Tiecelijn. Jaargang 9
(1996)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||
Reinhart, Reynaert en de historische werkelijkheidn.a.v.S. Widmaier, Das Recht im ‘Reinhart Fuchs’. Berlijn/New York, W. de Gruyter, 1993. X + 293 p. (Quellen und Forschungen, N.F. 102.) ISBN 3-11-013730-5.De Reinhart FuchsTegen het einde van de twaalfde eeuw werd in de Elzas de Reinhart Fuchs geschreven door Heinrich der Glîchezâre. Heinrich heeft verschillende branches van de Roman de Renart samengesmeed tot een epos met een hechte structuur. Het verhaal is ons echter niet bekend in de versie die Heinrich geschreven heeft, maar in een bewerking van zo'n 2200 verzen. De stijl van het gedicht is uiterst compact. De dialogen die zo kenmerkend zijn voor de Franse verhalen ontbreken vrijwel geheel, maar het verhaal bevat aan het einde wel een aantal moralisaties. Het gedicht bestaat uit drie delen, voorafgegaan door een proloog en gevolgd door een epiloog. Reinhart Fuchs ontmoet in het eerste gedeelte van het verhaal Scantecler de haan, een mees, Diezelin de raaf en de kater Diepreht. Bij elke ontmoeting met een dier bedenkt hij een list om het te doden, maar zijn opzet mislukt telkens. De dieren weten aan de vos te ontkomen. Door toedoen van de kater loopt Reinhart zelfs in de valklem waarin hij de kater had willen laten trappen. Het tweede gedeelte van het gedicht verhaalt hoe de vijandschap tussen Isengrin de wolf en Reinhart is ontstaan. Reinhart stelt aan de wolf voor om een broederschap te vormen, om gezellen te worden, want de wolf is sterk en hij is slim. Reinhart doet dat voorstel omdat hij Hersint, de echtgenote van Isengrin, het hof wil maken. Isengrins bedoelingen zijn ook niet zuiver. Wanneer ze samen een ham gestolen hebben, laat de sterke wolf voor de vos niet meer over dan het touwtje waaraan de ham heeft gehangen. Daarna brengt Reinhart de wolf steeds in situaties waar hij zwaar lichamelijk letsel oploopt. Waarschijnlijk - want hier is een hiaat in de tekst - pleegt Hersint overspel met Reinhart. Nadat Isengrin vele vernederingen heeft moeten ondergaan, besluit hij wraak te nemen. De lynx, een familielid van zowel de wolf als de vos, probeert echter de vijanden met elkaar te verzoenen. Reinhart moet op relikwieën zweren dat hij Hersint niet het hof heeft gemaakt. Isengrin en Brun laten hem echter niet zweren op echte relikwieën, maar op de tanden van de zich dood houdende hond Reize. Reinhart doorziet de list en vlucht naar zijn hol, achtervolgd door onder andere Hersint. Zij komt bekneld te zitten in het hol van Reinhart. Dat geeft de vos de kans haar in het openbaar te verkrachten. | |||
[pagina 20]
| |||
Dan blijkt aan het begin van het derde deel van het gedicht dat al het voorafgaande zich afgespeeld heeft tijdens een door de koning der dieren, de leeuw Vrevel, uitgevaardigde landvrede. Een landvrede die zoals altijd voorafging aan een hofdag. Koning Vrevel roept zijn hof bijeen omdat hij vreest te zullen sterven aan een vreselijke hoofdpijn. Hoofdpijn, die hij had gekregen toen hij geprobeerd had de mieren aan zijn gezag te onderwerpen. De mieren wilden hem echter niet erkennen als heer en nadat hij de mierenhoop verwoest had, kroop de heer van de mieren door het oor van de leeuw in zijn hoofd. Alleen Reinhart heeft gezien wat de heer van de mieren gedaan heeft. Reinhart wordt op de hofdag aangeklaagd omdat hij de vrede gebroken heeft. Na drie keer gedaagd te zijn, gaat Reinhart naar het hof. Niet om zich te verdedigen, maar om de zieke koning te genezen. Voor de genezing van de vorst moeten veel dieren, waaronder de wolf, de beer en de kater hun vel afstaan. Reinhart omwikkelt het hoofd van de koning met het vel van de kater en laat de