Tiecelijn. Jaargang 4
(1991)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
De International Reynard SocietyDe International Reynard Society is een aantal malen genoemd in eerder verschenen afleveringen van Tiecelijn. Meestal werd aandacht besteed aan Reinardus, het jaarboek van deze vereniging maar ook is bijvoorbeeld aangekondigd dat het negende colloquium ervan in Groningen gehouden zou worden van 22 tot 26 juli van dit jaar. Dat colloquium was een groot succes. Dat leek aanleiding genoeg om nu eens niet te volstaan met een korte vermelding, maar deze voor het Reynaertonderzoek toch belangrijke vereniging wat uitgebreider voor te stellen. En zo volgt hier een schets van haar geschiedenis, haar organisatie en haar doelstellingen. Het plan om een vereniging gericht op de studie van de Europese dierenepiek op te richten ontstond in 1972. In dat jaar besloot het ‘Instituut voor Middeleeuwse Studies’ van de Universiteit te Leuven haar derde internationale congres te wijden aan ‘Aspects of the Medieval Animal Epic’Ga naar voetnoot1. Dit besluit werd genomen, omdat men vond dat de dierenepiek in het internationale onderzoek verhoudingsgewijs (te?) weinig aandacht kreeg. Van waar kon dat onderzoek beter een impuls krijgen dan vanuit het land dat Van den vos reynaerde en Reynaerts historie had voortgebracht? Het congres in Leuven trok brede internationale belangstelling en de ‘vossejagers’ ontdekten -een beetje tot hun eigen verbazing- dat ze toch nog met een redelijk aantal waren. De uitwisseling van gegevens en opinies was levendig en het enthousiasme was groot. Velen vonden het jammer dat een congres over juist dit onderwerp slechts een eenmalige gelegenheid was. Kenneth VartyGa naar voetnoot2, hoogleraar Franse letterkunde aan de universiteit van Glasgow en op dat moment de enige onderzoeker in Engeland die zich met de Roman de renart en met name met de iconografische invloed van die groep teksten bezig hield, was een van die mensen en bij hem kwam het idee op om het er niet bij te laten en een vervolg te geven aan de bijeenkomst in Leuven. En zo organiseerde hij in 1975 in Glasgow een | |
[pagina 109]
| |
nieuw congres rond de dierenepiek, met in zijn achterhoofd de gedachte dat als dat weer een succes zou blijken daarmee net bestaansrecht voor een nieuwe wetenschappelijke vereniging -gericht op de dierenepiek- bewezen zou zijn. Varty had weinig middelen tot zijn beschikking en bovendien geloofde hij dat de kwaliteit van een congres niet bepaald wordt door het aantal deelnemers, maar door de kwaliteit van de lezingen en de mogelijkheden die geboden worden tot wetenschappelijke discussie. Hij nodigde dus uitsluitend specialisten uit. Dat had twee gevolgen. Op de eerste plaats noemde hij de bijeenkomst bescheiden een ‘colloquium’ en geen congres. En op de tweede plaats ontdekte hij dat met uitsluitend specialisten op het terrein van de dierenepiek zelfs geen colloquium te organiseren is, zodat hij het onderwerp verbreedde, niet alleen tot de doorwerking van de dierenepiek, maar ook tot de fabel en de fabliau, het korte komische verhaal, dat door zijn vertelprocédés, satirisch karakter en antihoofse gerichtheid een zekere overeenkomst vertoont met de dierenepiek. De bijeenkomst kreeg dus de naam Colloquium on the Beast Epic, Fable and Fabliau. Die naam en objectsaanduiding zijn tot op de dag van vandaag blijven bestaan, al wordt de vereniging zelf sinds 1987 systematisch aangeduid als de International Reynard Society/Société Internationale Renardienne. In Glasgow kwamen door omstandigheden vooral Engelse, Nederlandse en Belgische onderzoekers bij elkaarGa naar voetnoot3. Het plan om een nieuwe vereniging op te richten ontmoette veel sympathie, maar men neigde tot voorzichtigheid. Er werd een comité gevormd dat de mogelijkheden zou onderzoeken en er werd besloten om nog een nieuwe bijeenkomst te plannen, ditmaal in Amsterdam. Het colloquium in Amsterdam vond in 1977 plaats en daarna achtte men de zin van de vereniging bewezen en lag het patroon vast: iedere twee jaar een colloquium. En zo volgden colloquia in Munster (1979), Parijs/Evreux (1981), Turijn/St. Vincente (1983), Spa (1985), Durham (1987), Lausanne (1989) en Groningen (1991). In de achttien jaar dat de Reynaertvereniging nu