| |
| |
| |
grafiek
■ Willy Feliers
Vijf eeuwen te laat geboren.
Reynaertgrafiek van Victor Stuyvaert
Voor hem moest een kunstwerk gegroeid zijn in een volledige harmonie tussen het gevoel, de emotionele drijfveer aan de ene kant, het verstand, het intellect, het beredeneerd vorm geven van gedachten en gevoelens aan de andere kant. (Gerard Gaudaen)
Graficus Victor Stuyvaert (1897-1974) werd enkele eeuwen te laat in Gent geboren. Voor Victor Stuyvaert waren de Middeleeuwen het ideale tijdperk en was de vijftiende eeuw de gouden eeuw. In zijn fantasiewereld leefde hij in de late Middeleeuwen. In het Gent van zijn jeugdjaren, de mythische stad van Jules de Bruycker, Maurice Maeterlinck en John Flanders, kon zijn ontvankelijke geest die sfeer nog inademen en assimileren. Hij kon met Villon dromen: ‘Où sont les neiges d'antan’.
Victor Stuyvaert werd in 1945 professor houtsnijkunst aan de Academie te Gent. Zijn bekendste leerlingen, Gerard Gaudaen en Mark Severin, spreken over hem met bewondering, niet alleen voor zijn vakmanschap, maar ook voor zijn eruditie en culturele bagage. Victor Stuyvaert was een belangrijk xylograaf en een belezen man, een cultuurmens. Hij genoot trouwens een gedegen opleiding en behaalde (tijdens de Grote Oorlog in 1916) zijn einddiploma moderne humaniora en studeerde tevens af als landmeter. Zijn artistieke opleiding genoot hij aan de Academie te Gent bij Georges Minne en Karel de Cock, waar hij zijn einddiploma graveerkunst behaalde in 1919.
| |
Victor Stuyvaert illustrator
De grafische kunst van Stuyvaert was vooral gebonden kunst: illustraties en exlibris. Hij maakte weinig vrije prenten. Door die beperking kon hij in zijn imaginaire wereld blijven en bij voorkeur boeken illustreren die daarin pasten. De bibliografie van door hem geïllustreerde werken toont dat ook aan. Deze niet voor de hand liggende beperking, zeker na de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog, was duidelijk zijn eigen keuze. In 1938 maakte hij enkele ex-libris op eigen naam, waaronder een kleine houtgravure met als tekst: ‘V. Stuyvaert Illustrateur’. Op de gravure zien we een tekenaar een boek illustreren met als achtergrond een middeleeuwse burcht.
Illustrator-Illustrateur was zijn merkteken, de Middeleeuwen zijn wereld. Deze beperking tot bijna louter illustratief werk is toch wel merkwaardig voor een kunstenaar die qua technisch kunnen en artistiek talent de evenknie kon zijn van ‘de Vijf’ (Frans Masereel-Joris Minne-Henri van Straten-Jozef Cantré en Jan Frans Cantré). Was hij te veel in zijn fantasiewereld opgesloten? Was hij een te zachtaardig mens om in het spoor van Frans Masereel met harde prenten het sociaal onrecht aan te klagen? Hij ging zijn eigen weg en zocht geen aansluiting bij de naoorlogse kunststromingen. Zijn droomwereld paste trouwens ook niet in de visie
| |
| |
op de houtsnede van de kunstenaars uit het interbellum. Hij putte uit zijn eigen gevoelswereld en wilde zich niet maatschappelijk engageren. Hij koos voor het graveren van mooie prenten die de mensen gelukkig maakten, hen hielpen de Grote Oorlog te vergeten. Hij creëerde een vluchtwereld.
Een kunstenaar kan de tijd en de wereld waarin hij leeft duiden, hij kan hem ook ontvluchten. Stuyvaert koos voor het escapisme. Dat is ook de visie van zijn uitgever in het woord vooraf van een van zijn eerste geïllustreerde boeken: Treize chansons populaires du pays de France (1922). Hierin wordt Stuyvaerts werk aanbevolen als: ‘ciselé dans la solitude, propice à l'oubli du présent; il est humble et minutieux’ (‘gesneden in eenzaamheid, gunstig om het heden te vergeten, hij is eenvoudig en fijn’). Bij Stuyvaert kun je wegdromen, hij laat ons het heden vergeten. Als hij van zijn houtblok door de hoge ramen van zijn atelier wegkeek, dwaalde zijn blik over de Graslei, het mooiste van het oude Gent. Daar kon hij leven in zijn droomwereld: hij zag de middeleeuwse jonkvrouwen en de sprookjesfiguren voor de mooie gevels tot leven komen.