koning een zweetbad nemen. Tegen de hitte kan de mier niet en hij kruipt uit het oor. In ruil voor zijn leven schenkt de mier Reinhart de macht over meer dan 1000 mierenhopen in het woud. Daarna vergiftigt Reinhart de koning. De dieren zijn daarover zo verbolgen dat zij Reinhart met de dood bedreigenGa naar voetnoot1. De studie van dit gedicht stelt een groot aantal gelijkaardige problemen als Van den vos Reynaerde. Eén daarvan is de relatie tussen het gedicht en de historische werkelijkheid. Er is een opmerkelijk verschil tussen de interpretatie van de Reinhart Fuchs en de interpretatie van de Reynaert. In de visie van neerlandici verplaatst de Reynaert het publiek naar een verzonnen werkelijkheid, het is een dierenromanGa naar voetnoot2. Bij germanisten daarentegen is de opvatting dat in de Reinhart Fuchs kritiek geuit wordt op de toestanden aan het hof van de Duitse keizer Frederik Barbarossa of zijn zoon Hendrik VI wijd verspreid. De idee dat de Reinhart Fuchs een satire is op de rechtsgang aan het keizerlijk hof is het meest uitvoerig uitgewerkt door Sigrid Widmaier, die vroeger puliceerde onder haar meisjesnaam Sigrid Krause, in haar dissertatie Das recht im Reinhart Fuchs. In dit artikel wil ik niet alleen de vraag beantwoorden of zij geslaagd is in haar opzet. Haar proefschrift was de aanleiding om een aantal gedachten over de relatie tussen de fictie en werkelijkheid in de Reinhart Fuchs en Van den vos Reynaerde te formuleren. | |||
[pagina 21]
| |||
De visie van WidmaierNa een kort overzicht van de stand van onderzoek gaat Widmaier in op de methodologie en de doelstellingen van haar onderzoek. Haar eerste doel is het rechtshistorische materiaal in de Reinhart Fuchs te ontsluiten en bruikbaar te maken voor de interpretatie van het gedicht. Vertrekpunt voor haar analyse zijn de rechtstermen in de Reinhart Fuchs. Zij plaatst deze rechtstermen binnen de context van het middeleeuwse Duitse recht. Daarbij kan zij gebruik maken van het uitstekende Handwörterbuch zur deutschen Rechtsgeschichte. De resultaten van deze vergelijking van het middeleeuwse recht en het literaire werk worden vervolgens gebruikt voor de interpretatie van het gedicht. Uitgaande van de vraag wat de functie van het recht in de Reinhart Fuchs is, wordt als centrale vraag gesteld met welk oogmerk de dichter de praktijk van het recht in het gedicht beschreven heeft. Zo wil zij bepalen wat de satirische structuur van het gedicht is en met welke politieke bedoeling het werk geschreven is. Centraal in het onderzoek staat de verbinding van recht en satire, omdat Widmaier wil bewijzen dat de Reinhart Fuchs een rechtssatire is. In de daaropvolgende drie hoofdstukken interpreteert zij de drie delen van het gedicht. Zij komt tot de slotsom dat de verhalen over de kleine dieren (de haan, de mees, de raaf en de kater) in het eerste gedeelte van het gedicht, plaatsvinden binnen de kring van de bloedverwanten en dat Reinhart de waarden van familietrouw perverteert. De wolf wordt in het tweede deel van het gedicht een gemakkelijk slachtoffer van de vos, stelt zij, omdat hij teveel op normen vertrouwt die geen waarde meer hebben in de wereld van Reinhart Fuchs. Ze merkt evenwel ook op dat Reinhart de wolf zwaar lichamelijk letsel toebrengt als wraak omdat hij zich niet gedragen heeft als een trouwe bondgenoot. In het derde deel van het werk klagen de dieren tijdens de hofdag wel over de teloorgang van trouw, maar door de provocaties van Reinhart blijkt volgens Widmaier dat de dieren zelf ook trouweloos zijn: de episode met de mieren onthult dat koning Vrevel een despoot is die met geweld probeert zijn rijk te vergroten. In de episode van de ‘Ameisenburcht’ ziet zij een toespeling op de politiek van de Duitse keizer Frederik Barbarossa om zoveel mogelijk burchten aan zijn gezag te onderwerpen. In haar conclusie schrijft zij dat de Reinhart Fuchs een rechtssatire is: noch verwantschap, noch een bondgenootschap, noch de door de keizer uitgevaardigde landvrede garanderen dat het recht gehandhaafd blijft. In het gedicht wordt duidelijk dat in een van egoïsme doordrongen wereld recht en moraal niet kunnen bestaan. In het centrum van de kritiek van de dichter staat Frederik Barbarossa. Uiteindelijk gaat de wereld | |||
