemming met het slot van de Vita Aesopi (zie hieronder). Ook Aristophanes (circa 446 - circa 386 v. Chr.) maakt in zijn komedies melding van Esopus en zijn fabels. In De wespen (v. 1445-1448) vermeldt hij dat Esopus door de Delphiërs werd beschuldigd van het stelen van een schaal van de god Apollo. Er wordt in de verzen verwezen naar de fabel van de kever en de arend.Ga naar eind26 Deze allusie komt eveneens voor in De vrede (v. 127-130) en in Lysistrata (v. 694-695).Ga naar eind27 De fabel is ook opgenomen in de edities van Steinhöwel, Macho en Leeu, met dien verstande dat in de editie van Macho de kever een veldmuis is en bij Leeu een uiltje.Ga naar eind28 Esopus wordt ook genoemd in De vogels (v. 471-475). De Athener Pisthetaerus vertelt dat de vogels het oudst zijn, zelfs ouder dan de goden. Als de koorleider zegt dat hij dat niet wist, antwoordt Pisthetaerus: ‘Dat komt omdat je onwetend en niet nieuwsgierig bent en Esopus niet stukgelezen hebt.’Ga naar eind29 Deze fabel is in het corpus van esopische fabels niet overgeleverd. Ook Aristoteles was bekend met het leven en de fabels van Esopus. Niet alleen in de Retorica komen wijde naam Esopus tegen, maar ook in een aantal van zijn andere werken.Ga naar eind30 Valentin Rose (1829-1916) neemt in zijn Aristoteles qui ferebantur librorum fragmenta een fragment op waarin verwezen wordt naar Aristoteles en Esopus. Het betreft hier een scholion (latere verklaring of uitlegging) op vers 471 in De vogels van Aristophanes. ‘En Aristoteles zegt in de Staatsinrichting van de Samiërs dat hij beroemd was door het vertellen van fabels.’Ga naar eind31 Het is een ontlening van Aristoteles uit de Horoi Samion (circa 510 v. Chr.) van de Samische kroniekschrijver Eugeon. De Horoi Samion is verloren gegaan.Ga naar eind32 Meer informatie over Esopus is in hetzelfde scholion terug te vinden. ‘Esopus was een Thraciër en hij werd vrijgelaten door Iadmon de stomme. Hij was eerst de slaaf van Xanthus.’Ga naar eind33 De Amerikaanse classicus en filoloog Ben Edwin Perry (1892-1968) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkt op dat de namen Iadmon en Xanthus ergens in de lange traditie van het levensverhaal van Esopus verwisseld zijn. In het levensverhaal van Esopus is het namelijk Xanthus die Esopus in vrijheid stelt en niet Iadmon.Ga naar eind34 Het ontstaan van het levensverhaal van Esopus is in nevelen gehuld. Perry neemt aan dat het tussen 100 voor en 200 na Christus op schrift is gesteld. Hij sluit echter niet uit dat het reeds in de vijfde eeuw voor Christus is opgeschreven en verwijst bij deze speculatie naar De wespen van Aristophanes.Ga naar eind35 Zeker is dat een verder onbekende schrijver in de eerste eeuw na Christus het levensverhaal van Esopus op schrift heeft gesteld: de Vita Aesopi. Van deze tekst zijn twee Griekse handschriften overgeleverd. In het begin van de veertiende eeuw vond de Byzantijnse monnik Maximus Planudus in Constantinopel een Griekse vita van Esopus en bracht deze in 1327 naar Italië. Rimicius vertaalde deze vita in het Latijn en voegde daar 100 fabels, toegeschreven aan Esopus, uit de Romulus aan toe (zie hieronder. Dit werk werd in 1474 voor het eerst gedrukt in Milaan door Antonius Zarotus.Ga naar eind36 Het werd mij niet duidelijk of dit één van de twee overgeleverde Griekse handschriften was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leven van Esopus: een samenvattingHet levensverhaal van Esopus begint met de beschrijving van zijn mismaakte lichaam en zijn spraakgebrek, maar er wordt ook vermeld dat hij beschikte over een scherpzinnige geest, dat zijn geschriften en fabels goed en plezierig waren en dat hij met gebaren aan de mensen duidelijk kon maken wat hij bedoelde. Het eigenlijke verhaal begint in medias res. Esopus, als slaaf door zijn meester ongeschikt geacht voor huishoudelijk werk, wordt naar het veld gestuurd om daar het land te bewerken. Zijn medearbeiders draaien hem een loer. Omdat hij toch niet kan praten, eten zij vijgen op die voor de meester bestemd waren en geven hem de schuld. Esopus kan bewijzen dat niet hij maar zijn metgezellen de vijgen hebben opgegeten door ze te laten braken. Na deze gebeurtenis komt Esopus een priester tegen die verdwaald is. Esopus ontvangt hem gastvrij, geeft hem te eten en te drinken en wijst hem de weg. Als dank bidt de priester tot de godin van de gastvrijheid, die Esopus zijn spraak geeft. Als de opzichter een van zijn medearbeiders slaat, dreigt Esopus dit aan zijn meester te vertellen. Geschrokken, omdat Esopus plotseling kan praten, maakt de opzichter hem verdacht bij zijn meester waardoor hij ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kocht wordt aan een koopman die lastdieren zoekt om zijn handelswaar naar de stad te brengen. In de stad wordt Esopus voor de tweede maal verkocht en ditmaal aan de filosoof Xanthus. In het huis van Xanthus aangekomen maakt Esopus kennis met zijn meesteres, die niets van deze mismaakte slaaf moet hebben. Esopus neemt met vrouwonvriendelijke acties