Dat wegdroomeffect bereikt hij ook sterk in zijn ingekleurde pentekeningen, met gebruikmaking van zachte tinten en een gevoelige beheersing van het kleurenpalet. Zijn sterkte is de grafisch vertaalde emotie, de overdracht van zijn levenservaring en leefwereld langs het medium van de prent. Doordat hij de verbeelde tijd kent en er als het ware geestelijk in leeft, kan hij er meer uithalen. Hij vertelt niet alleen de scène, maar schept de sfeer. Veel illustratieve prenten zitten echter opgeborgen in mappen en werden nooit gepubliceerd. Stuyvaert maakte spontaan prachtige illustraties bij de belangrijkste werken uit de wereldliteratuur in acht- tot twaalfkleurenprenten. Een te duur procédé voor de uitgevers en een groot verlies voor de bibliofielen.
| |
Reinaart-Roman de Renart
Zoo knoopt hij voor zijn ‘Roman de Renart’ [...] liever weer aan bij zijn ‘Sprookjes’, doch in een breeder en krachtiger factuur, zoodat deze houtsneden frisch en levendig aandoen. Het is een van die momenten in zijn kunst, waar wij graag bij verwijlen, omdat er overal als een lentewind doorheen speelt. Met breede, beheerste burijnsteken zijn de omtrekken krachtig geprofileerd in een weelderige afwisseling van wit en zwart. Door die trek naar een monumentaler opzet hebben vooral de tooneelen met Bruin een bijzonder allure. (Mariën, p. 52).
De hier geprezen illustraties verschenen in Le Roman de Renart. Traduction nouvelle par Alexis Curvers, ornée de soixante-huit gravures sur bois par Victor Stuyvaert (Luik, Les Editions du Balancier, 1930). De lofwoorden van Mariën zijn terecht. Victor Stuyvaert heeft Curvers' hertaling prachtig geïllustreerd met 28 grote houtsneden, één sluitvignet en 38 versierde hoofdletters.
Alvorens de houtsnedenreeks te bespreken, willen we niet voorbijgaan aan de werkelijk prachtige kopletters. De relatief grote generfde letters zijn telkens versierd met een scène uit de Roman de Renart. In het openingsvers, ‘Seigneurs, avez ouï maint conte’, zien we een mooie kopletter ‘S’ (26 × 40 mm). In de lussen van de letter achtervolgt een snelle vos Cuwaert de haas. Deze kleine prent is een en al beweging. De minuscule figuurtjes in de verschillende kopletters zijn scherp en meesterlijk neergezet, vol leven, een Renartsuite op postzegelformaat.
Was Victor Stuyvaert al vroeger met de Reynaert bezig? Waren er plannen voor
| |
| |
het illustreren van een hertaling van Van den vos Reynaerde? Of voor een vroegere Renarthertaling met als titel Roman du Renard? Wij stellen deze vragen omdat er meer Reynaerthoutsneden bestaan dan er gepubliceerd zijn in Curvers' Renart.
Eén jaar voor Curvers' hertaling uitkomt, verschijnt: ‘Gand Artistique. Art et Esthétique - Victor Stuyvaert par A. Cavens. No 2 Février 1929’. In dit Stuyvaertnummer staan negen Reynaertprenten die niet opgenomen zijn in Curvers' Renart. In de monografie Victor Stuyvaert door A.C. Roose staan eveneens vier Reinaart-/Renartprenten. Als we eerst Gand Artistique nader bekijken, vinden we op p. 40 een lijst van door Stuyvaert geïllustreerde werken van 1919 tot 1928. Voor dit laatste jaar geeft Cavens 5 titels, waaronder ‘Roman du Renard (Bois), Mawet, Liége’. De werken van M.E. Mariën en A.C. Roose bevatten ook een bibliografie, maar die geven voor 1928 slechts één uitgave en eenduidig: Prins Maximus door Herman van Tichelen, uitgave De Sikkel te Antwerpen. Bovenaan zijn bibliografie vermeldt Cavens dat de titels zonder opgave van uitgever niet zijn gepubliceerd. De uitgave was dus gepland bij uitgeverij Mawet, maar is vermoedelijk, niettegenstaande de vermelding in vernoemde bibliografie mét naam van de uitgever, uiteindelijk toch niet verschenen. We hebben nog geen exemplaar kunnen vinden.
