Tiecelijn. Jaargang 20
(2007)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
■ Yvan de Maesschalck
| |
[pagina 399]
| |
den ‘ingefluisterd’. Balduk maakt deel uit van de ‘marginale’ maar kleurrijke Zijstraat, die leeft bij de gratie van haar eigen regels. Buysse komt trouwens, behalve in Schoppenboer (1898), later terug op die ‘beruchte en alomgeduchte boevenbende van vroeger’ in onder meer De dood van Donder De Beul (1927) en (het nooit gebundelde) Donder De Beul.Ga naar eind2. Als er in de Nederlandse letteren één personage mag bogen op een terechte afkeer bij de lezer, dan wél Batavus Droogstoppel in Multatuli's Max Havelaar (1860). Toch heeft zelfs deze ‘makelaar in koffie, verpersoonlijking van alles wat inhalig, bekrompen, plat en gemeen is die reputatie niet helemaal verdiend’.Ga naar eind3. In een badinerende column, eerder gepubliceerd in Het Parool op 7 september 1974, gaat W.F. Hermans op zoek naar argumenten om Droogstoppel voor te stellen als ‘een miskende verzetsheld’. Wat hij opgiet, is sterke koffie, en die is wellicht niet voor iedereen even drinkbaar. Maar het moet gezegd dat ook Droogstoppel aanspraak mag maken op meer egards. ‘Hij moet op zijn manier een dromer geweest zijn, Batavus, een man met, ondanks alles, een grote dorst naar wat anders dan koffie: hij was eerzuchtig’. Natuurlijk steunt Hermans' pleidooi in grote mate op de gedachte dat Droogstoppel een man van vlees en bloed is, die uit het boek het werkelijke leven is ingestapt. Natuurlijk is niet alles voor waar aan te nemen in zijn betoog, maar dat hij ondanks alles ‘wel een realist is die overhoop ligt met de romantiek’, daar valt weinig op aan te merken. Er zijn in de Nederlandse letteren maar weinig personages die een soortnaam zijn geworden. Dat is Droogstoppel in ieder geval wél overkomen/gelukt. Wie iemand een droogstoppel noemt, denkt daarbij zelfs niet noodzakelijk (meer) aan het literaire voorbeeld. Het is een beetje verwonderlijk dat met de vossennaam niet hetzelfde is gebeurd, behalve in de Franse literatuur en vanzelfsprekend in kringen van Reynaerdofielen. Daar gelden ‘reynaert/renard’ en ‘vos’ als quasi-synoniemen.Ga naar eind4. Bovendien kan ik me niet van de indruk ontdoen dat over hém, de éne, wáre vos steevast met de nodige warmte en sympathie wordt gesproken. Deze vos is het troetelkind van alle hartstochtelijke Reynaertlezers. De hamvraag blijft, na zoveel jaren exegese en academische bespiegelingen, waarom dat zo is. Valt Reynaerts reputatie toe te schrijven aan het zo geroemde oersterke verhaal? Daar is iets voor te zeggen, want bijna alle beproefde parameters die spanning genereren, zijn in het (leugen)verhaal terug te vinden. Dat heeft Rik van Daele overtuigend aangetoond in zijn doctoraalscriptie. Hij concludeert: ‘De Reynaertdichter (...) bouwt de verleiding langzaam op. Hij neemt de toehoorders in vertrouwen, hij bouwt de spanningsmomenten op, hij retardeert, hij noemt zonder prijs te geven’.Ga naar eind5. Toch zijn er veel spannender verhalen geschreven waarvan het hoofdpersonage die faam niet geniet. Dankt Reynaert zijn sympathie aan de evenwichtige structuur van het verhaal, waarin de vos gaandeweg álle aandacht naar zich toe zuigt? Mag Reynaert op zoveel eerbetoon rekenen omdat de literaire taal van Willem en vooral de ‘scone tale’ van Reynaert zelf zo onovertroffen zijn? Wie zou het, na alle gedane studies van Lulofs, Janssens, Wackers, Bouwman e.a., nog betwijfelen? En wat te denken van de parodische slagkracht van het dierenverhaal, dat in één klap veel grotere epische voorbeelden onderuit haalt? Zo zijn er wel meer motieven aan te voeren om de vos voor lief te houden. Ik geloof dat zelfs een niet helemaal ernstig bedoeld onderzoek naar de aaibaarheid van Reynaert altijd uitkomt bij de herkenbaarheid van het beest.Ga naar eind6. Wie het epos graag (her)leest, doet dat wellicht om allerlei redenen, maar niet in de laatste plaats omdat hij zich in de vos niet alleen herkent, maar vooral wénst te herkennen. Ook | |