wraak. Zo geeft hij een heerlijk gerecht aan een hondje omdat hij de opdracht van Xanthus kreeg dit te geven aan degene die het meest van Xanthus hield. Ook zet hij haar voor schut door haar billen te ontbloten als zij op een bed ligt te slapen. Op verzoek van Esopus zou ze het eten in de gaten houden zodat de honden er niet van zouden eten. Zij zei hem dat zij ogen in haar billen had. Omdat ze in slaap gevallen was, had hij haar billen ontbloot zodat ze des te beter zou kunnen zien. Hij vat voortdurend de opdrachten van Xanthus letterlijk op, wat vaak, zeker voor de vijftiende-eeuwers, humoristische scenes oplevert. Maar ook adviseert hij zijn nieuwe meester met succes als deze in een dronken bui een onmogelijke weddenschap aangaat. Als op een dag Croesus, de koning van Lydië, het volk van de stad Samos wil dwingen om belasting af te dragen, weet Esopus dit te voorkomen en wordt hij als beloning in vrijheid gesteld. Esopus gaat dan rondreizen als fabel- en verhalenverteller. Hij komt dankzij zijn talenten in dienst van de koning van Babylonië. Hij helpt de koning met het oplossen van raadsels die door naburige koningen aan hem en aan elkaar worden voorgelegd. Wie de raadsels niet kan oplossen, is schatplichtig aan degene die de raadsels toestuurt. Hierdoor neemt de rijkdom van Babylonië toe. De goeiige Esopus neemt een adoptiefzoon aan, maar die blijkt niet te vertrouwen. Hij gaat met het liefste dienstmeisje van Esopus naar bed en omdat hij bang is daarvoor gestraft te worden, beschuldigt hij Esopus valselijk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogverraad. Esopus wordt ter dood veroordeeld, maar de schout van de koning weet dit te verhinderen en Esopus wordt in zijn eer hersteld. Esopus mag van de koning zijn adoptiefzoon straffen, maar hij vergeeft hem zijn verraad en geeft hem allerlei adviezen om een deugdzaam leven te leiden. Ook hier valt weer de misogynie op in de adviezen die Esopus geeft. Hij waarschuwt bijvoorbeeld zijn adoptiefzoon voor de wispelturigheid van vrouwen en adviseert hem vrouwen nooit een geheim te vertellen. De adoptiefzoon krijgt wroeging en pleegt zelfmoord door zich van een rots naar beneden te storten. Als de koning van Egypte de koning van Babylonië uitdaagt om een toren te bouwen die noch de hemel noch de aarde raakt, stuurt hij Esopus naar Egypte. Deze neemt een ‘bouwploeg’ mee bestaande uit kinderen die in mandjes vastgebonden zijn aan arenden. De arenden vliegen omhoog of omlaag naarmate de kinderen het aas, dat zij de arenden voorhouden, omhoog of omlaag houden. Eenmaal in de lucht vragen de kinderen om kalk, cement, hout en gereedschap om de toren te bouwen. Als de koning van Egypte dit ziet, is hij verbaasd en geeft zich gewonnen. Na nog enige staaltjes van scherpzinnigheid gaat Esopus overladen met geschenken terug naar de koning van Babylonië om vervolgens op zijn verzoek door Griekenland te trekken. Ten slotte belandt hij op het eiland Delphos (sic). Vanwege zijn ongezouten kritiek op de heren van Delphos wordt hij, nadat men hem valselijk beschuldigt van het stelen van een gouden beker uit de tempel van Apollo, veroordeeld tot de doodstraf en van een rots afgeworpen. Op Delphos breekt dan een pestepidemie uit. Om de god Apollo te verzoenen met de dood van Esopus brengen de inwoners van Delphos een offer en stichten zij een tempel. Als het nieuws over de onrechtvaardige dood van Esopus zich verspreidt over Griekenland, komt een grote legermacht naar Delphos om de moordenaars van Esopus te bestraffen. Hiermee eindigt het levensverhaal van Esopus.Ga naar eind37 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FabelverzamelingenWie zich in de secundaire literatuur over fabelverzamelingen verdiept, komt er al snel achter dat het onbegonnen werk is om alle fabelverzamelingen die in de loop der eeuwen zijn ontstaan, overzichtelijk weer te geven. De fabelcatalogus van Gerd Dicke en Klaus Grubmüller uit 1987 geeft een volledig overzicht van de fabels vanaf de Latijnse bronnen tot en met de vroegmoderne tijd.Ga naar eind38 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betreft de Duitse fabeltraditie, maar deze is goed bruikbaar, omdat de Middelnederlandse traditie tot in de late middeleeuwen min of meer gelijk opgaat. Ik beperk me tot de verzamelingen die uiteindelijk geheel of gedeeltelijk opgenomen zijn in de Esopus. Aan het eind van de vierde eeuw voor Christus stelde de Athener Demetrius van Phalerum (circa 360-280 v. Chr.) de oudste verzameling Esopische fabels samen: de Aesopia. Demetrius was een leerling van Aristoteles. Hij ontwikkelde zich tot een succesvolle schrijver, redenaar en staatsman. Zijn verzameling was vooral bedoeld als een naslagwerk met voorbeelden die in diverse typen van redevoeringen gebruikt konden worden. Het werk is verloren gegaan, maar was aan het begin van de eerste eeuw na Christus nog bekend. De Aesopia is door Phaedrus (eerste helft eerste eeuw na Chr.) in het Latijn vertaald. Phaedrus was een slaaf in dienst van keizer Augustus (63 