[pagina 22]
| |||
van koning Vrevel aan ontrouw ten onder. Zo zal het ook gebeuren met het rijk van Frederik Barbarossa. Het boek besluit met een register van de besproken rechtstermen. | |||
Een waardevol boekWidmaier had twee doelstellingen. De eerste was om het rechtshistorische materiaal te ontsluiten. De tweede doelstelling was om te bewijzen dat de Reinhart Fuchs een rechtssatire is. Voor dat laatste moet een rechtshistorische analyse gecombineerd worden met een analyse van de literaire techniek van de dichter. Haar boek is zeer helder gestructureerd, elke episode in het gedicht heeft een eigen paragraaf. Hoogst opmerkelijk vind ik het dan ook dat ze in haar boek geen aparte paragraaf wijdt aan de episode waar Isengrin en Reinhart uit stelen gaan (de verzen 449-498). In haar analyse gaat ze niet verder dan te stellen dat nadat Isengrin de buit niet wilde delen met Reinhart, de vos geen gelegenheid voorbij liet gaan om zich op de wolf te wreken. Deze cruciale passage in het gedicht had een uitgebreidere analyse verdiend. Temeer omdat haar opvatting dat de vos de normen en waarden die ten grondslag liggen aan het bondgenootschap ondermijnt, niet rijmt met het feit dat ook de wolf een inbreuk maakt op het bondgenootschap. In de regel wijkt Widmaiers bespreking van het gedicht niet af van de verhaallijn. Daar is echter één uitzondering op. Bruns bodegang naar Reinhart bespreekt zij na het bedrog met de relikwieën. Dat doet zij omdat zij een verband ziet tussen de betrokkenheid van Brun bij het bedrog met de relikwieën en het bekneld geraken van de beer in de boom. Ze meent dat Reinhart de beer als straf daarvoor aan de schandpaal zet. Dit lijkt me een overinterpretatie: nergens in de tekst wordt dit verband gelegd tussen zijn rol bij de eedaflegging en het bekneld geraken in de eik. Net als in onze Reynaert wordt Brun aan de schandpaal gezet vanwege zijn gedrag als bode. Widmaier is van mening dat de haan, de mees, de raaf en de kater verwanten van de vos zijn. Voor de kater Diepreht gaat dat op. Reinhart spreekt hem verderop in het verhaal aan met ‘sibbebluot’. Maar of dit geldt voor de andere dieren is de vraag. Reinhart noemt de mees ‘gevater’ en de raaf ‘neve’. Göttert wijst er echter op dat het woord ‘gevater’ ook kan betekenen ‘vriend van de familie’. Net als in het Middelnederlands hoeft ‘neve’ niet te duiden op bloedverwantschap. Wanneer Reinhart in de familie van de wolf opgenomen wordt, wordt hij ook ‘gevater’ genoemdGa naar voetnoot3. Het is opval- | |||
[pagina 23]
| |||
lend dat in de verhalen over de haan, de mees en de raaf Reinhart steeds een familielid van het slachtoffer ter sprake brengt, de vaders van Scantecler en Diezelin en het kind van de mees. De relaties tussen de vos en zijn slachtoffers zouden nog eens nader onderzocht moeten worden en daarbij zou zeker een vergelijking gemaakt moeten worden met het Franse voorbeeld. Soms komt het me voor dat Widmaier teveel vanuit het standpunt van iemand uit de twintigste eeuw redeneert. Zo kan ik me niet vinden in haar opvatting dat Heinrich meedogenloos de gebreken van de onschuldseed laat zien. Haar redenering om dat te bewijzen is krom: Auch wenn im