feitelijk bestaat is veel veranderd en toch ook veel hetzelfde gebleven. De vereniging is nog niet zo erg groot (er staan iets meer dan 300 namen in het adressenbestand, en de colloquia worden bezocht door zo'n 100 à 120 wetenschappers. Daarmee is de Reynard Society de kleinste van de wetenschappelijke verenigingen die zich met een middeleeuws onderwerp bezighouden. Velen menen overigens, dat die kleine omvang de voornaamste reden voor haar vitaliteit is. De mensen die op de colloquia komen, zijn niet meer in meerderheid afkomstig uit Engeland en de Lage Landen. Vanaf Amsterdam hebben de Fransen in aantal gedomineerd en omdat ook nogal wat deelnemers uit andere landen romanist zijn, is het Frans de meest gebruikte voertaal. (Officieel is de vereniging drietalig (Frans, Duits, Engels) en ze accepteert ook lezingen en artikelen in andere talen.) | |
[pagina 110]
| |
Tot de ‘harde kern’ van de vereniging behoren -behalve onderzoekers uit Frankrijk, Engeland en de Nederlanden- verder een aantal wetenschappers uit Italië, de Verenigde Staten en Japan. Dat laatste verdient misschien enige toelichting. Het beste onderzoek naar de manuscripten van de Roman de renart in al zijn aspecten (editie, filiatie, tekstkritiek) wordt op dit moment in Japan verricht. Uitleggen waarom dat zo is, zou te ver voeren. Voor die Japanse Roman de renart-onderzoekers zijn de congressen van de Reynaertvereniging de efficiëntste manier om in contact te blijven met hun Europese collega's. Die ‘harde kern’ komt elk colloquium en wordt dan aangevuld met een aantal anderen die een ‘uitstap’ maken vanuit hun normale bezigheden naar de wereld van dierenepiek, fabel of fabliau. Bij die anderen is steeds een ruim contingent onderzoekers uit het land waar het congres wordt georganiseerd. De Duitsers zijn het laatste decennium duidelijk ondervertegenwoordigd geweest. In Groningen waren er gelukkig weer wel een aantal Duitse mediëvisten. Hopelijk zal dat ook de komende colloquia zo zijn. Die wens wordt niet uitgesproken uit een behoefte om deelnemers uit zoveel mogelijk landen te hebben, maar omdat de Duitse mediëvistiek zeer breed en zeer goed is. Met name op het terrein van de literatuurgeschiedschrijving zijn de laatste jaren de belangrijkste vernieuwingen uit Duitsland gekomen. Een internationale wetenschappelijke vereniging kan daarom niet goed zonder Duitse inbreng. De International Reynard Society is nogal losjes georganiseerd. Iedereen kan lid worden. Er is geen inschrijfgeld noch een toelatingsprocedure. Een briefkaartje naar een van de secretarissen is voldoendeGa naar voetnoot4. Aan het lidmaatschap zijn geen plichten verbonden, maar ook nauwelijks rechten. Het kan wel voordelig zijn. Het jaarboek van de vereniging, Reinardus (zie verder), is namelijk vrij prijzig maar kan aan individuele leden van de vereniging met een merkelijke korting geleverd wordenGa naar voetnoot5. Ik zei dat aan het lidmaatschap nauwelijks rechten verbonden zijn, omdat de International Reynard Society buitengewoon autocratisch wordt bestuurd. Vanaf de informele oprichting in 1975 tot 1987 is Kenneth Varty voorzitter geweestGa naar voetnoot6. In die tijd heeft hij de leiding gegeven aan de Society, bijgestaan door een wisselende groep mensen. Daarin hebben twee Nederlanders een belangrijke rol gespeeld, nl. N. van den Boogaard en T. Hagtingius. De eerste, hoogleraar Franse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, heeft veel aan de organisatie gedaan en hij heeft voor het onderzoek naar de fabliaus een vergelijkbaar inspirerende rol gespeeld als Varty dat gedaan heeft voor het onderzoek naar de dierenepiek. Tobias Hagtingius was een figuur op de achtergrondGa naar voetnoot7. Hij is vooral belangrijk ge- | |
[pagina 111]
| |
