| |
| |
| |
Uit boek en tijdschrift
J.R. Simpson, Animal Body en Literary Corpus. The Old French ‘Roman de Renart’. Faux titres. Etudes de langue et littérature françaises, 110. Amsterdam/Atlanta, Rodopi, 1996. ISBN 90-5183-976-6. HFL. 75,-
J.R. Simpsons boek wil niet in de eerste plaats een bijdrage leveren aan de interpretatie van de Roman de Renart. Het is vooral de vraag waarom de matière renardienne onuitputtelijk is, die hem interesseert. Zijn belangstelling gaat meer uit naar de kwantiteit dan de kwaliteit van het verhaal. Simpson opent hoofdstuk 1 van zijn boek met de idee dat het mogelijk is dat wanneer een oneindig groot aantal apen een oneindige lange tijd tot hun beschikking zou hebben, dat deze apen per ongeluk een meesterwerk uit de wereldliteratuur op de computer zouden reproduceren. We hebben dan ook met een postmoderne studie te maken.
De centrale gedachte van het boek van Simpson is dat de omvang van de verhaalstof belangrijk is en verbonden met reflectie over opvattingen over animaliteit en de narratieve structuur in de middeleeuwse cultuur. Vandaar de titel van het boek Animal Body and Literary Corpus. In dierverhalen wordt ‘de mens’ voorgesteld als van hem verschillend, verloren in een staat van dierlijke stupiditeit. Dierverhalen kunnen ons de implicaties van animaliteit duidelijk maken, de mogelijkheid van verraad en verkeerde lezing. Daarmee onderscheidt de Roman de Renart zich van andere verhalen. Tenslotte was het zo, dat in de vorm van verhalen de waarheidsclaims van kerk en staat werden geformuleerd. De Roman de Renart maakte het echter mogelijk de waarheidsclaim van deze ‘vertogen’ kritisch te onderzoeken. Het is alsof de afbeeldingen die in de marge van middeleeuwse handschriften staan, de plaats in het centrum gaan innemen en de betekenis van de centrale tekst gaan ondermijnen. Simpson concludeert dat in de Roman de Renart wordt gespeeld met de idee van ‘crashing its particular terminal on the mainframe of medieval literature. Its virus contaminates and conterfeits the logical processes of other discourses, generating a spiralling overload of material...’ (p. 205). In een vijftal hoofdstukken adstrueert Simpson deze stellingname. In hoofdstuk 1 bespreekt hij de middeleeuwse visie op dieren; hoofdstuk 2 gaat over verhalen waar de verkrachting van Hersint verteld en herverteld wordt; in hoofdstuk 3 komt de intrede van Isingrin in het klooster aan de orde; hoofdstuk 4 is gewijd aan recht en bestuur; ten slotte worden in hoofdstuk 5 enkele literaire technieken behandeld. Zo maken de biecht en de juridische procedures het mogelijk dat verhaalelementen steeds weer op nieuwe wijze gerecapituleerd worden.
| |
| |
In een wervelend ‘vertoog’ overdondert Simpson de lezer met zijn eruditie en associatievermogen. Zo komt de lezer te weten dat het woord deur afgeleid is van het Indo-Europese *dhwer en dat in dit woord volgens Benveniste geen wortel herkend kan worden. In het boek zijn verwijzingen te vinden naar heel de Westerse cultuur van Ovidius tot Stanley Kubricks' Space Odussey. Op pagina 156 laat Simpson blijken hoe snedig hij uit de hoek kan komen door op het juiste moment Monthy Python ter sprake te brengen. Op elke pagina komt de lezer wel onvermoede stijlbloempjes tegen. Wat te denken van ‘In the literary forest of the twelfth and thirtheenth century, the knights found marvels and the monks found miracles’ (p. 105). Maar wat betekenen dergelijke prachtige formuleringen?
Een metafoor mag dan voor een postmodernist overtuigingskracht hebben, maar voor een niet-gelovige is de idee dat de Roman de Renart vergeleken kan worden met een computervirus hooguit prikkelend en zeker niet overtuigend. Die verhalen vermenigvuldigen zich niet vanzelf: het komt me voor dat er bij het publiek vraag naar verhalen over de vos geweest moet zijn.
