| |
| |
| |
Reynaert op pad: beknopt verslag
200 Jahre Reineke Fuchs. Die Sammlung Friedrich von Fuchs, Linden (Hessen)
Op 27 augustus 1994 werd in het Duitse Wetzlar een vossetentoonstelling geopend. De aanleiding was, zoals eerder dit jaar voor de Goethe Reineke Fuchs-expositie in Hulst, het feit dat het 200 jaar geleden is dat Goethes meesterwerk in Berlijn voor het eerst werd uitgegeven. De organisatie was in handen van medewerkers van genoemd museum, de inrichting gezamenlijk met Friedrich von Fuchs. Het gebruikte materiaal kwam geheel uit de verzameling van Von Fuchs.
Uit de Austellungsbegleiter Zur Sache 4 haal ik enkele gegevens: Von Fuchs woont in Linden, onder de rook van Giessen. Zijn adelbrieven stammen uit 1826, toen een van zijn voorvaderen door de koning van Beieren in de erfelijke adelstand werd verheven. 27 jaar geleden begon Von Fuchs alles wat de Vos aangaat en verbeeldt te verzamelen. In die vele jaren zag hij niet alleen kans meer dan 1200 vosse-objecten bijeen te garen, maar ook zijn huis om te bouwen in een ‘Fuchsbau’. Geen moeite is hem te veel bij het vervolledigen van zijn unieke verzameling. Hierover straks meer.
Een ooggetuigenverslag.
De tentoonstelling is ondergebracht in het Stadt- und Industriemuseum, in de voormalige herberg en tiendschuur van de plaatselijke afdeling van de Duitse Orde. (Deze ridderorde is de Duitse evenknie van de Johannieterorde en de Orde van de Tempeliers.) De Orde werd in 1198 opgericht en in 1809 opgeheven, toen ook in Duitsland Napoleon het voor het zeggen had. Tot het complex, dat sindsdien in het bezit is van de stad Wetzlar, behoort ook het Lottehaus. Dit is genoemd naar Charlotte Buff, die als Lotte een hoofdrol vervult in Die Leiden des jungen Werthers, een werk van Goethe uit 1743 dat in de toenmalige Sturm und Drangperiode een enorme invloed had. Johann Wolfgang von Goethe verbleef van mei tot september 1772 te Wetzlar, waar hij als jonge jurist praktijk opdeed aan het Reichskammergericht, een gerechtelijke beroepsinstantie. De plaatselijke beheerder van de Duitse Orde had een beminnelijke dochter van negentien lentes, waarop Goethe smoorverliefd was, maar zoals bij zovele van zijn amoureuze verwikkelingen, ontstond er geen blijvende relatie tussen hem en zijn beminde en trouwde de aanbedene met een ander.
In het museum zijn diverse verzamelingen ondergebracht, waaronder de geschiedenis van de mijnbouw, archeologische vondsten, beeldende kunsten, heemkundige zaken en een belangrijke ruimte met industriële geschiedenis. De bouwgeschiedenis van de merkwaardige veelstijlige Domkerk wordt eveneens uitvoerig belicht.
In de ruime zaal waarin de fabricage van optische elementen centraal staat, nemen we plaats voor het bijwonen van de officiële opening. Naast het spreekgestoelte kijkt een (opgezette) vos brutaal het luisterend publiek in het gezicht. Hij heeft kennelijk pas gegeten. Enkele vogelveren hangen uit zijn bek. De directeur van het museum heet de ruim
| |
| |
honderd gasten welkom. Hij vertelt over de familie van de hondachtigen. Het geslacht der vossen omvat negen soorten. Onze vos behoort tot de soort ‘Vulpes vulpes’. Reineke en zijn ‘maghen’ behoren tot de subsoort ‘Vulpes vulpes fulva’. Het natuurlijk leven van dit dier wordt kort uit de doeken gedaan. De mens zou - en dit is opvallend - de enige (?) natuurlijke vijand van de vos zijn. Directeur H. Schmidt vertelt vervolgens enkele wetenswaardigen over Friedrich von Fuchs en zijn vosseverzameling.