Reinhart Fuchs der Eid nicht zustande kommt, ist davon auszugehen daß Reinhart ihn unter normalen Bedingungen geschworen und formal seine Unschuld bewiesen hätte. Bei seinem Beweis wären ihm die Schwachstellen dieses Rechtsmittels zugute gekommen. (p. 102) De eed is niet afgelegd. Ze baseert hier haar conclusie op een vermoeden van wat er gebeurd zou kunnen zijn als Reinhart de eed wel afgelegd had. Daarover staat niets in de tekst. Heinrich laat niet meer zien dan dat het bedrog met de relikwieën Isengrin alleen maar schande brengt. Het zou wel eens een moderne projectie kunnen zijn om hem te beschouwen als een criticaster van ‘vermolmde instellingen’ en ‘middeleeuwse praktijken’. Widmaier gaat volgens mij ook voorbij aan aanwijzingen in de tekst over hoe het verhaal geïnterpreteerd moet worden. Zo bevat het verhaal van Scantecler en Reinhart een expliciete moraal. Wanneer Scantecler ontsnapt uit de muil van Reinhart zegt de vos tegen zichzelf dat degene dom is die tot zijn eigen schade wraak wil uitoefenen. Dat is duidelijk een verwijzing naar de hoofse moraal. Een dieper liggende betekenis hoeft naar mijn mening in dit verhaal ook niet gezocht te worden. Temeer omdat in de proloog staat dat de vos vaak in moeilijkheden kwam door de listen die hij uithaalde. Dat brengt ons bij een omstreden punt: het karakter van de vos. Widmaier besteedt weinig aandacht aan de vos. Wie alleen het slothoofdstuk leest zonder het gedicht te kennen, zou zelfs de indruk kunnen krijgen dat de vos niet de hoofdpersoon van het gedicht is, maar de de leeuwGa naar voetnoot4. Over het karakter van de vos schrijft zij eerder in haar boek dat weliswaar op het eerste gezicht lijkt, dat de vos de verpersoonlijking van het kwaad is, maar door zijn gedrag brengt hij de ware aard van de dieren aan het licht. Net als Jauß vindt zij Reinhart een schelm, een positieve figuur. Deze visie wordt | |||
[pagina 24]
| |||
zeker niet meer algemeen aanvaard. Er zijn in de tekst aanwijzingen te vinden dat Reinhart wel degelijk de verpersoonlijking van het kwaad is. Zo doorziet de mees zijn ‘schalkheid’. F.P. van Oostrom en P. Wackers hebben overtuigend laten zien dat schalk een zeer negatieve term isGa naar voetnoot5. In de confrontatie met de verpersoonlijking van het kwaad blijkt de ware aard van de dieren. Mijn belangrijkste punt van kritiek is dat Widmaier niet diep genoeg nagedacht heeft over de literaire vorm. Wat zij onder satire verstaat schrijft ze pas in het slothoofdstuk. Zij gebruikt een moderne definitie van J. Brummack. Volgens zijn definitie is satire een literatuurvorm die zich kenmerkt door agressiviteit, protreptische intentie en vertekende weergave. Niet alleen had ze wel mogen uitleggen wat protreptisch betekent, maar ook had zij aan de orde mogen stellen of deze moderne definitie toepasbaar is op een middeleeuws dierdicht. Wackers heeft aannemelijk gemaakt dat dierverhalen in de middeleeuwen als fabels werden beschouwd, verzonnen verhalenGa naar voetnoot6. Om die reden komt het me voor dat de literaire wereld van de dieren niet zondermeer gezien kan worden als een vertekende weergave van de buiten-literaire werkelijkheid. Het hof van koning Vrevel mag niet vereenzelvigd worden met het hof van Frederik Barbarossa of zijn zoon Hendrik VI. Doordat zij dat wel doet ziet ze soms te vlug een allusie op de historische werkelijkheid. De opvatting dat de verwoesting van de mierenhoop een toespeling is op het veroveren van kastelen van de opstandige adel door de Duitse keizer is weliswaar gangbaar in de vakliteratuur, maar uit de tekst blijkt dat de mieren niet behoren tot het rijk van koning Vrevel. Daar wijst K.-H. Göttert in zijn editie ook opGa naar voetnoot7. Zoals de lezer zal begrepen hebben, heeft Widmaier me er niet van kunnen overtuigen dat de Reinhart Fuchs een rechtssatire is. De voornaamste reden daarvoor is dat het in haar boek ontbreekt aan een literaire analyse van het gedicht. Ze beseft onvoldoende dat de juridica gepresenteerd worden binnen een literair verband. Een blik op de literatuur die zij geraadpleegd heeft, maakt duidelijk dat zij weinig werken gelezen heeft van literatuurhistorici. Veelzeggend is het ook dat een register van besproken verzen in haar werk ontbreekt. | |||
