Tiecelijn. Jaargang 20
(2007)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ Marcel Ryssen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ‘De Sikkel’ en een genaaide versie met hetzelfde vosje in het groen.Ga naar eind5. Hubert Melis schreef ook het luisterspel Reinaert de Vos in drie handelingen (Vrij naar den oorspronkelijken tekst). Een kopij van deze tekst werd gebruikt door het NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-omroep). De eerste uitzending vond plaats op pinksterdag 1933. Melis typeerde dit stuk in drie taferelen (De aanklacht, Reinaert te Malpertuis en Reinaerts zegepraal) als ‘een Pinkstergedicht bij uitnemendheid’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zoon van een van Lamfreits nazaten op het Antwerpse stadhuisCornelis A. Hubert Melis (pseudoniemen M. Huybrechts en Monsieur Hubert) werd geboren te Antwerpen op 25 maart 1872.Ga naar eind6. Zijn vader was timmerman. Blijkbaar was Hubert goed thuis in culturele en vooral literaire middens. Op 23-jarige leeftijd trad hij in dienst van de stad Antwerpen en dit op voorspraak van de door hem zeer bewonderde Max Rooses (literatuurcriticus, kunsthistoricus en flamingant, 1839-1914). Het archief Hubert Melis (bewaard in het AMVC-Letterenhuis) bevat een klein ongedateerd naamkaartje met een dankwoord aan het adres van de ‘Geachte heer Rooses: Ik ben benoemd! Hartelijk dank voor uw welwillende tussenkomst’ (Getekend: ‘Bureel overste ten Stadhuize’).Ga naar eind7. Blijkbaar leverde hij op het Antwerpse stadhuis goed werk, want reeds na korte tijd werd hij privésecretaris van de liberale burgemeester Jan van Rijswijck (1853-1906), volgens die andere Reynaertbewerker Julius de Geyter, een Vlaamsgezinde man van het volk (Sint-Andrieskwartier, ‘parochie van miserie’), geestig spreker, journalist met pit en neef van de volksdichter Theodoor van Ryswyck (‘den Door’), die ‘geen grooten ter wereld’ vleide, ‘wat recht was en schoon joeg zijn boezem in brand’ (De Geyter). Ook de broer van ‘den Door’, Jan Baptist van Ryswyck (1818-1869), hanteerde een soms zwepende dichterspen en schreef striemende stukjes tegen de verfransing en het militarisme. Hubert Melis promoveerde tot kabinetschef van de twee volgende burgemeesters, Alfons Hertogs en Jan de Vos. Op 28 december 1914 werd hij bij het begin van de oorlog benoemd tot stadssecretaris. Dit werd niet door iedereen geapprecieerd. Zijn Vlaamsgezindheid was velen een doorn in het oog, vooral toen hij als bestuurslid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen het manifest ondertekende ter vernederlandsing van de Gentse universiteit (ook al werd die vernederlandsing later goedgekeurd door de ‘regering van Loppem’ en getekend door Albert I die in het kasteel van de adellijke familie van Caloen verbleef). Melis zond zijn zoon tijdens de oorlog naar de Gentse universiteit. Nog een andere ‘activistische’ daad werd Melis nadien erg kwalijk genomen: hij had ingetekend op een uitgave van de gedichten van René de Clercq. Wellicht beging hij nog andere onvoorzichtigheden. Zijn goede vriend Lode Baekelmans had hem al gewaarschuwd om geen al te verregaande betrekkingen met de Duitsers aan te gaan, beter ‘geen andere dan deze door het ambt opgelegd’.Ga naar eind8. Hubert Melis werd op 16 december 1918 geschorst als stadssecretaris. In 1922 ontving hij ‘wachtgeld’, maar hij zocht vergeefs naar werk (‘een ondergeschikt emplooiken’ in de bibliotheek of het zeemanshuis, schrijft hij in 1922 aan Lode Baekelmans). Op 53-jarige leeftijd gaat hij in 1925 op pensioen. Er was dus tijd zat voor zijn bewerking van het Reynaertverhaal. Hubert Melis kreeg na de eerste oorlog geen eerherstel. De titel van eresecretaris werd hem geweigerd. Die titel wordt hem uiteindelijk toch door de Antwerpse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenteraad toegekend einde 1940, opnieuw tijdens de bezetting. In zijn archief vonden wij een kaartje met een portret (litho door P.D.M) met de pamfletachtige tekst: ‘Hubert Melis, de gewezen Stadssecretaris die door de Franskilionsche reactie uit het stadhuis verdrongen