weest vanwege zijn onwrikbaar geloof in het belang van een Reynaertvereniging en vanwege de inspiratie die er van zijn geloof op anderen uitging. In 1987 is Kenneth Varty uit eigen beweging als voorzitter afgetreden. Hij heeft zich laten opvolgen door een bestuur, dat hij zelf heeft samengesteld. (Het bestaat uit een voorzitter (G. Bianciotto, rector van de universiteit van Poitiers), twee vice-voorzitters (G. Mombello, Turijn; K. Busby, Oklahoma), twee secretarissen (B. Levy, Hull; P. Wackers, Nijmegen) en vertegenwoordigers van de Amerikaanse en Japanse onderzoekers.) Het bestuur komt echter uitsluitend tijdens de colloquia bijeen. Het feitelijke werk wordt gedaan door de twee secretarissen. De leden kunnen tijdens de algemene vergadering (deel van ieder colloquium) hun mening over alles geven, maar het bestuur neemt zijn eigen beslissingen. Deze ondemocratische structuur voldoet in de praktijk uitstekend. De doelstelling van de vereniging is nl. de bevordering van onderzoek. Zij probeert die doelstelling op twee wijzen te organiseren: op de eerste plaats door specialisten de gelegenheid te geven informatie uit te wisselen en te discussiëren, en op de tweede plaats door een snelle publikatie van goede nieuwe onderzoeksresultaten na te streven. De gelegenheid tot gesprek wordt gerealiseerd op de colloquia, die de vereniging niet zelf organiseert. Zij zoekt mensen die dat voor haar willen doen. Het publiceren van onderzoeksresultaten houdt zij wel in eigen hand en wel via haar jaarboek, ReinardusGa naar voetnoot8. Voor beide activiteiten zijn continuiteit en deskundigheid zeer belangrijke voorwaarden. De organisatoren van een colloquium moeten kunnen terugvallen op mensen die de ‘tradities’ van de vereniging kennen en die alle gewenste informatie snel kunnen leveren. De tijd die geïnvesteerd moet worden in de produktie van een jaarboek is zo groot, dat alleen continuïteit een dergelijke onderneming rendabel maakt. Daarom blijven bestuursleden zeer lang aan en hebben zij in de praktijk een volledig mandaat. Zolang de colloquia goed georganiseerd worden en Reinardus op tijd blijft verschijnen, zal dat wel niet veranderen. Nog even iets over Reinardus. Men is tot het publiceren daarvan overgegaan om twee redenen. Op de eerste plaats bleek het publiceren van de Handelingen van een colloquium voor de organisatoren ervan meestal een hele klus. De uiterlijke verzorging was van wisselende kwaliteit en de tijd tussen het colloquium en het uitkomen van de Handelingen werd steeds langer. De Handelingen van Turijn-St. Vincente lieten vijf jaar op zich wachten en die van Spa zijn nog steeds niet gepubliceerd. De tweede reden was, dat de organisatoren alles publiceerden wat hen werd aangeboden. Dat veroorzaakte enerzijds gedeeltelijk de vertraging (lang niet iedereen stuurt een beloofd manuscript op tijd in), maar leidde ook tot publikatie van uitgesproken zwakke studies. Als je onderzoek wilt bevorderen, hoort het voorkomen van de publikatie van zwak onderzoek ook bij je taken. | |
[pagina 112]
| |
Daarom is besloten om vanaf Durham de publikatie niet aan de organisatoren van een colloquium over te laten maar die in eigen hand te nemen en wel via een jaarboek. Hèt voordeel van dat laatste is duidelijk. Er treedt geen vertraging meer op doordat niet iedereen op tijd zijn kopij instuurt. De mededeling dat de manuscripten die na een bepaalde datum worden ontvangen niet meer in aanmerking komen voor publikatie in het eerstkomende nummer, heeft tot een duidelijke toename in de discipline van auteurs geleid. Andere voordelen van de jaarboekvorm zijn dat de omvang van de afzonderlijke delen kleiner, dus hanteerbaarder, is geworden en dat er nu een standaardstructuur is waar alle artikelen aan voldoen. De afgelopen vier jaar is ook gebleken dat Reinardus heeft geleid tot een snellere publikatie en tot een toename van de gemiddelde kwaliteit van de artikelen.
De International Reynard Society is nu 18 jaar oud en zij vertoont alle trekken van een jongvolwassene die de wereld vol energie tegemoet treedt. In Groningen zijn de colloquia tot het magische jaar 2000 gepland. In 1993 zal Orléans de gastheer zijn, voor 1995 heeft Düsseldorf zich aangeboden, voor 1997 is er een voorlopige toezegging uit Italië en in 1999 zullen de Reynaertonderzoekers zich naar Poitiers begeven. Reinardus heeft zich in zijn korte bestaan reeds een goede naam verworven, ook buiten de kring van de vereniging en door deelnemers aan het colloquium in Groningen zijn reeds zoveel bijdragen ingeleverd dat ook Reinardus de toekomst met vertrouwen tegemoet kan zien. Maar of de International Reynard Society een even lang bestaan zal hebben als de figuur waaraan ze haar naam ontleend heeft, dat moet voorlopig even worden afgewacht.
Paul WACKERS |
|