[pagina 25]
| |||
Dat neemt niet weg dat ik haar rechtshistorische benadering uiterst waardevol vind. Ze is er uitstekend in geslaagd het rechtshistorische materiaal in het gedicht te ontsluiten en binnen een juridische context te plaatsen. Vooral de bespreking van de rechtsgang aan het hof is zeer verhelderend. Ze maakt overtuigend duidelijk dat de Reinhart Fuchs niet los gezien kan worden van de Duitse rechtspraktijk in de twaalfde eeuw. Haar uitweidingen over het recht zijn zo uitvoerig dat het werk ook gelezen kan worden als een uitstekende inleiding op het middeleeuwse recht in Duitsland. En niet alleen voor het Duitse recht, ook voor het Vlaamse. Het Vlaamse recht wijkt immers slechts in kleine details af van het DuitseGa naar voetnoot8. Haar werk is een ware ‘Fundgrube’ voor degenen die zich bezighouden met het recht in de Reynaert. Ik vond verwijzingen naar de beloning van boden en zelfs een verwijzing naar de toepassing van het recht van genade door de vorst. Hoogst relevant voor onderzoekers van de Reynaert vond ik wat ze schreef over de strafbaarheid van degenen die valse raad geven. Zoals bekend heeft F. Lulofs de stelling verkondigd dat Reynaert weliswaar moreel schuldig is, maar juridisch niets te verwijten valt, aangezien de vos alleen maar aanzet tot misdaden en zelfs niets doet. Widmaier schrijft dat in het Duitse recht gold dat de aanstichter van een strafbaar feit ook strafbaar was. Dat was voor mij aanleiding om te kijken of een dergelijke bepaling ook gold in Vlaanderen. En inderdaad, in het werk van R.C. Van Caenegem over het strafrecht in Vlaanderen wordt een dergelijke bepaling ook vermeldGa naar voetnoot9. De stelling van Lulofs dat de vos juridisch niets te maken valt, lijkt me dus niet houdbaar. Iedereen die het recht in de Reynaert wil bestuderen, doet er dan ook verstandig aan om Widmaiers boek te raadplegen. | |||
De relatie met de historische werkelijkheidHet staat buiten kijf dat Heinrich in de Reinhart Fuchs een relatie heeft willen leggen met de buiten-literaire werkelijkheid en in het bijzonder met de vredespolitiek van de | |||
[pagina 26]
| |||
Duitse keizers. Het woord ‘landvrede’ is daar een duidelijke aanwijzing voor: alleen de Duitse keizers hebben landvredes uitgevaardigd. ‘Een vrede’ was in de middeleeuwen niet wat wij eronder verstaan, maar een wapenstilstand. De normale toestand in de middeleeuwen was dat elke vrije man gerechtigd was een vete te voeren. Eigenrichting was in de twaalfde en dertiende eeuw een geaccepteerd verschijnsel, edellieden vochten onder elkaar oorlogjes uit. Het monopolie op het gebruik van geweld was niet voorbehouden aan de overheid, zoals dat nu het geval is. Echter voorafgaand aan de hofdag gebood de vorst ‘een vrede’, een periode waar het gebruik van geweld verboden was. Op de hofdag werd geprobeerd de strijdende partijen met elkaar te verzoenen, ‘pays te maken’. De rechtspraak was het sluitstuk van de vorstelijke vredespolitiekGa naar voetnoot10. De geschiedschrijvers aan het hof van Frederik Barbarossa roemden zijn vredespolitiek, anderen echter, zoals John of Salisbury, beschouwden hem als een tiranGa naar voetnoot11. Meestal is de Reinhart Fuchs geïnterpreteerd als een kritiek op de vredespolitiek van de Duitse keizersGa naar voetnoot12. Naar mijn mening echter is het gedicht bedoeld als ondersteuning van deze politiek. De Reinhart Fuchs verschilt slechts op enkele punten van de Franse branches en er zijn ook grote overeenkomsten met de Reynaert. Deze verhalen kunnen dan ook goed | |||