[pagina 400]
| |
al ‘bevindt de verteller zich in de regel buiten de personages’ en ‘gaat (hij) geregeld met het perspectief van een van zijn “helden” mee’,Ga naar eind7. toch zal de lezer zich niet met de haan, de kat, de wolf, de beer, de leeuw, de das of de haas identificeren, maar wél met de vos. En dat ondanks het feit dat die vos staat maakt op de kwalijkste reputatie in het dierenrijk ooit. De feiten liegen er niet om: de vos heeft ze zelf bekend en opgedist, in twee elkaar fraai aanvullende biechten, die tegelijk staaltjes zijn van retorisch meesterschap. Vooral Rik van Daele en Jozef Janssens hebben herhaaldelijk betoogd hoezeer de vos des Duivels is, één en al Demonie, de incarnatie van het Kwaad, telkens mét hoofdletter.Ga naar eind8. Maar zelfs dat besef kan niemand ervan weerhouden de vos in stilte aan te moedigen, ja zelfs toe te juichen, wanneer hij zijn zoveelste vileine streek uithaalt. Hoe komt het dat ook een keurig opgevoede lezer onwillekeurig de kant kiest van een crimineel pur sang als Reynaert? Hoe komt het dat de vos, ondanks alle verwoede pogingen hoofdzakelijk zijn negatieve kanten te doen oplichten, een positief imago blijft uitstralen?
Verre van mij om in dezen het laatste woord te willen hebben, maar het is hoe dan ook onmiskenbaar dat een echte lezer iets weg heeft van een voyeur. Hij leest wat anderen overkomt, omdat hij voor de duur van zijn lectuur in hun huid kan kruipen. Daarbij gaat de voorkeur van de rechtgeaarde lezer niet uit naar rechtgeaarde personages, die zich keurig houden aan regel en wet, netjes thuisblijven bij vrouw en welp en dus nooit een scheve schaats rijden. Er speelt altijd zoiets als een verholen empathisch effect, en dat is bij lectuur van de Reynaert niet anders. Reynaert doet namelijk wat elke lezer in gedachten ook zou willen doen. Hij vertegenwoordigt de ‘donkere’ kant die ieder van ons in zich draagt. Reynaert is de moordenaar, echtbreker en verkrachter die potentieel in elke lezer schuil gaat. Vandaar ook het weergaloze succes van deze misdaadroman: de lezer wil de misdaad allerminst zien verdwijnen, hij wil er, zij het op papier, telkens weer mee worden geconfronteerd. De Reynaertlezer herleest het epos om zich te laven aan de onstuitbare ‘Reynaerdie’, zeg maar misdadige branie waar de vos hét waarmerk van draagt. Reynaert is de held die elke lezer graag omhelst omdat hem in realiteit die kans al te zelden wordt geboden, of omdat hij ze niet durft te grijpen. Bovendien kan bezwaarlijk worden ontkend dat Reynaert, hoe vermaledijd ook, altijd strijdt met ongelijke wapens. Hij gedraagt zich als een outlaw, een buiten de wet gestelde die het in zijn dooie eentje opneemt tegen een georganiseerde overmacht. En die overmacht bedient zich maar al te graag van gezagsgetrouwen, die van zoveel zelfgenoegzaamheid blijk geven dat ze eigenhandig hun ondergang bewerken. En dat ondanks hun ontembare ambitie aan het hof hoge ogen te gooien. Reynaert perverteert weliswaar het hele hof, maar dat is alleen mogelijk omdat de hovelingen de kiemen van de perversie in zich dragen. Wat dát betreft, is Reynaert vooral een katalysator van het ‘kwaad’ dat in anderen huist. Verblind door eigenwaan en opportunisme laat Bruun zich aftuigen door een ‘mekel heere’ en wordt publieke vernedering zijn deel. Tibeert haalt zich al te gretig de strop om de hals, terwijl oom Isegrim als een potsierlijke horendrager te kijk wordt gezet. Nobel en diens eega tonen zich, zelfs in officiële omstandigheden (een hofdag nota bene), van hun allerkleinste kant. De koningin slaagt erin de rechtsgang te laten stoppen en de zo goed als doodgeknepen vos heel omstandig volgens het geijkte ritueel eerherstel aan te bieden. In ruil voor zilverglans en klatergoud. In ruil voor een spiegeling die het vorstenpaar ten gronde ridiculiseert. Met recht en reden triomfeert de vos: tegenover zoveel zelfverklaarde individuele en collectieve verwatenheidGa naar eind9. | |