Na dit welkomstwoord-met-inleiding wordt de zitting academisch. Aan het woord komt Dr. Anton Lothar Worm, ook in Linden woonachtig, die afgestudeerd is in de Germaanse taalen letterkunde, en gepromoveerd op een proefschrift over Reynke de Vos. Hij verhaalt de geschiedenis van de Duitse vos. Die is reeds eeuwenlang bekend, en ook als negatieve figuur. Immers Luther liet 450 jaar geleden al weten dat Reynke een schijnheilige is. Worm laat de geschiedenis beginnen in het Verre Oosten, meent dat de Indische jakhals de voorloper van de Westeuropese Reynaert is en vertelt dat Aesopus de jakhals ‘vereuropiseerde’ tot vos. Aesopus vertelde vele dierfabels die door anderen werden opgeschreven, en door weer anderen vertaald, met name in het Latijn (100 voor Christus tot 400 na Christus). Dan springt de spreker naar de twaalfde eeuw, waarin Nivardus in zijn Ysengrimus voor het eerst in de fabelgeschiedenis de dieren een naam geeft. De vos krijgt die van Reynardus. De Roman de Renart laat hij ontstaan in Noordoost-Frankrijk en bron zijn voor de Elzasser Middelhoogduitse Reinhart Fuchs en voor de Middelnederlandse Van den vos Reynaerde. Deze laatste is de interessantste omdat Willem voor het eerst een ‘epos uit een stuk’ schrijft. Hinrich van Alckmar herschrijft het werk en voegt er een vervolg aan toe. Zo ontstaat Reynaerts historie. Het werk wordt moraliserend van karakter. In 1498 wordt dan een Nederduitse versie gepubliceerd, waarvan de tekst van de hand van Hermann Bote is. Er zijn uitgebreide moralisaties toegevoegd. In 1752 vertaalt Gottsched deze Reynke de Vos in het Hoogduits en het is dit werk, dat Goethe heeft gebruikt voor zijn poëtisch oeuvre Reineke Fuchs. Goethe was gefascineerd door dit epos. Na aanvankelijk positief op de veranderingen van de Franse Revolutie te hebben gereageerd,
verandert zijn bewondering in diepe afschuw als hij hoort van de wreedheden die in naam van de revolutie in Frankrijk systematisch worden begaan. In Reineke Fuchs wordt deze slechte wereld tentoongesteld.
Niet alleen in de Reineke Fuchs wordt een menagerie gebruikt om de verworden mensengemeenschap uit te beelden. Dit deden de klassieke schrijvers al in de Oudheid, dat deden ook de middeleeuwers, en na Goethe doen het ook de negentiende- en twintigsteeeuwse schrijvers. Ook wij herkennen in ‘Reinke Fuchs’ onszelf en de situaties waarin wij leven. De tekst blijft actueel. Ook nu worden de kleine misdaden gestraft en blijven de grote ongewroken.
Na deze oratie laat Friedrich von Fuchs ons weten blij te zijn met ons aller aanwezigheid. Hij meent, dat deze tentoonstelling niet als een wetenschappelijke moet bekeken worden. Informaliteit en onderhoudendheid staan voorop. Vervolgens verklaart de museumdirecteur de expositie voor geopend, biedt hij mevrouw von Fuchs een ruiker rode bloemen aan
| |
| |
met de verontschuldiging dat ‘Fuchsien nicht zu haben waren’ en nodigt de gasten uit een glas te drinken en de verzameling te bezichtigen.
De tentoonstelling is in verscheidene, in elkaar overlopende zalen opgebouwd. De meeste vossen zijn in vele kasten en in verticale en horizontale vitrines ondergebracht, overzichtelijk en stuk voor stuk goed te bekijken. De wanden zijn behangen met vele tekeningen, gravures, lithografieën, aquarellen en olieverfschilderijen. Een indrukwekkende hoeveelheid. Een schier eindeloze variatie van vossen en vosjes, in hout, brons, blik, koper, steen, textiel, meerschuim, glas, tin en zelfs goud en zilver. De meeste objecten van de verzameling staan los van het fabeldier en van Reynaert, maar ook deze laatste komen uitgebreid aan hun trekken. De Engelse vossen zijn lijdend voorwerp van de jacht, in Duitsland zijn zij grappig wild. De vos als fabeldier is vooral te herkennen subject bij Aesopus en La Fontaine, terwijl Reynaert voornamelijk uitgebeeld wordt naar de illustraties van Wilhelm von Kaulbach. In prent en in boekvorm zijn ook de conterfeitsels van onder meer F.W. Kleukens, Walther Klemm, Lovis Corinth, Otto Schubert, Max Slevogt, Karl Steinel en Andreas Paul Weber te bewonderen. Enkele tientallen boeken hebben vooral de vos-in-het-algemeen, maar ook als fabeldieren en als Reynaert (Reineke) tot onderwerp. Twee opvallende zijn die van Hoffmann von Fallersleben en van Scheltema.