v. Chr. - 14 na Chr.) en werd door hem vrijgelaten. Hij zette de Griekse fabels om in jambische verzen. Van zijn Fabulae Aesopiae zijn in totaal vijf boeken met 93 fabels bewaard gebleven. Babrius (tweede helft eerste eeuw na Chr.) vertaalde een groot deel van de Latijnse Fabulae Aesopiae weer terug in het Grieks en vulde de verzameling aan met andere fabels en laatgriekse novellen en anekdotes. Uit de eerste of tweede eeuw na Christus is een verzameling fabels overgeleverd die bekend is onder de naam Collectie Augustana. De auteur is onbekend, maar de hierin opgenomen fabels komen in latere werken voor. Omstreeks 400 bewerkte Avianus 42 fabels van Babrius en Phaedrus. Hiervan waren 33 fabels uit de verzameling van Babrius genomen. Bij Avianus vinden we ook een aantal fabels terug uit de Collectie Augustana.Ga naar eind39 In de vijfde eeuw na Christus parafraseert Romulus in vier boeken 98 fabels in Latijns proza. Deze verzameling is niet bewaard gebleven. Wel is een kopie bekend waarin de fabels van Romulus zijn overgeleverd: de Burneianus (tiende eeuw). Het handschrift, dat in het British Museum berust, wordt ook wel de Romulus genoemd, omdat in de proloog zijn naam voorkomt. Romulus deelt in die proloog aan de lezer mee dat hij de tekst vertaald heeft uit het Grieks in het Latijn. Hij heeft dit gedaan voor zijn zoon Tiberinus, zo blijkt uit de eerste voorrede: Romulus Tiberino filio. Over de veronderstelling dat Romulus de auteur van de verzameling uit de vijfde eeuw is, zijn de geleerden het niet eens. Ook de bronnen waaruit Romulus geput zou hebben, zijn nog steeds onderwerp van discussie. Het zou te ver voeren om deze discussie hier samen te vatten.Ga naar eind40 De Burneianus is ingedeeld in vier groepen van respectievelijk 19, 21, 20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 22 fabels. De indeling van deze in totaal 82 fabels lijkt willekeurig. De groepen zijn niet gewijd aan een of andere soort ondeugd, zoals hebzucht, heerszucht, sluwheid, gewelddadigheid of luiheid, en ook is niet een dier de centrale figuur in een groep.Ga naar eind41 Van deze verzameling zijn twee redacties overgeleverd: de als slordig omschreven Romulus vulgaris of Recensio gallicana en de betere versie Recensio vetus.Ga naar eind42 Vincent van Beauvais (circa 1190-1264) heeft enkele fabels bewerkt uit de Recensio gallicana en opgenomen in zijn Speculum historia1eGa naar eind43 en Speculum doctrinale.Ga naar eind44 Naast de al genoemde werken is er ook nog een versie in proza uit de elfde eeuw overgeleverd: de Romulus Nilantinus, genoemd naar de latere uitgever Johann Friedrich Nilant (1680-1757). Deze bundel bevat een selectie van 50 fabels uit de Romulus-traditie en ligt ten grondslag aan de volkstalige fabeloverlevering. Deze kent twee stromingen: de fabels van Marie de France en de fabeltraditie die verloopt via de Anonymus Neveleti. Rond 1170 vertaalde en berijmde Marie de France, een Anglo-Normandische dichteres, 102 fabels uit een Engels handschrift van begin twaalfde eeuw in het Frans: d'Ysopet. Hiervan zijn 40 fabels genomen uit de Romulus Nilantinus. De rest is ontleend aan mondeling overgeleverde fabels, inheemse dierverhalen, sprookjes, oosterse parabels, anekdotes en kluchten. Er zijn in haar fabelverzameling invloeden terug te vinden van de achtste-eeuwse Arabische fabelcollectie, de Kalilah wa-Dimna. Van deze Arabische fabels zou Marie de France kennis hebben genomen toen zij op reis was in Engeland.Ga naar eind45 In de elfde en twaalfde eeuw is er intensief contact tussen de Arabische en West-Europese cultuur. Eén van de tussenpersonen is hierbij voor de fabeloverlevering belangrijk. In 1106 bekeerde de jood Moses Sephardus (voor 1075 - na 1130) zich tot het christendom. Hij was arts van Alfonsus, de koning van Aragon. Omdat hij op de feestdag van Petrus en Paulus (29 juni) gedoopt werd en koning Alfonsus daarbij als peetvader optrad, noemde hij zich Petrus Alfonsus. Hij was naast arts ook sterrenkundige. Hij verbleef een tijd in Engeland en was daar de geneesheer van Hendrik I (circa 1068-1135). Hij schreef een literair werkje, de Discipline dericalis, waarin naast gelijkenissen en raadgevingen van filosofen, gedeeltelijk overgenomen van de Arabieren, vertelsels, gedichten en fabels zijn opgenomen. Sommige van deze verhalen zijn afkomstig uit de Kalilah wa-Dimna, een serie dierenverhalen die via het Perzisch teruggaan op de Sanskriet-tekst Pantsjatantra. Daarin komen verhalen voor over bijvoorbeeld de leeuw, die optreedt als de koning der dieren. Deze verhalen genoten grote bekendheid en werden onder andere gebruikt in preken en traktaten. Ze zijn terug te vinden in de Fabulae van Odo van Cheriton (circa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1185-1246/1247), de Exempla van Jacques de Vitry (circa 1160/1170-1240) en in de Decamerone van Giovanni Boccaccio (1313-1375).Ga naar eind46 Ook Marie de France heeft waarschijnlijk gebruik gemaakt van de Disciplina clericalis, getuige de Arabische fabels in haar