[pagina 27]
| |||
met elkaar vergeleken worden. In een vorige publikatie over Reynaert heb ik betoogd dat hoofsheid een mentale attitude is, die eruit bestaat dat men gericht is op het verwerven van eer door het goede te doen en het kwade te mijdenGa naar voetnoot13. Wackers heeft erop gewezen dat men in de middeleeuwen geloofde dat mensen in tegenstelling tot dieren in staat waren goed en kwaad te onderscheidenGa naar voetnoot14. Dieren konden goed van kwaad niet onderscheiden en lieten zich leiden door hun hartstochten. De dierenwereld is het tegendeel van de hoofse samenleving. In de Reynaert wordt getoond dat onhoofs gedrag leidt tot eerverlies. Ook in de Reinhart Fuchs kan een dergelijke relatie met de hoofse normen en waarden gelegd worden. Volgens de proloog van de Reinhart Fuchs is het verhaal geschreven opdat het publiek lering zou trekken uit het gedrag van de vos. Doordat hij iedereen wil bedriegen, geraakt hij dikwijls in moeilijkheden. In het eerste gedeelte van het verhaal mislukken de listen van de vos. Scantecler weet te ontsnappen omdat de vos zich niet kan beheersen en wraak wil uitoefenen. De mees, de raaf en de kater hebben zijn listen door. Het verhaal gaat naar een climax toe: de haan ontsnapt ternauwernood, de mees komt niet in moeilijkheden, maar kan geen wraak nemen, de raaf stuurt de jagers op hem af en ten slotte slaagt de kater erin hem in de val te lokkenGa naar voetnoot15. In het tweede gedeelte sluit Reinhart een verbond met Isengrin. Het zal de wolf nog berouwen schrijft de dichter, want hij zal alles in het werk stellen om de liefde van Hersint te winnen. De keten van gebeurtenissen die leidt tot de verkrachting van Hersint begint met het stelen van de ham door Reinhart en Isengrin. Isengrin laat voor Reinhart alleen het touwtje over waaraan de ham heeft gehangen. Een verwijzing naar dit verhaal staat in de Reynaert en Branche V van de Roman de Renart. Zowel in literaire teksten als in juridische documenten is een groot aantal vergelijkbare plaatsen te vinden. Volgens een middeleeuwse legende zou in het Engelse Dunmow een ham uitgereikt worden aan het echtpaar dat kon zweren dat het gedurende een jaar en een dag nooit ruzie gemaakt had. (Iets wat natuurlijk niemand kon zweren.) Nog in de zestiende eeuw moesten hammen als boete betaald worden bij echtelijke twisten of burenruzies in de Leidse buurten. De hammen werden daarna opgegeten tijdens de gezamenlijk maaltijd van de buurt. En in de Reynardus vulpes belooft de vos aan de | |||
[pagina 28]
| |||
wolf gevogelte, opdat de ‘vriendschap’ stand zal houden. Uit deze bronnen blijkt dat het delen van voedsel, vooral een ham, een belangrijke symboolfunctie had: het bevestigde dat men in ‘vriendschap’ leefde, dat men elkaar zou steunenGa naar voetnoot16. Isengrin verbrak de vriendschap door de ham die ze samen buit gemaakt hadden niet te delen. Door zijn laakbaar gedrag geeft Isengrin aan Reinhart de gelegenheid om zijn doel te bereiken. Het derde gedeelte van het gedicht is een variant op de hofdagfabel. Het gedicht eindigt in een climax met het villen van de dieren en de vergiftiging van koning Vrevel. Zowel in de Reinhart Fuchs als in branche X van de Roman de Renart als in onze Reynaert is de vos uit op het vel van zijn tegenstanders. In Reinhart Fuchs vernedert de vos de gevilde beer door te vragen of zijn pels te zwaar