Nogmaals, een leerrijke en buitengewoon omvangrijke verzameling van alles wat de vos als artistiek object in de loop van de tijden heeft teweeggebracht. Het was zeker de moeite waard voor iedereen die in de vos is geïnteresseerd. En in een tentoonstellingsruimte om jaloers op te zijn.
Wim GIELEN
| |
200 Jahre Reineke Fuchs. Gert Westphal: Goethes Versepos Reineke Fuchs
De grootste Duitse dichter, Johann Wolfgang von Goethe, werd op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main geboren. In Wetzlar bestaat sinds 1974 een plaatselijke afdeling van de Goethe-Gesellschaft Weimar. Deze vereniging stelt zich ten doel de studie van Goethes geschriften te bevorderen en te beoefenen. Inbegrepen zijn onderzoek van de tijdsomstandigheden, van het literaire en wetenschappelijke werk van tijdgenoten en uitingen van kunst uit die tijd. Zij organiseert lezingen, voordrachten, concerten en studiereizen. Op de geboortedag van de meester is er elk jaar een bijeenkomst. Dit jaar werd herdacht dat Goethe 245 jaar geleden geboren is. Omdat 200 jaar geleden Reineke Fuchs in druk verscheen had men Gert Westphal uitgenodigd om dit gedicht te declameren.
De beroemde voordrachtskunstenaar woont in het Zwitserse Thalwil. Hij werd in 1920 in Dresden geboren. In 1945 begon hij zijn loopbaan bij de Bremer Kammerspielen en als leider van de hoorspelafdeling bij Radio Bremen. Later speelde hij toneel en regisseerde hij stukken in vele schouwburgen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. In 1960 verhuis- | |
| |
de hij naar Zürich om er te gaan werken in het Züricher Schauspielhaus. Ondertussen bleef hij actief als declamator voor nagenoeg alle Duitssprekende radiozenders.
De voorzitter van het Goethe-Gesellschaft, Friedrich Wilhelm Hedrich, was dan ook in zijn nopjes dat hij Gert Westphal kon inleiden op Goethes verjaardag 1994 in Wetzlar. De vereniging heeft 388 leden in een stad van 52.000 inwoners. Spijtig is wel te moeten vaststellen dat de overgrote meerderheid van de leden de pensioenleeftijd heeft overschreden. Ook in Duitsland heeft de jongere mens kennelijk iets anders aan zijn hoofd dan interesse te tonen voor de traditie in kunst en cultuur.
Zo'n 180 toeschouwers hebben plaatsgenomen in de bovenzaal van de muziekschool, die gehuisvest is in het voormalige fransciskanerklooster. In deze ruimte worden vanwege de vrij goede akoestiek dikwijls muziekuitvoeringen gegeven.
De voorzitter heet welkom en nodigt de ‘Konig der Vorleser’ uit, Goethes Reineke Fuchs voor te dragen. Het kennelijk geïnteresseerde publiek is in gespannen afwachting van wat komen gaat.