d'Ysopet. Van de Latijnse Romulus uit de tiende eeuw werden in de twaalfde eeuw door een anonieme bewerker de eerste drie boeken met geringe afwijkingen in elegische distichaGa naar eind47 omgezet. Isaac Neveles gaf deze disticha voor het eerst in 1610 in Frankfurt uit: de Mythologie Aesopica. Dit boek wordt dan ook wel de Anonymus Neveleti genoemd. De Anonymus Neveleti is een van de wijdst verbreide Latijnse fabelcollecties in de vroegmoderne tijd. Naast deze twee hoofdstromingen is ook een fabelverzameling bekend uit eind twaalfde, begin dertiende eeuw, geschreven door de cisterciënzerabt Alexander Neckam († 1217), de Novus Aesopus. De fabels van Marie de France werden weer terugvertaald in het Latijn en aangevuld met fabels uit de Recensio gallicana, de Romulus Nilantinus, de Anonymus Neveleti en de Novus Aesopus. Deze vertaling wordt, vanwege de plaatsen waar hij bewaard wordt (Londen, Brussel en Göttingen), de Romulus LBG genoemd.Ga naar eind48 Poggio Bracciolini (Poggius Florentines, 1380-1459), een Florentijnse humanist, historicus en politicus, verzamelde, naast al zijn werkzaamheden, ook Latijnse fabliaux.Ga naar eind49 Een aantal daarvan is opgenomen in de latere fabelverzamelingen van Steinhöwel, Macho en Leeu. Het succes van de fabelverzamelingen is groot, getuige de vele handschriften die ons zijn overgeleverd. Twaalf gaan terug op de Romulus uit de tiende eeuw. Van de Romulus Nilantinus zijn er vier bekend. De Romulus LBG is overgeleverd in negen, de Novus Aesopus in vier en de Anonymus Neveleti in maar liefst 105 handschriften.Ga naar eind50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steinhöwels Esopus 1476-1477De humanist en stadsarts van Ulm Heinrich Steinhöwel (1412-1482) studeerde in Wenen en in Padua. In Padua maakte hij kennis met de humanistische denkbeelden en de klassieke bronnen, die hoger werden aangeslagen dan eigentijdse werken. Het verzamelen en vertalen van klassieke werken maakte een groot deel uit van zijn literaire activiteiten. Sinds 1471 gaf hij in Augsburg en in Ulm in eigen beheer drukwerken uit. In 1476-1477 bracht hij bij Johan Zainer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Ulm zijn laatste, omvangrijkste en ook succesvolste werk uit: de Esopus. Deze uitgave was tweetalig en rijk geïllustreerd. Steinhöwel gebruikt zowel voor zijn Latijnse als voor zijn Duitse vertaling de naam Esopus. Pas in herdrukken en bewerkingen van zijn vertalingen wordt het boek de Äsop genoemd. Deze compilatie bestaat uit negen delen, een indeling die we later terugvinden in de Nederlandse Esopus van Leeu. Na een inleiding in het Duits, met een opdracht aan hertog Sigmund van Oostenrijk, volgen een definitie van de fabel en de theorie daarover, direct gevolgd door de Vita Esopi in het Latijn. Steinhöwel maakte gebruik van de Latijnse vertaling van Rimicius die in 1474 was gedrukt. Na de Latijnse vita volgt het leven van Esopus in het Duits. Dan volgen de vier boeken in de versie van Romulus. De fabels worden in de eerste drie boeken driemaal weergegeven. Eerst in Latijns proza de Romulus-versie, dan de Duitse vertaling en ten slotte per fabel de elegische disticha uit de Anonymus Neveleti. De overige vijf boeken bevatten alleen de Latijnse fabels in proza met per fabel een Duitse vertaling. Na de Romulus-fabels volgt het vijfde boek: Extravagantes Esopi antique, met twintig fabels die toegeschreven zijn aan Esopus, gevolgd door boek zes: Esopus fibulae nove translatione Remicii. Het boek bevat zeventien van de 100 fabels van Rimicius. Dan volgt in boek zeven nog een keuze van 27 fabels van Avianus, waarna ten slotte in boek acht de teksten van Petrus Alfonsus en Poggio de compilatie afsluiten. De twee laatstgenoemde verzamelingen van Petrus Alfonsus en Poggio noemt men ook wel de Collectae. De editie van Steinhöwel sluit af met een index van de moralistische motieven in de fabels: die gemainen punkten der materi dis büchlins. De bronnen van Extravagantes Esopi antique zijn niet duidelijk. Elf fabels zijn terug te vinden in een Romulushandschrift uit de vijftiende eeuw, zes zijn door Steinhöwel zelf bedacht of tot hem gekomen via mondelinge overlevering. Uit de 100 fabels van Rimicius koos Steinhöwel zeventien fabels die nog niet in zijn verzameling waren opgenomen. Steinhöwel hield de volgorde van Rimicius aan. Van Avianus nam hij alle 42 fabels over. In de Collectae treffen wij vijftien vertellingen van Petrus Alfonsus aan uit zijn Disciplina Clericalis. De herkomst van twaalf van de vijftien vertellingen is omstreden. Ten slotte nam Steinhöwel zes anekdotes van Poggio de Florentijn op in zijn bundel. De compilatie bevat ook nog de novelle Chismonda en Guiscardo uit de Decamerone en wordt gezien als een toevallige bijlage die niet in latere edities en vertalingen is opgenomen.Ga naar eind51 Steinhöwel heeft de verzameling niet alleen vertaald, maar ook bewerkt. Sommige twijfelachtige passages uit de bronnen, in die zin dat het niet zeker is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of zij