Het is discutabel of de randversieringen in middeleeuwse handschriften de moraal van de tekst ondermijnden. Zo zijn in de marge van handschriften frequent afbeeldingen te vinden van de vos die de passie preekt. Dat is geen ondermijning van de waarheidsclaim van de kerk, maar een aansporing om op de hoede te zijn voor valse profeten. Door het verkeerde te laten zien ondersteunden deze afbeeldingen de morele opvattingen van kerk en staat. Mijn belangrijkste bezwaar tegen het boek is dat het niet ‘de mens’ is die als een dier voorgesteld wordt in dierverhalen, maar mensen die zich amoreel gedragen. De bedoeling van dierverhalen gaat niet verder dan te laten zien wat de gevolgen zijn van amoreel, beestachtig gedrag. Simpsons idee dat in de Roman de Renart de waarheidsclaims van kerk en staat ondermijnt, heeft mij dan ook niet kunnen overtuigen. J. Reynaert heeft terecht opgemerkt dat er ook teveel betekenis in verhalen over Reynaert kan worden gezocht.
Deze kritiek neemt niet weg dat er ook veel van waarde in het boek van Simpson te vinden is. De pagina's over middeleeuwse opvattingen over dieren en over de intrede van Isingrin in het klooster zijn beslist de moeite waard. En ik moet het toegeven: zijn idee dat er narratieve procédés zijn, zoals de biecht, die op zich weer een aanleiding kunnen vormen (niet zijn!) tot hervertelling is op zich nog niet eens zo onzinnig (maar ook weer niet echt nieuw).
Dit boek heeft alles in zich om een klassieker van het postmodernisme te worden. Het is erudiet, er wordt met verve de citaatkunst beoefend en het staat kritiekloos tegenover het werk van de meester Derrida. Het is te verwachten dat dit modieuze boek zich zal verspreiden als een computervirus, zolang geen anti-virusprogramma geschreven is.
[Jan DE PUTTER]
| |
| |
| |
Voor de Reynaertbibliografie
B. Derendorf, Der Magdeburger Prosa-Äsop. Eine mittelniederdeutsche Bearbeitung von Heinrich Steinhöwels ‘Esopus’ und Niklas von Wyles ‘Guiscard und Sigismunda. Text und Untersuchungen. Keulen/Weimar/Wenen, Böhlau-Verlag, 1996. (Niederdeutsche Studiën, 35) ISBN 3-412-09888-4
Deze herwerkte dissertatie van Brigitte Derendorf is ook voor het Reynaertonderzoek belangrijk. Het geanalyseerde Middelnederduitse werk bevat een aantal houtsneden uit de Reynke de Vos (zoals besproken in J. Goossens, Die Reynaert-iconografie, Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1983). Tevens worden achteraan in de studie nog andere vossenafbeeldingen afgedrukt. Een meer uitgebreide bespreking volgt.
| |
M. de Smedt, J.F. Willems (1793-1846) als tekstuitgever, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, (1995), 2-3. Overdruk: 29 p.
De Smedts conclusie luidt dat Willems' Reynaerttekstuitgave uit 1836 weinig wetenschappelijk onderbouwd is, maar hij wijst er tevens op dat dit te wijten is aan het feit dat Willems zich in het beginstadium van de tekstuitgave bevindt. Interessant is de melding dat de auteur eraan twijfelt of Jacob Grimm ooit het Comburgse handschrift bekeek. Dit staat in contract met de visie van Jo de Vos die meent dat er in handschrift A notities van Grimm zelf staan. Nieuw onderzoek is hier in elk geval nodig.
L.J. ENGELS, Reynardus Vulpes. College gegeven op 26 april 1994 bij het afscheid als hoogleraar Middeleeuwse Latijnse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Paterswolde, 1994, 25 p.
L.J. ENGELS, ‘Reynardus Vulpes’ als bewerking van de ‘Reinaert’, in: P. Wackers e.a., Verraders en bruggebouwers. Verkenningen naar de relatie tussen Latinitas en de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, Prometheus, 1996, p. 63-84, 282-291. NCLM, XV.
L.J. ENGELS, ‘Van den vos Reynaerde’ and ‘Reynardus vulpes’: A Middle Dutch Sourcer Text and its Latin Version, and vice versa’, in: R.I.A. Nip e.a., Media Latinitas. Steenbrugge enz., 1996. Instrumenta patristica, 28, p. 1-28.
| |
| |
B. JANZ, ‘Wo dat Reynke mit kloker lyst den kamp wan.’ List und Recht im ‘Reynke de vos’ von 1498, in: Schelme und Narren in den Literaturen des Mittelalters. 27 Jahrestagung des Arbeitskreises Deutsche Literatur des Mittelalters (Greifswald) Eulenspiegelstadt Mölln, 24-27 September 1992. (Wodan. Greifswalder Beiträge zum Mittelalter. Hrsg. D. Buschinger & W. Spiewok. Band 31, Serie 3. (Tagungsbände und Sammelschriften, Band 16). Greifswald, Reineke Verlag, 1994, p. 73-94.