was. Als hij in deze winter advocaat van iemand zal worden, dan zal hij zeker een pels te leen krijgen, spot de vos, want dan heeft hij er echt één nodig. Deze verhalen moeten mijns inziens gezien worden tegen de achtergrond van de middeleeuwse opvattingen over een goede procesgang. Eén van de weinige bronnen die ons daar over inlicht is een juridische verhandeling, die meestal Leenrechten van Vlaanderen genoemd wordt. Volgens R. Opsommer is dit traktaat tussen 1300 en 1350 geschreven in de omgeving van Brugge. De verhandeling besluit met de woorden gericht aan de rechters, de leenmannen van de graaf: O ghi edele ende moghende, ghi doolt sere, dat ghi dese rechten, daer uwe edelhede ende moghenthede in begonste, ende bi gehouden is, laet vercranken, verbreken ende bevlecken met eenighen onrechte; want hets sere te vresene, waren dese rechte verloren, uwe edelhede soude sere ghemindert werden: de scalke, die dese rechte bevlecken, souden de eerste sijn die u vel scueren ende peitsen soudenGa naar voetnoot17. De rechters worden ervoor gewaarschuwd dat de schalken uit zijn op hun vel, met andere woorden dat de schalken hen willen onteren. De schalken geven ze daarvoor gelegenheid wanneer zij het recht niet handhaven. | |||
[pagina 29]
| |||
Kortom, de dierverhalen waarin dieren door toedoen van de vos gevild worden, zijn de literaire verbeelding van de opvatting dat de schalken geen gelegenheid zullen laten voorbijgaan om iemand aan het hof te onteren. De vos is immers het prototype van de schalk. De dichter van Reynaerts historie zegt het expliciet. Hij klaagt dat de hoven nu bevolkt zijn met Reynaerts nageslacht. Of het nu aan het hof van de paus of de keizer is, overal is het zo dat ‘Elck pijnt den anderen te steken off van sijnre eere’ (B 7686-7688)Ga naar voetnoot18. In geen enkel andere hofdagfabel dan de Reinhart Fuchs verkeert de leeuw in oorlog en geen enkel ander verhaal eindigt met de dood van de vorst. Hofdagen waren bedoeld om conflicten bij te leggen en vijanden met elkaar te verzoenen. Koning Vrevel schendt de hoofse normen door een hofdag, een dag om vrede te stichten, bijeen te roepen, terwijl hijzelf in oorlog verkeert. Dat hofdagen werden bijeengeroepen in tijden van vrede valt ook te lezen in een passage uit de Brabantse Yeesten. De anonieme voortzetter schrijft in dit werk over hertogin Johanna: Wanneer dat si hadde vrede
Van orloghe, dicwijl si dede
Jaerlijcs houden, te menegen stonde,
Tornoye ende tafelronde
Ende costelike hove...Ga naar voetnoot19
Hertogin Johanna riep dus haar hof bijeen wanneer haar land niet in oorlog verkeerde. De dichter zegt dat koning Vrevel de landsvrede uitvaardigde toen hij in ‘not’ verkeerde: in benauwde omstandigheden. Het onhoofs gedrag van koning Vrevel geeft Reinhart de kans om de vorst niet alleen te onteren, maar zelfs te vermoorden. Het verhaal eindigt niet met de dood van koning Vrevel. Na de dood van koning Vrevel volgen een tweetal verzen die dezelfde strekking hebben als de laatste verzen van het Dyckse handschrift. (Ze zijn ook te vinden in hs. A, maar daar niet aan het einde.) De dieren bedreigen Reinhart met de dood; de schalk wordt verdreven van het hof: | |||
[pagina 30]
| |||