Was er tevens een Reinaart gepland, die ook niet is verschenen? Twee van de vier Reynaertprenten opgenomen in Rooses monografie worden opgegeven als ‘Illustratie voor Reinaart de Vos’. De twee andere als: ‘Illustraties uit le Roman de Renart’ en die vinden we ook terug in Curvers' hertaling op p. 33 en p. 86.
Als we Stuyvaerts houtsnedenoeuvre chronologisch bekijken en ook de verschillende staten van zijn houtsneden naast elkaar leggen, merken we dat er meer wit komt in de prenten. Door de illustraties in Gand Artistique (1929) kunnen we ook een vroegere staat van een Reynaertprent vergelijken met een latere. Ook hier is het zwart teruggedrongen. Het is een uitbeelding van de tocht van ‘Henning le cocq’ met zijn dode dochter naar de hofdag. In Gand Artistique is het nog een prent met donkere bomen zonder speling van het licht en de donkere haan mist leven. Deze prent, gesneden voor de uiteindelijk niet verschenen Le Roman du Renard, heeft als onderschrift: ‘Henning le cocq parut au grand étonnement de tous ...’. In Rooses boek vinden we een afdruk van een latere staat: de bomen vol licht en de haan Henning, door het wegsnijden van het teveel aan zwart, is een en al leven. Deze latere staat was bedoeld voor een niet verschenen Reinaart de Vos. Over het terugdringen van het zwart is er ook een anekdote. Stuyvaert vertelt hierover dat bij het bekijken van de drukproeven voor Sire Halewijn (1930) van Charles de Coster, een drukkersgast de opmerking maakte: ‘Menhiere, 't es ne vieze plamaoistere’. Nadien komt er meer licht in zijn prenten, wat het evenwicht van de compositie bevordert. De illustraties in Curvers' Renart zijn dan ook helder, evenwichtig en levendig.
Curvers geeft in het woord vooraf van de hertaling zijn visie op de Roman de Renart. Hij heeft gekozen voor de Branches II en Va (Martin), omdat het de oudste en de origineelste zijn. Voor Curvers zijn het ook de mooiste. Hij schrijft vrij vertaald: ‘De oudste fabels zijn dikwijls de mooiste. Door de frisheid en de eenvoud houd ik van die oudste fabels.’
Interessant voor de evolutie van de receptiegeschiedenis van de Reynaertfiguur (van schurk naar schelm) is Curvers' visie op Renart/Reynaert. Hij hoopt dat hij een sympathieke vos heeft neergezet: ‘Les rois ont un faible pour lui. Les femmes l'adorent.’ De mensen kunnen in moeilijke tijden de vos tot hun geliefde held maken, hun voortrekker in verzet en opstand. Reynaert als incarnatie van de avontuurlijke geest. Dat alles is Reynaert voor Curvers. Hij ziet in hem zelfs: ‘le Charlie Chaplin du XIIe siècle’.
| |
| |
Uitgeverij Le Balancier heeft er een mooi boek van gemaakt, in beperkte oplage: 50 exemplaren op ‘Vieux Hollande’, 350 exemplaren op ‘Hollande teinté’ en buiten de handel nog 50 exemplaren op verschillende papiersoorten. Een verzamelaarsitem.
De hertaling van Curvers is boeiend en leest vlot, maar het zijn toch de illustraties van Victor Stuyvaert die het boek bijzonder waardevol maken. Hoger schreven we reeds dat Stuyvaert zich bij geen enkele kunststroming van het interbellum heeft aangesloten. Toch was er de eerste jaren, wat de zwart-witverdeling in de compositie betreft, invloed van ‘de Vijf’. De eerste tien jaar, tot ongeveer 1929, was er wat men noemt zijn zwarte periode: de zwarte vlakken zijn dominant. Dit geeft wel een dramatisch effect, echter ten koste van de levendigheid van de voorstelling. Stuyvaerts wending naar zijn grijze periode - met een ideale balans tussen zwarte en witte vlakken - komt tot volle ontplooiing op het einde van de jaren twintig. We kunnen Mariëns visie volledig bijtreden: de grijze periode is ideaal voor de Reynaertillustraties. De reeds besproken eerste staat van een Reynaerthoutsnede (Henning le cocq) uit de zwarte periode, gelegd naast een laatste staat, toont de grote verrijking die bedoelde prent heeft ondergaan.