werd en door de Vlaamsche demokratie er terug wordt ingehaald’. Tijdens de oorlog meende Melis aanspraak te mogen maken op een vergoeding als plaatsvervangend lid van de Bormscommissie. Deze commissie onder leiding van August Borms was een zogenaamde ‘herstelcommissie’, opgericht op 6 september 1942 door de toenmalige militaire bevelhebber in België en Noord-Frankrijk met de bedoeling een schadevergoeding of herstel van rechten toe te kennen aan activisten die na Wereldoorlog I ontslagen of/en vervolgd werden.Ga naar eind9. Na de bevrijding werden de commissieleden, Hubert Melis incluis, vervolgd en veroordeeld en hun ‘goederen’ in beslag genomen. Na zijn ontslag als stadssecretaris was hij dankzij de bemiddeling van de katholieke Vlaamsgezinde industrieel Lieven Gevaert (1868-1935) algemeen secretaris geworden van het Vlaams Economisch Verbond, wat meteen bewijst dat Hubert Melis in de toenmalige culturele en zakelijke wereld een zeker aanzien genoot. Deze benoeming bracht hem touwens in nauw contact met Jozef Goossenaerts (1882-1963), die pas na de Tweede Wereldoorlog bijzondere interesse voor de Reynaert vertoonde. In de brieven tussen Hubert Melis en Jozef Goossenaerts die bewaard worden in het AMVC wordt met geen woord over Reynaert gerept. Dat Melis een bijzondere interesse had voor de Reynaert blijkt wel uit de naam die hij zijn woning in de Louis de Pretlaan in Brasschaat-Vriesdonk had gegeven: Huize Reinaard de Vos. Hubert Melis stierf op 7 april 1949 in De Panne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichter, toneelschrijver en ReynaertbewerkerNa deze korte biografie waarin we onder andere zijn professionele bezigheden bekeken, concentreren we ons op zijn literair werk. Al vroeg zat het schrijven hem in de vingers. Melis was een leerling van Pol de Mont, invloedrijk flamingantGa naar eind10. in het Antwerpse atheneum. Daar richtte Melis in 1890 samen met Victor de Meyere (1873-1938), Edmond van Offel (1871-1959) en Marten Rudelsheim (1873-1920) het studentenblad De Strijd op. Samen met Alfons de Ridder (Willem Elsschot) en Ary Delen (1883-1960) stond hij aan de wieg van het studentengenootschap Flandria. Reeds in zijn jeugd was Hubert Melis actief als gelegenheidsdichter. Als stadsfunctionaris werd geregeld beroep op hem gedaan als ‘stadsdichter’. Van hem zijn huldegedichten aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Elisabeth van België (1900) en aan het koningspaar Albert I en Elisabeth n.a.v. hun blijde intrede in 1912 bewaard. Hij publiceerde geregeld in diverse tijdschriften, waarvan sommige met uitgesproken Vlaamse reflex. Zo is er dichtwerk van Melis te vinden in het liberale algemeen maandschrift De Vlaamse Gids (opgericht in 1905, waarbij ook Max Rooses en Pol de Mont betrokken waren), in Vlaamsch en Vrij (1893-1897), Het Nederlandsch Tooneel (1895-1914) en later ook in De Schelde, een ‘Nieuws- en aankondigingsblad van Temsche en omliggende’, een Vlaams, gelovig en politiek onafhankelijk blad dat in 1882 was opgericht door Petrus de Landsheer en dat een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterk accent legde op culturele aangelegenheden. Tussen de beide wereldoorlogen drukte zoon Clemens de Landtsheer (later een van de bezielers van de IJzerbedevaart) duidelijk zijn stempel op het blad.Ga naar eind11. Naast Hubert Melis was ook de Rupelmondse toneelschrijver Lode Scheltjens een belangrijke medewerker. Dit blad is niet te verwarren met het gelijknamige De Schelde (1919-1936, waarvan Pol de Mont hoofdredacteur was van 1919 tot 1923), de voorloper van het Vlaams-nationalistisch dagblad Volk en Staat, en waarin Melis ook verzen publiceerde. Aan Pol de Mont schrijft Melis in een brief van 26 oktober 1926 over De Schelde: ‘een der weinige gelegenheden waar menschen - Vlaamsche melaatschen - als wij [ook de Mont was na 1918 scherp aangevallen] nog met eenige welwillende objectiviteit kunnen behandeld worden’. De brief werd wellicht geschreven n.a.v. Melis' Reynaertbewerking (af te leiden uit de mededeling: opdat ‘mijn werk een plaatsje’ zou gegund worden in ‘uw boekenrek’.Ga