Tiecelijn. Jaargang 20
(2007)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Paul Verhuyck
| |
Roman de Renart, branche II, vers 5De branche II geldt als de eerste Renart-tekst. Kun je nagaan hoe aleatoir de nummering van de Franse branches is. De tekst werd toegeschreven aan Pierre de Saint-Cloud en gedateerd 1174-1177. Zoals de meeste Reynaerdofielen weten, zijn zowel de attributie als de datering al vaker op de helling gezet. In dit heikele wespennest wil ik mij niet wagen. Ik wil alleen iets zeggen over vers 5: De Tristan qui la Chievre fist.
Alle handschriften geven als derde woord qui, behalve twee: que (Strubel) en dont (Roques).Ga naar eind1. De context is eenvoudig weer te geven. In de proloog richt de anonieme auteur zich tot zijn toehoorders en somt een aantal literaire werken op, die hij bij zijn publiek bekend acht, zoals het verhaal van de ontvoering van Helena door Paris, fabliaux (boerden) en chansons de geste (jeesten). In dat rijtje hoort bovenstaand vers 5 thuis, waar Tristan ter sprake komt. Nogmaals vers 5 met vers 6 erbij: De Tristan qui la Chievre fist
Qui assez bellement en dist.
Vertalen is interpreteren, luidt het gezegde. Dat geldt zeker hier. Alle hogervermelde edities vertalen ongeveer hetzelfde: Ies aventures de Tristan d'après le beau récit de La Chièvre.
In het Nederlands komt het neer op: het mooie Tristanverhaal geschreven door de heer La Chièvre, meneer De Geit.
Foulet 1914 begreep het ook al zo: La Chèvre heeft Tristan geschreven. | |
[pagina 312]
| |
Roques 1951: La Chievre, auteur van een verloren roman over Tristan. Dufournet-Méline 1985 vragen zich af: de roman, geschreven door de heer La Chièvre is niet bewaard; heeft hij wel ooit bestaan? Tregenza, in een klein artikeltje (MLR 1924) maakt het wel erg bont: hij meent dat zowel Béroul, de Tristanauteur, als Pierre de Saint-Cloud een verloren Tristanroman gekend hebben, geschreven door La Chièvre (omdat er enkele gelijkenissen tussen de Tristan van Béroul en de Renart zouden zijn). Williams (BBSIA 1972) meent dat Le Chèvre (sic) geen persoon, maar een titel is. Strubel 1999, p. 1104, verwijzend naar het artikel van Lodge in Romania 1983, vraagt zich af of we que of qui moeten lezen. Met que gaat het over een verloren werk over Tristan, geschreven door een onbekende auteur La Chèvre. Maar als we qui lezen, gaat vers 5 over Tristan die ‘de geit deed’, d.w.z. Tristan die, waanzin veinzend, zich als geit vermomde om ongezien zijn geliefde Yseut te kunnen ontmoeten, want ook in de Folie Tristan vermomt hij zich. Lodge: Tristan hangt de zot uit, speelt de geit, een gek beest.
Een onbekende auteur, een onbekend werk, een onbekende vermomming. Ik geloof er niets van. Waarom zo moeilijk doen? Voor mij is de oplossing zonneklaar. Als we gewoon met de manuscripten lezen: De Tristan qui la chievre fist,
d.w.z. met Tristan als auteur en Chèvre = Chèvrefeuille als verhaal, dan is dit een verwijzing naar Tristan die Chèvrefeuille, Oudfrans Chievrefeuil, geschreven heeft, zoals gemeld door Marie de France, de oudst bekende Franse dichteres, die circa 1165 een verhalenbundel uitbracht, de Lais, bestaande uit twaalf liefdessprookjes. Marie de France zegt zelf dat haar verhalende lais gebaseerd zijn op lyrische lais (het woord lai is verwant met ‘lied’). Verhaaltjes die verwijzen naar vroegere, verloren gegane liedjes. Chievrefeuil, het kortste lai, gaat over Tristan die eens te meer op een stiekeme manier zijn geliefde koningin Yseut wil ontmoeten en daartoe een kamperfoelie, un chèvrefeuille, op haar weg legt, verstrengeld in een hazelaar. Zijn symbolische boodschap is: kamperfoelie en hazelaar leven in symbiose; wij ook: Ma belle amie si est de nus
Ni vus sans moi ni moi sans vus. [vv. 77-78]
Mooie vriendin, zo vergaat het ons
U niet zonder mij, ik niet zonder u.