De reeks houtsneden in Curvers' hertaling opent met een hoofse scène: op de voorgrond een verteller voor de koning en in de achtergrond een musicerend paar, dat de vertelling over de oorlog ‘qui fut si longue et si tenace / entre Renart et Ysengrin,’ muzikaal begeleidt. We willen enkele prenten uit de serie illustraties nader bekijken.
Vooreerst de kippenroof op de boerderij. Curvers hertaalt als volgt:
Le coq alors à pleine voix
commence par chanter un vers,
fermant un oeil mais ouvrant l'autre,
afb. 1
| |
| |
car il a grand peur de Renart
‘Mais ça ne vaut rien,’ dit Renart,
‘Chanteclin chantait autrement!
tout d'un trait, les deux yeux fermés:
on l'entendait bien dans vingt fermes!’
Lors, Chantecler, persuadé,
les yeux clos, de toutes ses forces.
Renart ne veut plus rien attendre:
sautant par-dessus un chou rouge,
il vous l'attrappe par le cou
et s'enfuit, bondissant de joie
d'avoir enfin conquis sa proie.
Op Stuyvaerts houtsnede (afb. 1) zien we Renarts vlucht. Met tintelende oogjes, zijn prooi stevig in de muil, flitst hij weg door de struiken van de hoeve. Zoals steeds heeft hij met listige taal, inspelend op de ijdelheid van Chantecler, zijn doel bereikt. De suggestie van de snelheid is volledig geslaagd, de vos kan als het ware door de lijst heen snellen. Zijn achtervolgers zullen nooit zo goed, de grafisch zeer mooie, groene barrière nemen. De kunstenaar laat geen twijfel, Renarts strooptocht is geslaagd.
Op de tweede prent (afb. 2) die we uit de reeks overnemen, staat Renart met Sire Brun nog voor de poort en moet het honingavontuur nog beginnen. We volgen Curvers' hertaling:
afb. 2
| |
| |
‘... il sait que j'aime le miel
plus que rien autre sous le ciel.
Il vint me trouver, cette année,
avant la fête de Saint-Jean,
et me dit: “Ah! beau Sire Brun,
quel pot de miel je viens de voir!
- Et où donc? - Chez Constant Desnoix.
- Mais pourrais-je y entrer mes pattes?
- Oui certes, je l'ai mesuré.’
‘Nous allâmes donc par les champs
‘déjà couverts d'épis de blé,
‘et, trouvant les portes ouvertes,
‘nous entrâmes dans un verger
Op de volgende houtsnede (de voorlaatste van de reeks, Curvers p. 89) zitten we al midden in het gevecht van Sire Brun met de dorpers. Een imposante Brun houdt een dorper tegen de grond gedrukt en zet zich schrap om de stokslagen van een potige antagonist met boeventronie af te weren. Bovenaan in beeld gaan er ook enkelen op de vlucht, want de monumentaal gegraveerde Brun is angstaanjagend. Linksboven flitst Renart weg. Zoals steeds laat hij zijn vijand door anderen kastijden. Stuyvaert sluit zijn reeks houtsneden met Brun die toch nog, duidelijk moeizaam, het veilige bos kan bereiken.
‘malgré mes nombreux ennemis,
‘je pus me sauver dans le bois.
Stuyvaert zat op zijn atelier ook veel tussen ‘les bois’. Hij graveerde meer dan 1.500 blokken waaronder 274 ex-libris.
| |
Victor Stuyvaert ex-libriskunstenaar
Victor Stuyvaert is belangrijk in de ex-libriskunst, niet alleen door de vele ex-libris die hij graveerde, maar vooral door de hoge kwaliteit van die kleine prenten. Maar het ex-libris is toegepaste kunst en bracht de kunstenaar niet de bekendheid die hij verdiende.