Zo komt uit wat in de proloog van de Reinhart Fuchs staat. Nadat hij iedereen bedrogen heeft, geraakt hijzelf in moeilijkheden. Uiteindelijk blijkt dat zijn gedrag ook beestachtig is. Het verhaal eindigt positief met het verdrijven van de schalk van het hof. De idee dat de schalken van het hof verwijderd moeten worden is ook te vinden in een juridisch traktaat geschreven omstreeks 1400. In Het rechtsboek van Den Briel schrijft Jan Matthijssen dat de schalken uit de schepenraad, een gerechtshof, verwijderd moeten wordenGa naar voetnoot21. De relatie tussen de Reinhart Fuchs en de buiten-literaire werkelijkheid is gecompliceerd. De Reinhart Fuchs verplaatst het publiek naar een fictieve wereld van wilde dieren. Een wereld die echter in veel opzichten lijkt op die van de adel. In werkelijkheid ging het er vaak niet anders aan toe dan in het rijk van koning Vrevel. Mensen gedragen zich vaak als beesten. Ze handelen vaak zonder na te denken of iets goed of fout is. Een enkele maal doorbreekt de dichter het literaire kader door een toespeling te maken op contemporaine gebeurtenissen. Op dat moment stelt hij de wereld van zijn publiek gelijk met de wereld van de wilde beesten. Zo geeft koning Vrevel op aandrang van Reinhart Bohemen in leen aan de olifant en benoemt hij de kameel tot abdis van het klooster Erstein in de Elzas. Zowel de olifant als de kameel worden verdreven. Waarschijnlijk is dit een toespeling op de strijd om de macht in Bohemen tussen 1173 en 1189 en verwijzing naar de moeilijkheden in het klooster Erstein in de jaren 1191-1192. In Erstein benoemde Hendrik VI in 1191 een abdis, een benoeming die een jaar later ongedaan gemaakt werd. Door deze schenkingen werd de vrede in gevaar gebrachtGa naar voetnoot22. De goede verstaander zal begrepen hebben dat de dichter waarschuwt voor de kwalijke gevolgen van de raad van schalken, de slechte raadgevers van | |||
[pagina 31]
| |||
de vorst; ook aan het hof van de keizer gaat het er soms aan toe als aan het hof van koning Vrevel. Het verhaal Reinhart Fuchs is weliswaar verzonnen, maar de moraal van het verhaal is toepasbaar op de buiten-literaire werkelijkheid. De toehoorders kunnen er, zoals in de proloog staat, lering uit trekken. Onder die toehoorders kan de keizer geweest zijn. Er is geen reden aan te nemen dat kritiek op de vorsten altijd verzwegen werd. Willem van Hildegaersberch droeg in 1401 een gedicht voor de graaf voor, waarin hij de graaf opriep de stad Leiden beter te behandelen. De graaf, zo staat in het gedicht, werd misleid door valse intriganten en had de sleutelstad onverdiend ten achter gesteld. Waarschijnlijk had hij dat gedicht geschreven in opdracht van de stad LeidenGa naar voetnoot23. Het lijkt me niet onmogelijk dat Heinrich op één of andere manier verbonden was aan een hoge edelman die kritiek had op de benoeming van de abdis. | |||
ConclusieIn de Reinhart Fuchs en al die andere verhalen die rondom de vos geschreven zijn in de twaalfde en dertiende eeuw wordt het publiek voorgehouden dat onhoofs, beestachtig gedrag door de schalken aangegrepen zal worden om eerverlies toe te brengen. Een boodschap die van toepassing is op een publiek, waaronder de vorst, dat aanwezig is aan het hof en betrokken bij bestuur en rechtspraak. Het mag zeker niet uitgesloten worden dat de Reinhart Fuchs ooit voorgedragen is op een hofdag van de Duitse keizer. Wel lijkt het me onwaarschijnlijk dat Heinrich tot de directe omgeving van de vorst behoorde. De twaalfde en dertiende eewen waren vol geweld. Edelen gedroegen zich vaak als wilde beesten. In een tijd waarin de vorsten nog niet het geweldsmonopolie hadden, was het grote probleem hoe zij de vrede moesten handhaven. Hofdagen waren bedoeld om vrede te stichten, om verzoening in plaats van wraak tussen vijanden te bewerkstelligen. Een voorwaarde voor het succes van die dagen was dat mensen zich op die bijeenkomsten hoofs gedroegen, hun passies beheersten en dat de schalken die met hun gedrag de vrede in gevaar brachten van het hof verjaagd werden. Dierverhalen als de Reinhart Fuchs zijn een aansporing om zich aan het hof hoofs te gedragen. Zo ondersteunden dierdichten de vorstelijke vredespolitiek. Jan DE PUTTER | |||
[pagina 32]
| |||
|