wel toe te schrijven zijn aan de auteurs, zijn niet door hem overgenomen. Deze fabelverzameling met 205 houtsneden werd na het verschijnen in 1476-1477 verspreid door heel Europa in vele Latijnse en volkstalige nadrukken. De tweetalige editie werd niet nogmaals op de persen gelegd. Wel kwamen er afzonderlijk Latijnse en Duitse herdrukken uit in Augsburg en Basel. In Straatsburg werden minstens veertien vertalingen in het Duits uitgegeven. Volkstalige herdrukken volgden in Frankrijk, Spanje, de Nederlanden, Engeland, Denemarken en in Bohemen in het Tsjechisch.Ga naar eind52 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Julien Macho's EsopeIn 1480 verscheen in Lyon een Franse versie van Steinhöwels editie uit 1476-1477. Hoewel de vertaler, de augustijner monnik Julien Macho,Ga naar eind53 op de titelpagina laat weten dat dit boek uit het Latijn is vertaald, maakte hij gebruik van Steinhöwels tweetalige vertaling. Dit blijkt als de vertaling met de editie van Steinhöwel vergeleken wordt. Ook putte Macho uit andere bronnen. Een aantal houtsneden uit de druk van Macho komt namelijk niet voor in de eerste druk uit Ulm, maar in latere edities uit Augsburg. De editie van Macho laat een aantal veranderingen zien ten opzichte van de versie van Steinhöwel. Allereerst bevat Macho's versie een titelpagina met een grote houtsnede en de titel Esope. De titelpagina ontbreekt bij Steinhöwel. De houtsnede, bij Steinhöwel op de versozijde van het eerste blad, komt bij Macho op de rectozijde van het eerste blad. Steinhöwel presenteert het leven van Esopus als één doorlopend verhaal. Hij volgt hierin Rimicius. De Franse druk heeft hoofdstukken en voegt aan elk hoofdstuk een houtsnede, een hoofdstuk titel en een nummering toe. In totaal bevat in de Franse druk het leven van Esopus 28 hoofdstukken. De index van de moralistische motieven in de fabels die te vinden is in de editie van Steinhöwel, is niet in de Franse druk overgenomen. Bij vergelijking blijkt dat Macho's vertaling hier en daar afwijkt van de versie van Steinhöwel. Het betreft kleine aanpassingen in de tekst, maar ook zijn in enkele vertalingen in de laatste gedeelten sommige zinnen weggelaten of ingelast.Ga naar eind54 Een mooi voorbeeld is de scabreuze passage waarin een dom meisje ‘verstand ingegoten’ krijgt. In de 27ste historie komt een fabel/anekdote voor die Esopus vertelt als hij veroordeeld is tot de doodstraf, in de hoop dat hij vrijgesproken wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een moeder van een zwakbegaafd meisje bidt de goden haar bij zinnen te brengen (sibi sensum infunderent: haar verstand in te gieten). Het meisje komt niet zo lang daarna een jonge knappe boer tegen die zijn ezelinnetje probeert te disciplineren (subigere). Op haar vraag wat hij doet zegt hij: ‘Ik giet verstand in dit ezelinnetje.’ Het meisje zegt dan: ‘Breng ook mij bij zinnen, want dat wil mijn moeder graag.’ Dat doet dan de boer. Het meisje vertelt haar moeder hoe ze tot verstand gekomen is: ‘Een jonge man duwde een lange pezige pin met twee aan het uiteinde hangende kogels in mijn schoot terwijl hij telkens weer naar binnen en naar buiten ging. Dat onderging ik met plezier en ik merkte plotseling dat in mijn geest verstand gegoten werd.’ Toen de moeder dit hoorde, sprak zij tot haar dochter: ‘Mijn lieve dochter, je hebt geen zin gekregen, maar wat je aan zin had, ben je kwijt!Ga naar eind55 De plastische beschrijving in de Latijnse tekst van Steinhöwel waarin beschreven wordt hoe de jonge man het meisje verstand bijbracht, ontbreekt bij Macho en bij Leeu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gheraert Leeu's EsopusDe editie van Leeu die in 1485 verscheen, is een vertaling van de tweede herdruk van Julien Macho's Esope uit 1484.Ga naar eind56 Naast deze Franse bron gebruikte Leeu bovendien een editie van Knoblochtzer die in Straatsburg verscheen rond 1481. Het betrof hier de Latijnse tekst van Steinhöwel.Ga naar eind57 De editie start met een titelpagina met daarop een grote houtsnede van de gebochelde Esopus. Hij is omringd door een groot aantal afbeeldingen die verwijzen naar de fabels. Leeu volgt hierin Macho.Ga naar eind58 Leeu's editie plaatst boven de houtsnede een wervende tekst: ‘Die hystorien ende fabulen van Esopus / Die leerlijck wonderlijck ende zeer ghenoe[c]h / lijck zijn.’Ga naar eind59 Het boek opent met een proloog, waarin de lezer uitgelegd wordt dat het hier gaat om een proper profitelijck boec van die substijlheyt der fabulen ende / ghenoechlike hystorie ghemaeckt by eenen mensche die zeer substijl van gheest / ende van sinnen was gheheyten Esopus int welcke alle die menschen die dit boeck / sullen lesen. moghen leeren ende verstaen by dese fabulen hem seluen wel te rege / rene. Want een yeghelijcke hystorie ende fabule sijn sonderlinghe bewijs ende verstant / wt gheeft ende sonderlinghe vrolijcheyt presenteert.Ga naar eind60 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bewerker is hier uitvoeriger dan zijn voorbeeld. Macho volstaat