De visie van Stuyvaert op het ex-libris was ambivalent. In Tekengids (1946, nr. 3) schrijft hij: ‘Men mag zeggen dat een bepaald persoon slechts één exlibris moet bezitten, die de spiegel van zijn persoonlijkheid moet zijn, en omdat een persoon slechts één persoonlijkheid bezit, is het dus voldoende over één exlibris te beschikken.’ Hij laat zich verder nogal negatief uit over verzamelaars die vele ex-libris laten maken om te kunnen ruilen en dikwijls niet selectief genoeg verzamelen maar kwantiteit laten heersen boven kwaliteit. Echter ... hij kan zelf ook aan de verleiding niet weerstaan en heeft verscheidene ex-libris op eigen naam gegraveerd en hij was lid van een verzamelclub. Hij streefde wel altijd naar kwaliteit en individualisering, maakte niet zomaar een mooi prentje, maar tekende ‘ideografisch de eigenaar’. Hij trachtte in ieder ex-libris een synthese van de opdrachtgever te leggen. Veel van zijn ex-libris werden gratis gemaakt voor vrienden of als geschenkje aan familieleden gegeven. Zo graveerde hij twee ex-libris voor Paul de Keyser, de voor Reynaerdofielen bekende auteur van De avonturen van Ysingrijn en Reinaert. Hij heeft ook twee boeken van Paul de Keyser geïllustreerd: De Folklore der maanden
| |
| |
afb. 3
en Floris ende Blancefloer (Abelspel naar de roman van Diederik van Assenede). Ook andere bekende Vlaamse auteurs zoals Filip de Pillecyn en Karel Jonckheere staan op zijn werklijst.
Als we Stuyvaerts opuslijst van gegraveerde ex-libris doornemen, vinden we drie ex-libris met een Reynaert-, of juister met een vossenmotief. De blokken zijn alle gegraveerd in 1926 voor Joseph de Vos.
Wie was Joseph de Vos? De Vos was gouverneur ad interim van de provincie Oost-Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog en voordien arrondissementscommissaris. In mei 1940 werd de toenmalige gouverneur Van den Boogaarde uit zijn ambt ontzet door de Duitse bezetter en vervangen door Joseph de Vos. Het aanvaarden van een dergelijk ambt uit de handen van de Duitse bezetter was riskant. De Vos heeft ook de gevolgen moeten dragen. In augustus 1945 werd hij door minister Van Glabbeke uit zijn ambt ontzet, aangehouden en opgesloten in de gevangenis aan de Wollestraat in Gent. Op een van de ex-libris van De Vos staat de spreuk: ‘Als de vos de passie preekt boerkens wacht uw ganzen’. Misschien wel een metafoor voor wat De Vos later is overkomen. Het eerste van de drie ex-libris (afb. 3) op naam van Joseph de Vos is in de opuslijst opgenomen onder de titel Dame en vos (nr. 87). We schrijven 1926, het is nog midden in Stuyvaerts zwarte periode: dominant voor een zwarte achtergrond staat een middeleeuwse jonkvrouw met aan haar voeten een liggende vos. Had De Vos belangstelling voor de Reynaert, of is de vos louter symbolisch voor zijn naam? De middeleeuwse jonkvrouw is typisch Stuyvaert, maar moet zeker ook verband houden met de culturele belangstelling van de titularis. We weten dat Stuyvaert de opdrachtgever telkens ‘ideografisch wil tekenen’.
| |
| |
afb. 4
Het tweede ex-libris (opus nr. 89; afb. 4), Vos en druiven, vraagt weinig toelichting: het motief is iedereen bekend en de prent spreekt voor zichzelf.
De blijvende erkenning van en de waardering voor een graficus wordt bepaald door zijn vrije prenten. Een beeldend kunstenaar die louter illustratief werk maakt, zal enkele jaren na zijn overlijden enkel nog bekendheid genieten bij bibliofielen. Er zijn uitzonderingen maar zeer weinig. Niettegenstaande zijn kwalitatief hoogstaand werk is ook Victor Stuyvaert bij de critici uit het beeld verdwenen. Stuyvaert kreeg vooral erkenning van medekunstenaars. Zo creëerde Gerard Gaudaen piëteitsvol een Stuyvaerthoekje in zijn grote retrospectieve tentoonstelling te Sint-Niklaas (1997).
Om te besluiten kunnen we nog een belangrijke Vlaamse graficus aan het woord laten. Jules de Bruycker schrijft over Victor Stuyvaert: ‘Moest hij in Parijs wonen, ge zoudt zijn faam eens zien groeien.’ Jammer, Victor Stuyvaert woonde ‘maar’ in Gent.
| |
Bronnen
M.E. Mariën, Victor Stuyvaert, houtsnijder en miniaturist, Gent, Snoeck-Ducaju, 1942. |
A.C. Roose, Victor Stuyvaert, Brugge, A.G. Stainforth, 1951. |
A. Cavens, Gand Artistique. Art et Esthétique - Victor Stuyvaert, Nr. 2, 1929. |
A. Rousseau en G. Gaudaen, Graphia, (1974), 61-62, p. 329-335. |
Met dank aan Peter Everaers, Gerard Gaudaen en Renaat van der Linden. |
|