De in 1498 bij een Lübeckse drukker verschenen incunabel met dertig houtsneden die de Nederduitse Reyneke de Vos verbeelden, vormden de aanleiding voor mij om me opnieuw, heftiger nu, uitgebreider, met veel plezier met Reinaart bezig te houden. Ik was ondertussen met lood gaan drukken, mijn pers zou in 1998 tien jaar bestaan en ik wilde een letterproef samenstellen van de letters die ik gebruikte bij mijn uitgaven. Om te vieren. Zo ontstond Tibeerts* Laatste Strohalm**, een letterproef (Stad Groningen, 1998) in een oplaag van negentig exemplaren. Het drukken ervan was een groot genoegen. Maar het meest boeiende en inspirerende was het voorwerk, het veldwerk. Ik had me voorgenomen om verschillende bewerkingen van het vossenverhaal, in verschillende talen en dialecten te gaan lezen. De Tibeertpastoorscène zou de rode (oef) draad vormen ... with his claws and teeth so fastened on his genytors, that not in great Turkes Seralia, was not a cleaner Eunuch... Dat leverde veel zoekwerk op. Bibliotheken, rommelmarkten, antiquariaten, marktplaats.nl, overal zocht ik. En ik vond zo'n 30 variaties op een pijnlijk thema. Dat was genieten. Vooral ook omdat anderen met mij genoten, opnieuw genoten, van het immer actueel blijvende vossenverhaal. En weer las ik Paul Biegel voor: Christemezielen, kijk nou es wat een ramp. Wat een ellende, wat een schande, wat zonde en jammer. (...) Stomkop met je strik! Heeft die roodgloeiende duivel je soms verteld dat je hier die strik moest zetten? Kijk nou wat er gebeurd is. Zie je dat niet? Daar op de grond ligt het, daarzo, van je vader is dat, je eigenste vader, schade en schande en zonde en jammer ligt daar. Wat kan hij nou nog? Wat is hij nou nog waard? Wat denk je, als die wond al heelt, dat ie z'n lekkere spelletje nog spelen kan?
Of zoals Stijn Streuvels het vertelde: en razend van pijn deed hij eenen sprong naar 't hoofd van den huisbaas. Die dicht genaderd was, en beet hem den neus af, zoodat hij in onmacht viel.
Jan Wybenga, Paul Biegel, de Lübeckse drukker, Louis Paul Boon, Tiecelijn, Rik van Daele en Willem, die Madocke maecte hielden me en houden me bij de les. De les die te leren valt uit die avonture van Reinaerde.
Zo, en nu ga ik mijn kleinkinderen voorlezen.
Mijn allerbeste Tiecelijn,
Het doet mij werkelijk geen goed dat je vastbesloten bent weg te gaan. Het doet me zelfs verdriet. Ik weet niet wat ik ermee aan moet. Ik heb er lang over nagedacht. Over dat je zo vaak aankwam. En dat je nu weg wilt. Laat mij je iets aankondigen. Het is niet somber. Nee, juist niet. Je put er misschien hoop uit. Laten we elkaar weer zien: tijdens een warm weerzien. Daarom schrijf ik je bij dezen. Tijdens dat weerzien kunnen we, onder voorbehoud, misschien onze stemmen bundelen. Ik bedoel: samen zingen. Op een mooie pinksterdag. Zoals vroeger wel meer gebeurde. Kunnen we ook dansen, om de boom van olifant. Hij klimt niet meer, danst vaker. Meer dieren kunnen dan meedoen. En we kunnen weer nieuwtjes uitwisselen: die en die is dood, en heb je het al gehoord van Tibeert...
Gaarne Tiecelijn, overweeg mijn brief.
Dat wil ik.
Eekhoorn
Groningen, 6 augustus 2007