met: ‘Ci commence le liure des subtiles hystoires et fables de Esope.’Ga naar eind61 Deze breedsprakigheid zien wij ook terug in de promythia en epimythia.Ga naar eind62 In de korte proloog, slechts dertien regels lang, wordt de eventuele koper niet alleen opgeroepen om dit boek toch vooral aan te schaffen, maar komt hij ook te weten dat in dit boek niet alleen de fabels van Esopus, maar ook bijdragen van Avianus, Alfonsus en Poggio te vinden zijn. Aansluitend volgt de levensbeschrijving van Esopus. Deze bestaat uit 28 hoofdstukken, elk voorzien van een opschrift, waarin summier wordt aangegeven wat er in het hoofdstuk gebeurt, en een houtsnede. De levensgeschiedenis neemt 53 pagina's in beslag en vormt daarmee een kwart van het boek. In acht boeken volgen dan de fabels en de anekdotes. Elk boek, op boek 5 en 8 na, wordt voorafgegaan door een inhoudsopgave. Boek 1 en 2 openen met een proloog. Het gehele boek wordt afgesloten met een kort nawoord en een colofon. In twee regels wordt de lezer aanbevolen de goede lessen uit dit boek te onthouden en ervan te profiteren.Ga naar eind63 Zoals ons bekend is bij andere uitgaven, bijvoorbeeld bij de vertaling van de Dialogus creaturarum,Ga naar eind64 volgt de bewerker zijn bronnen niet slaafs na. Hier en daar is de tekst aangepast ten opzichte van de gebruikte bronnen. De fabel wordt in de editie van Leeu voorafgegaan door een promythium en afgesloten met een epimythium. Macho begint een fabel met een opschrift waarin hij de protagonisten noemt. De moralisatie komt in het epimythium en is korter dan in de uitgave van Leeu. De bewerker van de Esopus combineert per fabel het promythium met de titel. Als voorbeeld hier fabel dertien uit het vierde boek: De zieke ezel en de wolf. Die derthiende fabule is vanden ziecken Ezel ende vanden wolue Nemmer- / meer en salmen eenighen boosen ofte quaden mensch eenich gheloue toe scri / uen Ghelijck alsmen zien mach by deser fabulen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms is gebruik gemaakt van spreekwoorden en spreuken, al dan niet op rijm, om de moraal kracht bij te zetten. Leeu beschikte, naast een Latijnse editie van Knoblochtzer, ook over een Romulus-handschrift. Hierin beginnen de fabels met een moralisatie. In de gedrukte versie zijn deze moralisaties niet terug te vinden. Het is niet bekend waarom de bewerker op dit punt afwijkt van zijn bronnen.Ga naar eind66 Een aantal van de verhalen van Petrus Alfonsus en Poggio ontbreekt in de editie van Leeu. Het betreft verhalen over overspel. De bewerker zal deze verhalen niet opgenomen hebben, omdat hij dit gedrag verwerpelijk vond. Ook zijn de vrouwen in die venhalen slimmer dan de mannen, wellicht ook een reden om censuur toe te passen. De verhalen komen wel voor in de Latijnse versies en dit bevestigt het vermoeden dat sommige schrijvers in de vijftiende eeuw vonden dat bepaalde onderwerpen niet geschikt waren om in de volkstaal uit te geven.Ga naar eind67 De Middelnederlandse tekst is op sommige plaatsen uitgebreid met behulp van de Latijnse Esopus van Heinrich Steinhöwel.Ga naar eind68 De vertaler volgt hier de Romulus-versie en niet de ingekorte Franse versie. Ook in het laatste boek gebruikt hij geregeld de Latijnse tekst.Ga naar eind69 Ter afronding van deze paragraaf over fabelcollecties worden de voorlopers van de Esopus in een tabel weergegeven.Ga naar eind70 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De houtsnedenAlle verhalen over Esopus en alle fabels zijn voorzien van een houtsnede, behalve bij de fabel: ‘Wolf die een wind laat’.Ga naar eind71 De houtblokken neemt Leeu over van de drukker Heinrich Knoblochtzer uit Straatsburg, die de houtblokken gebruikte bij zijn Latijnse en Duitse herdrukken in Ulm en Augsburg van Steinhöwels editie uit 1476-1477.Ga naar eind72 De houtblokken zijn toegeschreven aan de ‘Ulmer Meister’, Jörg Syrlin de Oudere (1425-1491), bekend om zijn houtsnijwerk in de koorbanken in het munster van Ulm. Met name de afbeeldingen bij de fabels van Romulus en Avianus zijn door hem gesneden. Van de houtsneden bij de episodes in Het leven van Esopus, bij de fabels van Rimicius, bij de fabels in de Extravagantes en bij de teksten van Poggio is niet bekend wie de maker is. In Lyon werden deze houtsneden op verbluffende wijze gekopieerd. De kopiist is onbekend. In de Esopus van Leeu 1485 zijn de houtsneden ingekleurd. Deze zijn fraai om te zien, maar helaas ongeschikt om in zwart-wit te worden gescand als verluch- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting in mijn editie. Om toch een idee te geven hoe ze eruitzagen, zijn, in navolging van Kuiper & Resoort, de houtsneden in mijn editie uit de vierde Franse editie van Mathis Husz (Lyon 1486) overgenomen.Ga naar eind73 Deze werden belangeloos door de afdeling oude drukken van de Österreischische Nationalbibliothek in Wenen op microfilm ter beschikking gesteld.Ga naar eind74 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fabels uit de Esopus in de ReynaertBij de transcriptie van de Dye