Op het einde van dit lai zegt Marie de France dat ze het navertelt naar Tristan, die als vaardig harpspeler het lied voor het eerst gecomponeerd heeft, om de vreugde van het weerzien met zijn geliefde te herdenken: Tristram ki bien saveit harper
En aveit fet un nuvel lai. [vv. 112-0113]
Dat lai, voegt Marie de France eraan toe, heet in het Engels Gotelef = Goat + leaf; in het Frans chievrefeuil = kamperfoelie = etymologisch ‘geitenblad’. Tristan was | |
[pagina 313]
| |
(fictioneel uiteraard) een dichter, muzikant en componist. We kennen - zij het indirect - één werk van hem: le lai du chievrefeuil. Het idee la chievre te lezen als een verwijzing naar het Lai du Chievrefeuil, werd in 1826 al geopperd door Méon in zijn editie van de Roman de Renart (de eerste ooit), en overgenomen door Paulin Paris in zijn Renart-vertaling voor zijn kleindochter uit 1861. Maar sinds Foulet 1914 en Tilander 1923 leest men liever que, ondanks de quasi-unanimiteit van de handschriften, en is La Chievre een fantoomauteur geworden!Ga naar eind2. | |
Van den vos Reynaerde, vers 6Het Comburgse handschrift geldt als het beste, maar niet in vers 1 en vers 6. In vers 1 is Madock na rasuur vervangen door vele bouke; in vers 6 staat nog eens de naam van Willem: Die Willem niet hevet vulscreven.
Deze ‘mededeling rammelt aan alle kanten’, (Janssens-Uyttersprot 1991), gegeven het beroemde vers 1: Willem die vele bouke maecte.
In het Dyckse handschrift luidt vers 1, zoals bekend: Willam die madocke makede.
En vers 6: Die arnout niet en hadde bescreven.
In de kritische edities worden de twee handschriften gecombineerd tot: Die Arnout niet hevet vulscreven.
Dit vers 6 heeft zoals bekend destijds geleid tot de mening dat Arnout/Aernout de eerste schrijver-vertaler van de Reynaert was, en wel tot vers 1885 - en dat Willem die tekst heeft bewerkt en voltooid. Dit gedachtespinsel wordt nu niet meer gevolgd. Maar Arnout dan? Alweer een onbekende auteur van een onbekend werk? Alweer een spook? Neen, niet als men A(e)rnout als een kopiistenfout voor Pernout leest. Deze suggestie is in de geschiedenis van het Reynaertonderzoek al vaker gedaan. Ik heb hier niets aan toe te voegen, behalve mijn persoonlijke, intieme overtuiging: doen! Arnout = Pernout. Pernout = Perrout/Perrot. Immers, Willem vertaalt de beginverzen van zijn Van den vos Reynaerde uit het Frans, uit Li Plait, de eerste branche van de Roman de Renart. De Franse schrijver van Li Plait meldt in de eerste verzen dat ene Pierrot/Perroz/Perrot niet alles over Renart verteld heeft (reden voor Foulet e.a. om de anonieme auteur van de ‘oud- | |
[pagina 314]
| |
ste’ branche te vereenzelvigen met Pierrot - en Pierrot vervolgens met ‘Pierres qui de Saint-Clost fu nez’, genoemd in de XVIe Franse branche! Over Forschungsgeschichte gesproken!). De structuur van de Franse en Vlaamse inleidingen is hier opvallend parallel. Waarom zou dat dan ook niet gelden voor Pernout/Perrot? Paleografisch is de verwarring goed mogelijk geweest; bovendien werd per of par vaak afgekort door een p met een streepje. Pnout kan als Arnout/Aernout gelezen of begrepen zijn. Vandaar mijn reynaerdelijke oproep: makkers, staakt uw wild geraas. Zoek niet verder, doe niet moeilijk. Arnout is een leesfout/schrijffout voor Pernout, Perrot, Pierre, al dan niet van Saint-Cloud - voor Pierke, zoals Boontje hem noemde.
Voilà. Oef. Ik ben van mijn ergernisjes af. Nu zitten anderen er wellicht mee. Het gaat twee keer om een intuïtie die niet nieuw is, twee keer om een intieme overtuiging, twee keer om een evidentie, gestoeld op impliciete presupposities, die even onbewijsbaar als onweerlegbaar zijn (dat is tegelijk de kracht en het gevaar van evidenties). Toch geef ik deze twee kleine tekstkritische nootjes voor verbetering vatbaar, in de hoop dat deze elucubraties anderen opnieuw aan het denken zetten. Tegen de tijd dat Tiecelijn een jaarschrift is geworden.
Graauw, 2 augustus 2007 |
|