D. Pegard, ‘Roman de Renard’ et ‘Fuchs Reinhart’ - Du fol au filou, in: Schelme und Narren in den Literaturen des Mittelalters, p. 107-114.
| |
Recensies van Rik van Daele, Ruimte en naamgeving in ‘Van den vos Reynaerde’. Gent, 1994.
Y. de Maesschalck, in: Millennium, 10 (1996), 1, p. 88-91. |
R. Schlusemann, in: Neerlandica extra muros, 34 (1996), 2, mei, p. 65-67. |
A. Bouwman, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 112 (1996), 3, p. 276-280. |
| |
Een weekend Reynaert, in: Berichten uit de wereld van het oude kinderboek: Mededelingen-bulletin van de Stichting Geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur (september 1996, no. 12); en:
J. Kok, Reinaert revisited, in: Leesgoed, 23 (1996), nr. 5, p. 203-204.
Beide bijdragen bespreken het Hulsters Reynaertsymposium, waarvan in dit nummer eveneens een verslag staat afgedrukt. De bijdrage in Berichten uit de wereld van het oude kinderboek is voor Reynaerdisten het interessantst omdat ze een afdruk bevat van drie houtsneden uit de letterproef van A. van der Vossen. Zie ook onze rubriek met aankondigingen en mededelingen (p. 128).
| |
Henri van Daele, Reinaart, de felle met de rode baard. Met illustraties van Peter Vos. Averbode, Altiora/Brecht, 1996.
Deze prozabewerking van de Zeelse jeugdschrijver Henri (geen familie van Rik van Daele) is gebaseerd op de oorspronkelijke versie Van den vos Reynaerde, aangevuld met delen uit Reynaerts historie. Het doelpubliek zijn de kinderen van twaalf jaar en ouder. Een bespreking volgt.
| |
| |
| |
[L. van den Briele], Reinaert de vos herleeft in prachtige exlibrisgrafiek, in: Graphia Tijdschrift voor Exlibriskunst, (1996), nr. 127, p. 79-80.
Bespreking van de uitslag en kennismaking met de prijswinnaars van de internationale ex-libriswedstrijd van de vzw Tiecelijn-Reynaert. Vooral de prent van de Fin Simo Hannula (die trouwens ook werd opgenomen in een aankondiging in het tijdschrift Literatuur, 1996, nr. 5, p. 301) krijgt een uitstekende kritiek. Midden in het nummer is op een ingekleefd blad een origineel (van het houtblok gedrukt) exemplaar van de met de Graphia-prijs bekroonde prent van Vladimir Kortovitsj gekleefd. Dit bekroonde exlibris wordt ook in dit tijdschrift p. 106 afgedrukt.
| |
P.W.M. Wackers, Reynaert de vos als pelgrim, in: Red. A.M. Koldeweij en A. Wilmsen, Heilig en profaan. Laatmiddeleeuwse insignes in cultuurhistorisch perspectief. Amsterdam, Van Soeren & Co, 1995, p. 44-52.
Wackers bespreekt drie afbeeldingen waarop Reynaert als pelgrim verschijnt buiten de specifieke Reynaertverhalen: een veertiende-eeuws insigne in lood en tin dat thans in het bezit is van de Stichting Behoud Cultuurbezit uit Amsterdam en waarop een vos een gans zonder kop aan een ketting leidt; de tweede is de bekende illustratie uit het getijdenboek van Maria van Bourgondië; de derde is een houtsnede uit de collectie Bertarelli uit Milaan. Wackers somt tevens de passages uit de Ysengrimus, de Roman de Renart (branches I en VIII) en de Reynaert I op waarin de vos als pelgrim optreedt.
R.v.D./E.V.
| |
Aanvullingen op de bibliografie van Jan Goossens. V
Van Jan van Alphen ontving ik de volgende aanvulling:
Reinaard de Vos. Bewerkt door Sjoert Schwitters. Tekeningen: Henk Kabos. Uitgever: N.V. Mag. ‘De Bijenkorf’, Amsterdam/Den Haag/Rotterdam.
Er is geen jaar van uitgave vermeld. Het boekje is gedrukt op (slecht) oorlogspapier. Waarschijnlijk gedrukt ca. 1940-1946.
‘Formaat 8 × 12 cm., gecartonneerd, omslag in geel en blauw met een zwarte schaduwtekening van een vos. 125 blz; schutblad met titel, titelblz. met tekening van vos met kip in de hand, 123 blz. tekst met op elke blz. een (leuke) tekening waaronder een vierregelig versje staat. Elk tekstgedeelte staat in een kadertje. De tekeningen zijn in zwartwit.’
[Erwin VERZANDVOORT] |
|