[pagina 401]
| |
plaatst hij het verzet van de superieure ‘Einzelgänger’ die zich niet conformeert aan wet of gezag. Het moet daarbij worden beklemtoond dat Reynaert, wanneer hij zijn tegenstanders ten val of te schande brengt, zelf geen poot uitsteekt. ‘Zijn opponenten worden uiteindelijk steeds door hun eigen tekortkomingen, door hun gebrek aan doorzicht en zelfbeheersing bestraft’.Ga naar eind10. Reynaert slaat alles van op een veilige afstand gade, kijkt toe, bespiedt. Hij is in wezen een even onverbeterlijke voyeur als de lezer die hem in de armen sluit. Reynaert wil Bruun morsdood, maar voor die dood zullen anderen (het volk en de gemeenschap der dieren) moeten zorgen. Hij wil Tibeert zien hangen, maar de strik wordt door (de zoon van) de pastoor gezet. Hij wil Isegrim en Hersinde genadeloos verminken en zal dan ook grijnslachend toekijken wanneer hofdienaren op last van Nobel de wolf en de wolvin wreedaardig ontschoeien. Hém ten gerieve, uiteraard. De slimheid, gewiekstheid, uitgeslapenheid waarvan de vos altijd weer getuigt, blijkt niet alleen wanneer hij zich op zijn ‘kromme paden’ begeeft, maar vooral wanneer hij fataal in de knel zit. Dat hij er telkens weer in slaagt zich heelhuids te redden, dát neemt de lezer voor hem in. Wie zou niet als Reynaert éven ontembaar, vindingrijk en ongrijpbaar willen zijn? Reynaert incarneert de overlevingsdrang van de modale mens. Het is opvallend hoe precies dat aspect hem de sympathie verzekert van vele (Vlaamse) schrijvers die zich over Willems gewrocht hebben gebogen. Cyriel Buysse bijvoorbeeld heeft het in een te weinig opgemerkte bespreking van Stijn Streuvels' hertaling (van 1910) ondubbelzinnig over ‘Reinaert de vos en zijn deugnietstreken’ en over een ‘aardig en koddig verhaal’.Ga naar eind11. En dat positieve beeld is grosso modo tot vandaag overeind gebleven. Van de oorspronkelijk demonische inkleuring van de vos, valt eeuwen later nauwelijks iets te bespeuren.
Op het gevaar af Reynaert mooier voor te stellen dan goed voor hem is, wil ik proberen een kleine lans te breken voor zijn oprechtheid. Ik besef dat ik me op glad ijs begeef, maar wie Reynaert met enige inschikkelijkheid ‘beluistert’, zal toegeven dat hij op zijn minst de waarheid liegt of ze net niet helemaal spreekt. Geef toe, dat overkomt zelfs de beste huisvader al eens. En dat is wat Reynaert op zijn beste momenten ook wel is. Zijn familiale trouw aan Hermeline mag niet worden betwijfeld, een erg bescheiden vossenwijfje dat overigens ‘in ons epos een onberispelijke reputatie geniet’.Ga naar eind12. Voor hij zogenaamd op pelgrimage vertrekt, brengt hij vrouw en welpen een bezoek. Niet om afscheid te nemen, want de vos stiefelt niet naar het verre Rome - hoe had Nobel zoiets kunnen geloven? - maar om hen van voedsel te voorzien.Ga naar eind13. Dat Cuwaert er zijn kop bij inschiet, valt zeer te betreuren, maar is van vossenstandpunt uit gezien de normaalste zaak ter dierenwereld. Ik hoor het de lezer al denken: en zijn echtelijke ontrouw dan? Ja, daar kan je natuurlijk niet omheen, maar wie Reynaert niet vooringenomen aanhoort, wanneer hij zijn biecht spreekt aan Grimbeert, wordt nogmaals getroffen door zijn spitse zin voor waarheid. Wie zou niet mét Reynaert aan God vragen hem het volgende te vergeven: ‘Haer dedic dat mi liever ware bleven / Te doene dant es ghedaen’ (A 1654-1655). Er is enige moed voor nodig om de waarheid zo te verwoorden, want de biecht leidt, paradoxaal genoeg, als vanzelf tot leugens om bestwil. Om ervan af te zijn, of de pastoor en de goegemeente te paaien. Welnu, daar doet Reynaert nu even niet aan mee. Dat is, om het anders uit te drukken, zijn eer te na. Uiteindelijk trekt Reynaert mee naar het hof. Welke plannen hij ook mag smeden, hoe gemeend of ongemeend hij ook zijn misdaden mag opbiechten, uiteindelijk | |