hystorien ende fabulen van Esopus viel mij op dat ik een aantal fabels al eerder was tegengekomen. Het bleken de vijf fabels te zijn die in Reynaerts historie zijn terug te vinden. Het zijn de fabels over de kikkers en de ooievaar (ook wel ‘pudenfabel’ genoemd), over het hert en het paard, de ezel en de hond, de kat en de vos en de wolf en de kraanvoge1.Ga naar eind75 De laatste vier fabels komen niet voor in Van den vos Reynaerde. Het betreft verhalen die Reynaert aan het hof vertelt ter ondersteuning van zijn pleidooien. De eerste fabel, de ‘pudenfabel’, komt voor als Reynaert zijn leugenverhaal over het complot tegen koning Nobel opdist. De overige vier fabels zijn onderdeel van de juwelenrede als Reynaert de koning op de mouw wil spelden dat hij niet de kop van Cuwaert, maar drie prachtige magische geschenken voor het koningspaar met Belijn de ram had meegegeven: een ring, een kam en een spiegel. Het laatste geschenk, de spiegel, bevat aan de rand afbeeldingen van de vier overige fabels. De vijf fabels komen ook voor in de Esopus. Veel onderzoek naar het invoegen van deze fabels is al gedaan.Ga naar eind76 Anda Schippers wees in haar dissertatie nog op twee andere plaatsen in de Esopus die eveneens terug te vinden zijn in Reynaerts historie. In de eerste passage ontmoeten Isegrim en Reynaert het koningspaar, de leeuw Nobel en de leeuwin Genre, tijdens de jacht. Omdat zij honger hebben, vragen zij aan de wolf en de vos de buit te delen die zij zojuist gevangen hebben. Als de wolf dat tot zijn eigen voordeel doet, krijgt hij tot bloedens toe een pak ransel van de koning. Als zij later een kalf vangen, verdeelt Reynaert de buit en geeft hij het koningspaar het overgrote deel: het leeuwendeel. Als Nobel vraagt waar hij dat geleerd heeft, antwoordt Reynaert dat hij zojuist zijn lesje wel geleerd had. Dit komt overeen met de moraal in de zesde fabel van boek I over de leeuw, de geit en het schaap.Ga naar eind77 Voor de vos en de wolf die bij de meerkat op kraambezoek gaan, verwijst Schippers naar drie fabels; twee daarvan komen voor in de Esopus. In de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fabel gaat het om een man die altijd de waarheid spreekt, een leugenaar en een apin die zich koningin waant. De man die altijd de waarheid spreekt, zegt desgevraagd dat hij geen koningin omringd door een hofhouding ziet, maar een stelletje lelijke apen, wat hem duur komt te staan. Dit overkomt ook Isegrim de wolf die de moeder en de jonge apen met afschuw bekijkt en dit ook laat blijken. De apin leek de wolf wel een dochter van de duivel en haar jongen leken wel stukken vuil. De wolf schrikt zo gruwelijk dat hij oproept tot de wapens bij het zien van de nickers (Pg Hellinga, 5207) die rechtstreeks uit de hel leken te komen. De apin pikt dit natuurlijk niet. Als de wolf dan ook nog plompverloren eten van haar eist, vliegen de apin en haar jongen hem aan. Soms kan men maar beter een leugen om bestwil verzinnen om erger te voorkomen, is de boodschap.Ga naar eind78 Dit zou ook het thema in de tweede fabel zijn waarnaar Schippers verwijst. De leeuw, de koning der dieren, roept het besluit af, tot meerdere eer en glorie van hemzelf, geen vlees meer te eten. Gaandeweg krijgt hij spijt omdat hij rammelt van de honger. Hij bedenkt dan een list. Hij laat alle dieren langskomen om hen te laten ruiken of hij uit zijn bek stinkt. Alle dieren die dit bevestigen of ontkennen, vreet hij op. Als ook een apin langs komt die hem zegt dat hij een welriekende adem heeft, krijgt de koning spijt van zijn voornemen om de apin op te eten en wendt zich voor ziek te zijn. Artsen raden hem aan te eten wat hij wenst, en laat dat nou net apenvlees zijn, en zo verdwijnt de apin alsnog in de maag van de leeuw. De moraal is hier volgens mij dat men beter het gezelschap van tirannen en ander slecht gezelschap kan vermijden en niet dat men soms moet liegen om bestwil.Ga naar eind79 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijze van uitgevenVan meet af aan heb ik een editie willen maken die toegankelijk is voor de hedendaagse lezer. Gedacht moet hierbij worden aan geïnteresseerde lezers, middelbare scholieren en studenten. Daarnaast zou de editie ook voor neerlandici en mediëvisten bruikbaar moeten zijn. Een diplomatische transcriptie met daarnaast een hertaling lag voor de hand. Deze ongebruikelijke combinatie (vakbroeders geven de voorkeur aan een kritische tekst) had mijn voorkeur omdat bij kritische edities vaak emendaties (verbeteringen) worden toegevoegd die, als ze niet worden toegelicht, de tekst corrupt kunnen maken. Een kritische tekst bevat bovendien een bepaalde hoeveelheid interpretatie, met name als het gaat om de toevoeging van interpunctie. Hierbij moeten keu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zes gemaakt worden die de editeur opdringt aan de lezer. Natuurlijk loert dit gevaar nog meer om de hoek bij een hertaling waarin ook nog woorden anders geïnterpreteerd kunnen worden dan de auteur oorspronkelijk bedoeld heeft. Maar