Toen we ze de werkelijke reden uitlegden (zie verder), klaarden ze gelukkig weer op.
Boze tongen beweren wel eens, dat de colloquia van de Reynard Society helemaal niet voor de lezingen worden georganiseerd, maar om een aanleiding te hebben voor het houden van een banket. Dat leek in Turijn bijna waar: er was heel veel aandacht voor eten. Een avond hebben we in een zaal vol verguldsel en spiegels gegeten, met echt linnen op tafel, zilveren bestek, verse bloemen: vorstelijk dus. Tijdens de excursiedag bood het gemeentebestuur van Fossano ons een lunch aan van 14 (!) gangen, niet alleen naar omvang maar ook naar kwaliteit een culinair hoogtepunt (en de reden waarom er die avond nauwelijks nog gegeten werd). En het slotbanket in de Villa San Giuseppe was slechts iets minder uitgebreid en wat dat aan verfijning miste, compenseerde het doordat het voor een groot deel uit streekspecialiteiten bestond en uitzonderlijk gezellig was. Sommige deelnemers wilden dan ook niet weg en het werd daarom voor een zeer select gezelschap - de ‘rijkelui’ zaten toen allang weer in de bus naar hun hotel en bijna alle ‘armen’ waren al naar bed - pas beëindigd toen pater directeur zelf grappa in espressokopjes geserveerd had in de intussen verduisterde bar van de Villa ...
Maar natuurlijk is het hoofddoel van een colloquium niet culinair maar wetenschappelijk. Het gaat om de uitwisseling van kennis en ideeën. Of die tot stand komt, hebben de organisatoren niet zelf in de hand. Dat ligt aan de deelnemers zelf. Wat de organisatoren konden doen, hadden ze gedaan: hun planning, met name hun indeling in sessies was vlekkeloos. Om het goede verloop van het colloquium te bevorderen hadden ze zelfs een wijziging in het normale patroon ingevoerd. Discussie vond niet na iedere lezing plaats maar pas op het eind van een sessie en dan over alle lezingen tegelijk. Die maatregel was wellicht bedoeld om in de discussie ook algemene of overkoepelende elementen aan bod te laten komen, en heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat het tijdschema gehandhaafd kon worden, maar hij beviel mij toch maar matig. Slechts zelden kwamen in de discussie alle lezingen goed aan bod. Meestal lag het accent toch op de laatste of op de meest opvallende. Dat was voor sommige sprekers soms wat sneu. Ik hoop dus, dat dit experiment niet wordt voortgezet.
Het was overigens geen echt probleem doordat de openheid onder de deelnemers uitzonderlijk groot was. Veel discussies die je tijdens de sessies zou verwachten, werden nu in de ‘vrije’ tijd gevoerd. En iedereen stond daar open voor. Ik heb van een aantal nieuwkomers gehoord, dat ze gekomen waren om eens een coryfee op hun terrein in levende lijve te zien en er een lezing van te beluisteren, en dat ze blij verrast waren dat ze met hem/haar uitgebreid over hun eigen onderzoek hadden kunnen spreken. En ook in mijn eigen beleving waren de gesprekken tijdens dit colloquium opener, collegialer en constructiever dan ooit te voren. Het is met name vanwege dit open, collegiale, positief kritische klimaat, dat dit twaalfde colloquium een succes genoemd moet worden. Zonder kritiek geen wetenschappelijke vooruitgang; zonder aanmoediging geen arbeidsvreugde. Was het maar altijd zoals in Turijn.
Rest nog één aspect: waar gingen die discussies en lezingen eigenlijk over? In ieder geval niet over Van den vos Reynaerde en maar zelden over dierenepiek. Het lijkt wel, of er niet alleen in de Nederlanden maar zelfs wereldwijd een zekere teruggang in het onderzoek naar de vossenmaterie te bespeuren valt. Er waren slechts vier lezingen over de Roman de Renart: Fukumoto sprak over twee handschriftfragmenten, Harano over de tekstvarianten in Branche 3, Zemmour over woordgebruik in verband met het ridderschap en Vitz (een nieuwkomer, hoogleraar aan New York University) over de liturgie als thema in de Roman de Renart. De eerste drie waren erg technisch, de laatste zal mijns inziens ook voor veel lezers van Tiecelijn heel interessant zijn. Daarnaast kwam wat Middelnederlands episch materiaal in