naar eind12.). In 1894 was zijn eerste dichtbundel, Gedichten, verschenen, in 1904 gevolgd door Zonnige dreven. Heel wat teksten van Melis werden op muziek gezet, onder meer door Jan Blockx en Flor Alpaerts. Hij waagde zich ook aan toneel en schreef in 1897 Koning Hagen, een stuk dat zich afspeelt in het land van de Bataven waarmee hij in de driejaarlijkse wedstrijd voor toneelletterkunde uitgeschreven door de stad Antwerpen een derde prijs haalde, en Een nieuw leven (1905). In De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830 vermeldt Marnix Gijsen Koning Hagen als een ‘verdienstelijk Oudgermaansch drama’, Wagneriaans en ietwat in het spoor zittend van Starkadd van Alfred Hegenscheidt.Ga naar eind13. Maar ondertussen is het stuk uit elke literatuurgeschiedenis verdwenen. Dat geldt ook voor andere toneelspelen zoals het boerendrama Schuldeloos! (1896), de komedie Tortelduiven (1901), De vader (1906) enzovoort, of de ‘zangspelen Het schuttersfeest (1901), Shylock (‘fantasij naar Shakespeares ‘Merchant of Venice’ uit 1913). Zijn grote productiviteit situeert zich vóór 1914. Verder verschenen van zijn hand de monografieën Onafhankelijk België (1830-1905) (ca. 1909), Peter Benoit. Eenige woorden over zijn leven, zijne werken en zijne school (1892), Frans Gittens (1894) en het artikel Reizen te water en te land in Toerisme van 16 november 1934 (p. 815-819).Ga naar eind14. Dat Melis ook over de volkse en populaire Antwerpse toneelschrijver Frans Gittens schreef, verwijst opnieuw naar de artistieke en literaire wereld waarin hij zich bewoog, een wereld waarin onder andere de dichtkunst en het theater als een middel tot volksopleiding en volksopvoeding werden gezien,Ga naar eind15. een wereld waarin ook Peter Benoit en andere Vlaamse componisten zoals Emiel Wambach en Emiel Hullebroeck thuishoorden. Melis is een echte sinjoor met connecties met vele Antwerpse kunstenaars en vooraanstaanden, zoals Max Rooses, Pol de Mont (die hij aanschrijft als ‘Mijn zeer lieve vriend’), Lode Baekelmans (een familievriend), Emmanuel de Bom (‘Mijn waarde Mane’), Maurits Sabbe en Lode Monteyne. Melis verzorgde enkele bewerkingen van middeleeuwse teksten, met name een ballade naar Genoveva van Brabant en een ‘metrische overzetting’ van Het lied van Heer Halewijn, een muzikale legende van Lucien Solvay op muziek gezet door A. Dupuis. Dat brengt ons bij een van de weinige werken van Hubert Melis die nu nog enige bekendheid genieten, zijn bewerking van het Middelnederlandse Van den vos Reynaerde uit 1926. Hij was 54 toen de tekst gepubliceerd werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reinaart de Vos (1926)‘Reinaart de Vos in ‘sappige, gemoedelijke taal, naar den oorspronkelijken verstrant en vaak met dezelfde rijmklanken van het origineel’. Zo typeerde de Nieuwe Rotterdamsche CourantGa naar eind16. de Reynaertbewerking van Hubert Melis. Dit lijkt me een perfecte synthese. Het taalvermogen van Melis wordt terecht geprezen. Hij is uiterst handig in het hanteren van rijmwoorden. De bewerking loopt als een trein (‘gelaüfig’ (NRC) zegt men in het Duits, wat sprekender is dan ‘vlot’). Daarbij moest Melis geen taalacrobatieën uitvoeren. Zijn taal blijft eenvoudig en zeer bevattelijk. De Volksgazet formuleerde het nog anders: ‘De heer Melis is erin geslaagd op zijn beurt den “rooden metten fellen baarde”, zijn kornuiten en tegenstrevers, leven in te blazen.’ Ook dit kunnen we volledig beamen en we vergeven grootmoedig de lapsus waaraan de redacteur zich bezondigt. Ook De Tijd reageerde bijzonder positief en eert de mannen die de Reynaert vulgariseren. ‘Volwassen Vlamingen zullen er naar grijpen en zullen er aan smekken.’ Dit gold zeker in de dagen dat de bewerking op de markt kwam. Menig moderne lezer zal zich storen aan de verouderde taal en spelling, maar die moeten natuurlijk in hun historische context geplaatst worden. Deze tekst is immers ondertussen een ‘historisch document’. We laten de lezer zelf oordelen en citeren de openingsverzen 41-60. Het was op eenen Sinksendage,
Dat beide èn bosch èn hage
Waren gesierd met teeder groen.