[pagina 402]
| |
stapt hij manmoedig de enge fuik binnen. Reynaert getuigt niet alleen van enige grootmoedigheid, hij houdt zich - met dank aan auteur Willem van Boudelo, uiteraard - aan de toentertijd vigerende wet. Meer dan drie indagingen kan hij zich niet permitteren. Dat hij uiteindelijk verschijnt, geeft blijk van veel realiteitszin en enige zin voor recht. Zelfs voor Reynaert, die zo graag zijn eigen kromme wegen gaat, zijn er grenzen. Natuurlijk zet hij alles op alles om de hem benauwende grenzen (van het hof, de rechtspraak) af te breken, want het gaat om leven en dood. Hij haalt dan ook alles uit zijn balg om met het verhaal van zijn leven voor de draad te komen en de om hem heen verzamelde vijanden voor zich te winnen, waarbij hij vooral de koningin diep in de ogen moet hebben gekeken. En het zal niet worden ontkend, hij haalt zijn slag thuis. Hij omspint de hele op wraak beluste, adellijke bent met een weefsel van bekoorlijke leugens. De details ervan zijn overbekend. Maar één element ervan wordt vaak onderbelicht of al te graag in een negatief daglicht gesteld. Reynaert laat het koninklijke paar weten dat zijn eigen vader mee ten grondslag lag aan een staatsgreep die Nobels bewind had moeten destabiliseren. Hij beschuldigt zijn vader schijnbaar moeiteloos van hoogverraad. Hoe Reynaerts bekentenis ook wordt geïnterpreteerd, het zal duidelijk zijn dat de vader-zoonrelatie getekend wordt door een aanzienlijke mate van ambivalentie. Men kan zich voorstellen hoe een door de zoon ‘aanbeden’ superieure vader die zelfmoord pleegt de ultieme voedingsbodem is voor een latere pathologische ontwikkeling. Ik wil niet zo ver gaan allerlei opvoedingsfactoren ter verontschuldiging voor Reynaerts misgrepen in te roepen. Toch zou het de moeite lonen uit te vlooien of Reynaerts kortstondige romance met een wellicht oudere Hersinde niet is toe te schrijven aan een zekere oedipale fixatie, die zich vermoedelijk heeft verscherpt na de dood van Reynaert senior. De lezer verneemt over Reynaerts moeder nauwelijks iets. Reynaerts ‘erotische’ omgang met tante Hersinde zou wel eens te verklaren kunnen zijn als een uiting van diens onbewuste verlangen naar de moederschoot.Ga naar eind14. Het is jammer dat Sigmund Freud Van den vos Reynaerde niet heeft gelezen, maar ik vermoed dat hij mijn lezing niet zonder meer zou verwerpen. De verhanging van zijn vader moet Reynaert onthutsend helder voor de geest hebben gestaan, zeker wanneer hij, ironisch genoeg, met de strop om de hals zijn eigen leven tracht te rédden. Ze moet Reynaert bovendien opgezadeld hebben met een onnavolgbaar ideaal: ‘Reinaert senior... knoopt zich op, niet om zijn schuld tegenover zijn wettige suzerein, maar integendeel uit pure spijt dat zijn misdadige toeleg mislukt is’.Ga naar eind15. Voeg daarbij een onverwerkte moederbinding, en meteen is het recept voorhanden om een lichtschuw dier met énige geldigheidsdrang voor altijd de rimboe in te sturen. Op zoek naar onvindbare rust, naar soelaas, naar enig begrip kortom. In die rusteloze wereld trekt hij nog altijd rond, als opgejaagd wild en onwetend van de sympathie die elke Reynaertlezer hem van harte toedraagt. Sint-Niklaas, juli 2007 |
|