tatie van een Franse vertaling van Goethes Reineke Fuchs (1794). De film werd sterk geïnspireerd door de houtgravures van Wilhelm von Kaulbach (1846). Beide films hebben Reynaert/Renart/Reineke als uitgangspunt en zijn hoogtepunten in de evolutie die de animatiefilm onderging tussen 1930 en 1940. Toch staan ze zeer diametraal tegenover elkaar: zuivere antipoden.
Een laatste vossenbijdrage is van de Amerikaanse Mary Jane Schenck. Zij behandelt Paulin Paris' Influence on Writing about de Feudal Trial in the Roman de Renart. (p. 117-130). In heel wat recente werken over het middeleeuwse recht en literatuur wordt de Roman de Renart vaak als voorbeeld gebruikt. Mary Jane Schenck gaat in op de blijvende en schadelijke invloed die Paulin Paris' vertaling en adaptatie op het werk van de historicus Graven (midden van de twintigste eeuw) heeft gehad. Gravens boek wordt blijvend geciteerd als belangrijke bron over feodale procesprocedures. In een bijdrage die weerom voor specialisten bedoeld is analyseert Schenck de motivatie om naar Nobels hof te gaan, de reacties van de koning en de edellieden op de toespraak van de kameel en de discussies onder de getuigen.
Verder vinden we in deze Reinardus een uitvoerige bijdrage over de beesten die mogelijk in de middeleeuwse uitbeeldingen van de ark van Noé hebben getoefd: Les animaux de l'arche de Noé: un bestiaire exemplaire? van de Franse onderzoekster Marianne Besseyre (Centre de Recherche sur les Manuscrits Enluminés, Bibliothèque nationale de France, p. 3-27). Susan Carter (Nieuw-Zeeland) analyseert twee laatmiddeleeuwse gedichten waarin monsterlijke figuren een rol spelen in de bijdrage Trying Sir Gawain: The Shape-shifting Desire of Ragnelle and Bertilak (p. 29-51). Yomb May (Universität Bayreuth) bekijkt Poesie und Poetologie: Die deutschsprachige Fabel des 18. Jahrhunderts als Literatur (p. 93-104). La Dispitaciò de l'asne de fra Anselm Turmeda et ses sources encyclopédiques is het onderzoeksobject van Michel Salvat (Frankrijk, p. 105-116). Broeder Anselme Turmeda (ca 1352-ca 1432) was een franciscaan die zich tot de islam bekeerde. Adrian P. Tudor onderzoekt in La Vie des Pères: texte, contexte, paratexte de verbanden tussen dit godvruchtig verhaal en het genre van de fabliau (p. 131-141). Tania van Hemelryck (Louvain-la-Neuve) gaat dieper in op de figuur van Robert du Herlin, thuis aan koninklijke hoven, en de kopiist en schrijver van onder andere het Débat du faucon et du lévrier (Autour de Robert du Herlin. Questions littéraires et codicologiques, p. 153-165). Tot slot vindt de geïnteresseerde lezer een bijdrage over The Northumberland Bestiary and the Art of Preaching (Cynthia White (USA), p. 167-192).
De Duitse Sabine Obermaier stelt een nieuw groot onderzoeksproject voor over Tiere in der Literatur des Mittelalter (500-1500). Zij plant een interdisciplinair lexicon waarin het dier in de middeleeuwse literatuur, de architectuur, de heraldiek en de beeldende kunsten zou worden behandeld (p. 193-201). Diverse leden van de International Reynard Society zijn betrokken bij het project.
In het jaarboek vinden we ook een ode aan de in 2005 te vroeg overleden Italiaanse fabelspecialist professor Gianni Mombello (o1933), eminent lid van de International Reynard Society (lid sinds 1979, vice-president vanaf 1987) door zijn leerlinge en collega Paola Cifarelli (p. 203-205).
Gewoontegetrouw besluit het jaarboek met enkele (23) illustraties. Vooral de stenen beeldhouwwerken in Bourges, Parma, Saint-Ursanne-sur-le-Doubs en Reichenhall en het mozaïek van de schijnbegrafenis van Reynaert in de vloer van de Venetiaanse San Marco spreken tot de verbeelding.