door de brontekst er diplomatisch naast te plaatsen kan men de interpretaties van de hertaler direct zelf controleren. De brontekst ontbreekt vaak in kritische uitgaven waardoor men, om zeker te zijn, de brontekst toch nog moet raadplegen. Een diplomatische tekst bevat bovendien minder elementen die snel verouderen dan een kritische editie die ook nog eens voorzien moet zijn van een uitgebreid filologische apparaat. De grote duurzaamheid van een diplomatische tekst en de laagdrempelige leesbaarheid van de hertaling gaven de doorslag bij mijn uiteindelijke keuze. Toch bleef het uiteindelijke resultaat onbevredigend. De diplomatische tekst bleef moeilijk toegankelijk voor leken en beginners. De hedendaagse interpunctie ontbreekt bijvoorbeeld in de brontekst. Paul Wackers wees mij op de recensie van Of Reynaert the fox, geschreven door Jill Mann in Reinarclus volume 22.Ga naar eind80 Mann pleit voor een ‘best-text edition’: een tekst zo getrouw mogelijk naar de bron met zo min mogelijk correcties, maar wel met hedendaagse interpunctie en hoofdlettergebruik. De tekst wordt zo toegankelijker voor de moderne lezer en, ook niet onbelangrijk, voor de ‘non-Dutch readers’ die toch al moeite hebben met het Nederlands. Over het ‘zo min mogelijk aanbrengen van emendaties’ schreef Mayke de Jong behartigenswaardig in haar artikel ‘Mediëvistiek aan de grenzen’.Ga naar eind81 Kritische edities maken, volgens haar, door het invoegen van emendaties onbedoeld de dynamiek van de middeleeuwse schriftcultuur onzichtbaar. Met de verbeteringen van bijvoorbeeld afwijkend Latijn verdwijnt de mogelijkheid om de ontwikkeling van die taal in de middeleeuwen te onderzoeken. De zogenaamde ‘originele tekst’ was ‘in feite een constructie van de wetenschappelijke uitgever, (...) die in geen enkel bestaand handschrift in die vorm voorkwam.’ Dit alles overwegende, noem het maar ‘voortschrijdend inzicht’, besloot ik de diplomatische tekst om te zetten in een leestekst (‘best-text edition’) met parallel de hertaling. De diplomatische tekst wordt tegelijkertijd met de presentatie van mijn editie digitaal beschikbaar gesteld op de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot besluitIk werk momenteel met veel plezier aan de editie. Het diplomatisch transcriberen van het leven van Esopus en de fabels was, ondanks de oude (zestiende-eeuwse) teksten, spannend. Om zo foutloos mogelijk te werk te gaan deed ik een pagina per dag. Ik betrapte mezelf erop dat ik soms niet kon wachten tot de volgende dag om te lezen hoe een fabel of een anekdote afliep. De diplomatische transcriptie van de tekst is ondertussen gereed. De hertaling is geen sinecure. De vaak lastige woorden (sommige zijn niet terug te vinden in de woordenboeken),Ga naar eind82 doubletten en zinconstructies bezorgen mij meer dan eens hoofdbrekens. Gelukkig werken Willem van Bentum en Herman Bruggeling mee aan de hertaling. Willem van Bentum voorziet mijn eerste versie van kritisch commentaar en smukt hier en daar de teksten op met wetenswaardigheden uit klassieke bronnen. Omdat de tweede versie van de hertaling nog altijd dicht bij de brontekst blijft en de tekst hier en daar niet lekker bekt, leest Herman Bruggeling op mijn verzoek nogmaals onze hertaling door, maar zonder dat hij de brontekst voor zich heeft, waardoor hij niet beïnvloed wordt door de originele tekst. Er blijft geschaafd worden, ook aan de derde hertaling.Ga naar eind83 Natuurlijk hoop ik dat mijn nieuwe editie zijn weg naar het publiek zal weten te vinden en dat de lezers net als ik zullen genieten van de vaak humoristische fabels en anekdotes. Het fabelonderzoek is met deze editie en de digitale versie (eindelijk) verrijkt met de Middelnederlandse tekst van Gheraert Leeu uit 1485. De Esopus was tot nu toe alleen in het Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag en op microfilm te raadplegen. Zowel geïnteresseerde lezers, middelbare scholieren, studenten als wetenschappers zullen straks op drie manieren de beschikking hebben over deze unieke tekst.
Met dank aan Willem van Bentum, Herman Bruggeling en Bert Leewe, die meelazen en waardevolle suggesties ter verbetering deden. Voor onjuistheden in dit artikel ben ik uiteraard alleen verantwoordelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftBij het ter perse gaan van Tiecelijn 24, bereikte mij de gedegen studie van Jill Mann From Aesop to Reynard: Beast Literature in Medieval Britain, Oxford, 2009 (zie ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de recensie van Paul Wackers). Mann bespreekt in de inleiding van haar boek het ontstaan van de esopische fabeltraditie. Met name in de paragrafen ‘The Fable from the Eleventh Century onward’ en ‘Oriental Animal Tales’ problematiseert zij de aanname dat de Arabische fabels uit de achtste eeuw van invloed zouden zijn geweest op de Ysopet van Marie de France (Mann 2009, p. 9-10 en p. 22, noot 112). In mijn uit te geven editie zullen haar bevindingen alsnog verwerkt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|