Gert Westphal is een forsgebouwde grijsaard, die een welluidende stem bezit, zowel in de hoge als in de lage registers. Hij moduleert met gemak en weet de verschillende personages een eigen klankkleur te geven. Reineke zelf heeft een ‘zingende’, opgewekte stem, terwijl koning Nobel een majesteitelijke bas bezit. Grimbart de Das spreekt in een Noordduits dialect en Lampe de Haas komt, zo te horen, uit Sachsen, zo verzekert een Duitse medeluisteraar mij. De mimiek van Westphal is expressief en vol energie. Pantomimisch valt op dat hij, ofschoon hij nauwelijks beweegt, gratieus een spanning suggereert, die het verhaal helpt verstaan. Het publiek leeft mee en schuifelt voorzichtig op zijn stoel bij spannende momenten, en grinnikt ingehouden en nauwelijks hoorbaar bij humoristische situaties. De recitant blijft de gehele tijd boeien en weet de aandacht van het publiek aan een stuk door gedurende 80 minuten vast te houden. Zeker een knappe prestatie, vooral als je bedenkt dat hij zijn forse leesmap al die tijd met de linkerhand heeft vastgehouden.
Hoewel mijn vrouw en ik hebben genoten van een voortreffelijke voordracht van een grootmeester, moet mij ook wat kritiek van het hart. Ik had er mij van tevoren geweldig op verheugd eindelijk eens Goethes meesterwerk voorgelezen te krijgen in de originele uitvoering. Het viel mij dus rauw op het lijf - bijna letterlijk - toen na de eerste regel bleek dat we geconfronteerd werden met een prozatekst. Bovendien een omwerking van Goethes Reineke, die, van jongere datum zijnde, ook niet de geest van de meester ademde. Een goede tekst, maar niet wat ik had mogen verwachten bij de aankondiging in de uitnodiging: ‘Gert Westphal, mit Goethes Versepos Reineke Fuchs zu Gast’. We hebben waarschijnlijk naar de versie van Erich Ponto zitten luisteren, prozaïsch en plastisch, maar geen gedicht van Goethe.
In 80 minuten kan men natuurlijk niet het gehele verhaal voorlezen, en er is misschien niets moeilijker dan het kiezen van zaken die weggelaten moeten worden, maar menigeen zou het anders hebben gedaan. De eerste daging door Braun de Beer ontbreekt en, wat
| |
| |
Jan Goossens zeker als onmogelijk zal overkomen, de gehele geschiedenis van de onfortuinlijke kater Hinze wordt weggelaten. Vervolgens krijgt ook de biecht die Reineke op zo een intrigerende wijze bij Heerneef Grimbart uitspreekt geen schijn van kans. In het tweede deel vallen de volgende scènes weg: de tweede aanklacht van Isegrim, de vervolgbiecht bij Grimbart en de beschrijving van de kleinodiën, die deel uitmaken van de gefantaseerde schat van koning Emmerich. Met het schrappen van dit laatste fragment ben ik het eens, omdat ik het het zwakste tekstdeel van Reynaerts historie vind. Ik kan me, contre coeur, nog voorstellen, dat de hemicastratiescène het moest afleggen. De Duitsers kennen immers Van den vos Reynaerde niet, noch Reynaerts historie, en bij mijn weten is De gecastreerde neus nog niet in het Duits vertaald, zodat onze oosterburen niet zo uitdrukkelijk zijn voorbereid op de scabreuze fragmenten uit onze Reynaert. Bij Goethe staat de volgende tekst:
Alle schlugen auf ihn; es kam mit zackiger Gabel
Hastig der Pater herbei und glaubte den Räuber zu fällen
Hinze dachte zu sterben; da sprang er wütend entschlossen
Zwischen die Schenkel des Pfaffen und biß uns kratzte gefährlich,
Schändete grimmig den Mann und rächte grausam das Auge.
Schreiend stürzte der Pater und fiel ohnmächtig zur Erden.
Unbedachtsam schimpfte die Köchin: es habe der Teufel
Ihr zum Possen das Spiel selbst angerichtet. Und doppelt,
Dreifach schwur sie: wie gern verlöre sie, wäre das Unglück
Nicht dem Herren begegnet, ihr bißchen habe zusammen.
Ja, sie schwur: ein Schatz von Golde, wenn sie ihn hätte
Sollte sie wahrlich nicht reuen, sie wollt ihn missen. So jammert'
Sie die Schande des Herrn und seine schwere Verwundung.
Endlich brachten sie ihn mit vielen Klagen zu Bette,
Liessen Hinzen am Strick und hatten seiner vergessen.