Nobel, de koning, had konden doen,
Dat hij Hofdag houden zou,
Waardoor hij hoopte, zoo 't lukken wou,
Te zullen stijgen in aanzien en lof.
Toen kwamen naar des konings hof
Alle dieren, groot en kleen,
Behalve Reinaart de vos alleen:
Hij had ten hove zooveel misdaan
Dat hij er niet naartoe dorst gaan.
Hij, die kwaad doet, schuwt het licht,
(Een wijs woord, waar veel waars in ligt).
Zoo schuwde Reinaart ook het hof,
Dat hem vernoemde met luttel lof.
Toen gansch het hof verzameld was
Bleef er niemand, buiten den das,
Die den fellen met den rooden baarde
Zijn bittere klachten spaarde.
De hertaling van J.F. Willems uit 1834 loopt inderdaad nog meer ‘gelaüfig’. Wie de oorspronkelijke tekst naast die van Willems en Melis legt, zal direct opmerken hoeveel vrijer Willems met het origineel omspringt. Waar Willems ‘het groene lenteloof’ ‘over bossen en hagen’ laat hangen, siert Melis ‘beide én bosch én hage’ (‘dat bede bosch ende haghe’) met ‘teeder groen’ (‘met groenen loveren’). Het Comburgse ‘dat hi waende-hadde hijs gheval / houden te wel groten love’ zet Melis om als: ‘Waardoor hij hoopte, zoo 't lukken wou / te zullen stijgen in aanzien en lof’. Willems wist die Comburgse verzen uit en laat de dieren roepen uit veld en wouden zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdere bedoelingen. De dieren die op Nobels oproep afkomen zijn voor Willems ‘groot en klein, een bonte schaar’ waar het origineel het heeft over ‘alle die diere, groot ende clene’. Melis volgt op de voet met ‘alle dieren, groot en klein’. Melis behoudt Middelnederlandse woorden zoals ‘clene’ (‘kleen’), ‘dorste’ (‘dorst’) en ‘fellen metten grijsen baerde’ (‘den fellen met den rooden baarde’), waardoor zijn taalgebruik zelfs in zijn eigen tijd archaïsch klonk. Melis vertaalt ‘grijsen’ door ‘rooden’, naar het Dyckse handschrift (F), hierbij duidelijk geïnspireerd door J.W. Mullers Critische commentaar op Van den Vos Reinaerde naar de thans bekende handschriften en bewerkingen uit 1917,Ga naar eind17. een boek dat tijdens de bewerking op Melis' schrijftafel lag als zijn meest betrouwbare gids. En niet alleen het boek was een gids, maar de hooggeleerde Reynaertspecialist in hoogsteigen persoon had Melis in zijn moeizame arbeid gevolgd, niet zelden hem bijspringend waar het sommige duistere plaatsen betrof. Vreemd genoeg is in het archief van Melis geen briefwisseling met de Leidse hoogleraar bewaard. Wel maakte Melis in zijn brief aan Stijn Streuvels van 9 december 1925Ga naar eind18. gewag van een bezoek aan Muller, die hem vertelde alle bewerkingen van Streuvels te bezitten op één na (een ‘vervolledigde uitgave’ noemt hij het). Melis vraagt als een soort tussenpersoon aan Streuvels om Muller deze ontbrekende uitgave te bezorgen en hij schrijft hem: ‘Ik zit volop in de copie van de Reinaart, waarop mijn uitgever wacht.’ In een brief aan August Vermeylen van 1 juni 1931 verwijst Melis nogmaals naar J.W. Muller als autoriteit. Hij neemt het Vermeylen kwalijk dat hij in een bijdrage voor de Nieuwe Winkler Prins bij het lemma Van den vos Reynaerde zijn bewerking niet vermeld heeft, dit terwijl hij de bewerkingen van J.F. Willems, J. de Geyter en S. Streuvels wel noemt: ‘Mijn aanpassing heeft toch de verdienste dat zij de eerste volledige aanpassing is van de tot nu toe nieuwe ontdekte bronnen.’ Muller, die de Reynaert kritisch uitgaf, moet tevreden zijn geweest met het feit dat Melis (vijf jaar na Streuvels' veel vrijere bewerking) zo dicht bij het origineel bleef. Het is trouwens J.W. Muller die in de lente van 1926 in de Koninklijke Vlaamsche Academie de voltooiing van een nieuwe metrische aanpassing van de Reynaert van Melis aankondigt.Ga naar eind19. Hubert Melis ontving van Muller een schrijven dat hem bijzonder gelukkig zal hebben gemaakt, zeker in een tijd dat hij zo oneervol zijn hoge Antwerpse functie had moeten neerleggen. ‘Uw bewerking is zeer getrouw - en zij is in vlotte, welvloeiende en welklinkende verzen, in hetzelfde of soortgelijke rythme als het origineel, geschreven; de kleur en de toon van het beroemde gedicht zijn wèl bewaard.’ Wij illustreren Mullers uitspraak met een tweede, langer fragment, ditmaal uit de gecastigeerde uitgave van 1927 en lichten uit deze verzen 1508-1567 enkele aspecten voor een verdere commentaar.Ga naar eind20.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Melis volgt, op een enkele uitzondering na, het origineel op de voet. Een constante is dat hij vaak het niet meer gangbare Middelnederlandse woord gebruikt (zoals ‘spijker’ of ‘verholen’). Om de preutse tijdsgeest te volgen en vermeende ergernis te ontwijken, laat hij de ‘pape’ een koster zijn (een heel rijke dan!). Via Mullers kritische studie houdt hij het bij ‘Boloys’ uit handschrift F (i.p.v. ‘Vimbloys’). Waar het echt moeilijk anders kan, weet Melis een volwaardig equivalent te vinden, zoals bij de totaal verdwenen uitdrukking ‘te werst hem’ (des te erger voor hem), die hij omzet tot ‘het zal hem rouwen,’ met ongeveer dezelfde betekenis. De acrobatie met de tafel weet hij even pittig als in het origineel weer te geven. Waar het ritme dreigt verstoord te worden door het gebruik van een eenlettergrepig woord, weet hij dit zeer goed op te vangen (‘hi vloecte zeere’ / ‘hij vloekte deerlijk’ i.p.v. ‘hij vloekte zeer of luid’). Weinig geslaagd en zelfs foutief is de omzetting van ‘Doe naecte hem eene grote pine’ tot ‘Gramschap greep den koster aan’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een positieve balansDe bewerking van Hubert Melis uit 1926 is nog steeds leesbaar, en als men het archaïsch woordgebruik erbij neemt, best een (her)ontdekking. De metrische bewerking behoudt meer het authentieke van het origineel. Daarin is Hubert Melis geslaagd. Ik ga immers gedeeltelijk akkoord met de voorkeur van de ‘felle’ Camille Huysmans, die koos voor de ‘verheffingsverzen’ van De Geyter, Willems, Van Duyse en Melis, terwijl hij Streuvels' proza-Reynaert een dwaling noemde ‘die hij [hem] nooit zou vergeven’. Ik volg slechts gedeeltelijk, want het is duidelijk dat een prozaomzetting inhoudelijk bijzonder verhelderend kan zijn. Bovendien kan het ontsnappen aan het keurslijf van rijm en metriek ook het creatieve genie van de bewerker laten zien. Aan vele bibliofielen die deze editie wellicht al jaren ongeopend in de kast hebben staan, durf ik de lectuur van Melis' Reinaart warm aanbevelen. Zij kunnen dan zelf bekijken of zij de afsluitende uitspraken van Pol de Mont en Joris Eeckhout vandaag de dag nog delen. We willen echter niet verzuimen, te zeggen, dat Melis werkelijk het verhaal heeft gemoderniseerd, verjongd, opgefrischt, dat hij het werkelijk genietbaarder heeft gemaakt voor den gewonen lezer, wien het niet om archeologie of filologie, maar om belletristisch genot te doen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|