Zoals men ziet, een uiterst summiere passage vergeleken met de oorspronkelijke scène uit Van den vos Reynaerde. Ook in Reynaerts historie wordt deze scène heel wat aanschouwelijker voorgesteld en veel uitvoeriger beschreven. Het lijkt mij daarom aanvaardbaar dat Westphal voor zijn voordracht, in tijdnood, dit fragment wegliet. Maar het spijt me, dat de daging door Braun de beer, door Goethe voortreffelijk weergegeven, niet voorgedragen werd.
Toen we eenmaal gewend waren aan de tekst die wel werd gereciteerd, hebben we ons toch kostelijk geamuseerd met het gebodene. De declamatie was van hoog niveau en deed ons gedurende de voordracht vergeten dat we eigenlijk voor Goethe gekomen waren. En dat is in ieder geval een, ook als zodanig bedoeld, compliment voor Gert Westphal en voor de organisatoren van de 245ste viering van de geboortedag van Johann Wolfgang von Goethe.
Wim GIELEN
| |
| |
| |
Congresdag rond middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden
Op 14 oktober 1994 organiseerde de vakgroep Nederlands van de K.U. Nijmegen in de Foyer van de Nijmeegse stadsschouwburg een druk bijgewoond en bijzonder boeiend symposium over Middelnederlandse verzamelhandschriften. Hoogtepunt van de dag was de presentatie van het eerste volume uit de reeks ‘Middelnederlandse verzamelhandschriften’, die hopelijk een erg lang leven is beschoren. Als besluit van de dag werd het eerste exemplaar van de reeks, de editie van het Geraardsbergse handschrift (Brussel, K.B., 837-845) overhandigd aan Jan Deschamps. Tijdens het symposium werd vooral ingegaan op het zo goed als onbekende Geraardsbergse handschrift, een bonte bundeling van 89 teksten, waaronder raadsels, spreuken, moralistische en catechetisch materiaal, een routebeschrijving van Parijs naar Rome, een pelgrimsverslag, kalenders, teksten voor de biecht en stervensbegeleiding en artes-teksten. Wellicht was het een persoonlijk gebruikshandschrift van een lokale seculiere geestelijke.
De volgende volumes uit de reeks zijn het handschrift van Jan Philips (Berlijn) en het Tübingse handschrift (beiden 1995) en voor 1996 het Comburgse handschrift, waarin een van de volledige Reynaertteksten is opgenomen (hs. A).
Op het symposium waren vooral de lezingen van P. Wackers over Het belang en de mogelijkheden van de studie van verzamelhandschriften en van J. Janssens en J. de Vos over Het Comburgse handschrift voor de Reynaerdisten van belang. In beide lezingen stond de functie van het handschrift ter discussie evenals de produktie ervan. Men lijkt meer en meer het idee te verlaten van sterk georganiseerde scriptoria die werkten onder de leiding van een hoofdkopiist. De vraag werd gesteld of dergelijke codici niet het werk zijn van een ad hoc conglomeraat van zelfstandige beroepsschrijvers. Bovendien werd de vraag herhaald of handschrift A als de beste getuige van Willems tekst gehandhaafd kan worden. Opvallend is dat diverse teksten uit het Comburgse handschrift parallelle ingrepen (bijvoorbeeld een sterkere ironisering) vertonen. Men zou dan moeten besluiten dat een zeer creatief kopiist/bewerker (de hoofdscriptor die dan op een voorbeeldtekst aantekeningen maakte alvorens hij de teksten liet kopiëren?) aan het werk is geweest. Het door W.Gs Hellinga en F. Lulofs aangekondigde gestarte tekstkritisch onderzoek dient in elk geval verdergezet te worden. Onderzocht zou dan o.a. moeten worden of weglatingen en veranderingen een specifiek patroon vertonen en kunnen verwijzen naar een opdrachtgever of bewerker. In de Comburgse redactie lijkt de nadruk te liggen op het nuttige, het exemplarische en het moraliserende.
Terwijl Jozef Janssens enkele schoonheidsfoutjes uit de Davidsfondseditie (1991) toelichtte, verdedigde Jo de Vos zijn hypothese dat de moderne Duitse toevoegingen in de Comburgse Reynaerttekst van de hand zijn van de beroemde Jacob Grimm. Tevens bracht hij een verslag van de restauratie van de codex, die een slordige negentiendeeeuwse restauratie teniet deed. Perfect is de nieuwe inbinding echter niet omdat het blok zo strak is ingebonden dat de tekst in de vouw nog nauwelijks te lezen is.
[R.v.D.]
| |
| |
| |
Reynaertkranterevue augustus-november 1994
Laten wij op de ‘voois’ van de Nederlandse negentiende-eeuwse dichter Tollens juichen: ‘Hef aan de luit!’, want na de taart, de bonbons, het brood en weet-ik-nog-veel is nu ook de Reynaert-jenever ‘uit!’ Van Oostvlaamse oorsprong, een vocht dat uit de zuiverste granen werd gepuurd en ‘dubbel doorgehaald’ is om aldus het aroma naar verheven sferen te laten opwolken. Een vossig hartverwarmertje na een koude wintertocht, maar ook, zo de promotors uitbazuinen, een delicatesse, ‘heerlijk gekoeld bij een zomers gevarieerd visbuffet’. Welaan rosse vriend, fluks weer Isegrim opgetrommeld om met zijn domme staart in een of ander wak te gaan hangen. Onze smaakpapillen staan al op scherp. Maar nog meer culinair genot, o op tongstrelingen gemunte Reynaerdofiel! Op ‘kroegentocht in het land van de kriek’, zijnde het milde Pajottenland, kan je welgezind neerstrijken na veel krom ge-pad in ‘De rare Vos’, gestaan ende gelegen ter Marktplein 22 te Schepdaal. In de ‘spinder’ geuren welige Brabantse ingrediënten en rijpt de eigenstreekse lambiek. Voor een prikje worden die heerlijkheden op je tafel getoverd zonder dat je door een of ander hol hoeft te kruipen. Pikante bijzonderheid: het café had als vorige eigenaar een roodharige, excentrieke edelman! Zou er dan toch iets zitten in de reïncarnatietheorie? Jan en alleman komt er: van politici in nesten tot bekende sportlui als Merckx en consoorten. Wat zou een dolende vossejager er dan niet zijn pootje onder tafel mogen steken in een gelagzaal die gonst van hoe-het-vroeger-was. Schol!
Genoeg gevreet en gezuip. Begeven wij ons nu op een ander consumptief pad waar wij onze oude maat Bruun opnieuw ontmoeten, want zo wordt gemeld in De Huisarts: ‘De berengekte woedt voort’. Uitgever Fontein voert ene Gertom De Beer (sic) ten tonele om uit zijn pen een heuse berengids te persen. Voor 450 BF kan je hem inpikken. En dan je verdiepen in dierentuinberen en... hoe kan het anders in onze zakelijke tijd, in adressen van verkopers en makers van teddyberen. Geen gespleten eik meer vandaag, maar handig verpakte consumptiebijbels. Maar misschien ben je uitermate verheugd o.a. te vernemen dat men in Mechelen zelfs beren met een staartje maakt. Arme Bruun, je wordt niet meer ten dode afgeranseld, neen de moderne Abelkwaks of bezitters van kromme benen en andere sierlijkheden verknuffelen je nu tot weerloos speelgoedding of surrogaatbeddegenoot of... ze steken je in het zoveelste leuke pakje. In de Brugse Streekkrant werd gemeld dat het beroemde Brugse ‘beertje van de loge’ (zie Tiecelijn, 1994, p. 30-31) een nieuw pak kreeg ‘aangetoorteld’ - zo Streuvels het zou verwoorden - naar aanleiding van de ‘Braderie 't Beertje’. De oudste Bruggeling werd getooid als schilder Hans Memling.
En de berekous is nog niet af. Vrouwe Ogherne maakt geen ‘lantaarns’ meer, maar beklom met bekwame spoed enkele Brugse historische gebouwen om van daarboven knuffelbeertjes naar beneden te gooien terwijl de leperse snoezepoezen dansten op het getuut van fanfare ‘Eendracht en Kunstijver’. Arme Bruun, de reien waren te ver af om je te laten afdrijven naar betere oorden.
[Marcel RYSSEN] |
|