| |
| |
| |
Portret: Andre Stoop, onophoudelijk in Reynaerts spoor
André Stoop
Wie vandaag de modern-ruime stadsbibliotheek van Sint-Niklaas binnenstapt, kan zich nog nauwelijks de enge Cipieragezaaltjes voorstellen waar destijds diezelfde bibliotheek ondergebracht was. André Stoop was er sinds 1946 stadsbibliothecaris. Hij voerde er de gebruikelijke pioniersstrijd. Amper zes uur per week open, sombere en tegen elkaar aangedrukte boekenrekken, niet voorzien van het epitheton katholiek dus per definitie verdacht, zo niet te mijden (de eminente dichter-leraar Anton van Wilderode kreeg van een toenmalige superior een duidelijk verbod in die profane bibliotheek te laten ontlenen), een jeugdbibliotheek mocht niet, kortom het was knokken om de zaak recht te houden. Maar André Stoop hield hem niet alleen recht, hij wist de instelling op te tillen naar haar hedendaags niveau, koppig, creatief en vanuit een vastomlijnde visie. Toen wijlen Franz van Dorpe, een bijzonder erudiet man, de burgemeestersjerp om de lenden kreeg, werden lang gekoesterde dromen realiseerbaar. Vandaag boogt de hoofdstad van het ‘soete land’ op een modelbibliotheek met een uitzonderlijk rijke boekenverzameling en tevens werd de bibliotheek een actief cultureel centrum waar uiteraard ook Reynaert bijzonder welkom was en nog altijd is (en niet alléén in de Reynaertzaal).
| |
Het eerste spoor: de Reynaertroute
1955, zo hoorden en lazen wij het reeds vele malen, was het begin van het Reynaertrouteproject. Neen, zegt André, de eerste kiemen moeten in mei 1946 gesitueerd worden. In die maand werd op zijn initiatief de Bibliotheca Wasiana gesticht. Meteen stond de ‘Wase’ vos in de focus van belangstelling. Alles wat kon op de kop getikt, werd aangeschaft. Waar men nu stukken van mensen voor betaalt, werd toen voor twintig frank of zo ingepalmd en zo ontstond geleidelijk een waardevolle Reynaertverzameling. Op 26 maart 1947 hield Jozef de Wilde zijn eerste voordracht over de toponymie van de Reynaert in het Waasland. Motor achter dit Reynaertgebeuren en vele andere initiatieven was André Stoop. Tot dr. Jozef Goossenaerts de Wazenaars kwam provoceren met zijn ‘drieste’ bewering dat de Reynaert een exclusieve Gentse aangelegenheid was. André Stoop en
| |
| |
anderen waren meteen geprikkeld om de grote kanonnen op te stellen. Er werden heemkundige uitstappen ingericht naar het vroegere ‘Koningswoud’ ofte foreest, zegge en schrijve juli 1954. Herman van Dommele ontwierp kaarten die een beeld moesten scheppen van de Wase ontbossing vanaf de Reynaerttijd tot nu. En zo werden de graven van Vlaanderen betrapt die in Daknam belangrijke akten tekenden, Daknam dat aan de rand van dit oude foreest lag. Bodemkundigen werden ingeschakeld (pollenanalyse) en zo werd er beroep gedaan op professor Snacken die zich o.a. ingroef in de overstromingen van de Wase polders. Men zag het Reynaertlandschap opdoemen. Er moesten bewijzen verzameld om de Gentenaars te ‘beschamen’. Men wilde achterhalen wat gebeurd was in het ‘soete lant’. Intussen voordrachten met of zonder dia's en vanaf oktober 1954 beet broeder Aloïs zich vast in de materie. Hij schreef zijn befaamd artikel over de Geografie van de Reynaert (V.T.B. 28.11.54). Begin 1955 bespreekt Anton van Wilderode Van den vos Reynaerde als literair werk. De intussen befaamde toponymist dr. M. Gysseling trekt nieuwe horizonten open met uitkijk naar de Gentse abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs. Bibliotheca Wasiana blijft uitnodigen: in maart 1955 een voordracht van dr. Verhulst over de bezittingen van de voornoemde abdijen. En intussen gooide de Hollandse professor Hellinga zich in de Reynaerdeske strijd. Omdat hij als kamergeleerde aanvankelijk niets van de Reynaerttoponymie begreep, besteeg de koene professor het stalen ros om de gehele vermoede Reynaertstreek te verkennen. Dit alles om maar te verduidelijken dat toen op 26 mei 1955 het Reynaertpad werd ingehuldigd, reeds een opmerkelijke aanloop was genomen en dit vooral onder impuls van de wakkere bibliothecaris André Stoop en zijn kind, de Bibliotheca Wasiana, die in al die initiatieven een creatieve vinger in de pap hadden. Terloops
wijst André op de belangrijke rol die Jozef van Overstraeten, voorzitter van Vlaamse Toeristenbond, toen gespeeld heeft: het speciale nummer van De Toerist, het Poelsbeeld later in het Stadspark, het glasraam van Staf Pijl in het gemeentehuis van Belsele. Hij haalt ook even op de toenmalige plaatselijke V.T.B.-voorzitter, dr. L. Everaert uit de vergetelheid (Het land van Reynaert, p. 126; Everaert staat achter de bank in gezelschap van Wase vossejagers). En broeder Aloïs, die voor bankteksten zorgde, het lettertype bepaalde, mede met André met weinig middelen de praktische realisatie op zich nam en de gemeentebesturen en andere instanties voor dit project warm probeerde te maken. Er bestond toen al een duidelijk plan om een routebeschrijving uit te geven. Niet te tellen verkenningen vooraf, geen zondag ging voorbij of Marcellijn Dewulf (vader van onze tekenaar Ivo) en Louis Lavaert togen met bus naar een of ander Waas oord om daar dan te voet iedere morzel grond te verkennen. Tot op de meter wisten die kerels er alles over. Er bestond een plan voor bewegwijzering, Gaudaen tekende... allemaal teamwork dat vertrok van de Bibliotheca Wasiana. André zelf bezit bijzonder weinig uit die tijd, een rijke persoonlijke Reynaertcollectie heeft hij niet. Alles zit in de bibliotheek, kan daar bekeken en geraadpleegd worden. Een verzameling die - en André zegt het met wat weemoed en ontgoocheling - nog rijker had kunnen zijn, als de belofte van Maurice Nonneman ooit bewaarheid was geworden. Belofte ten spijt, bijna alles zit nu in Stekene.
| |
| |
| |
Het tweede spoor: de Reynaerttentoonstellingen
1955 mag een definitief startpunt genoemd worden van een rijkgevulde Reynaertenveloppe. Eén van de volgende eminente sprekers was professor Paul de Keyser, zodat rustig mag gezegd dat alle grote tenoren van het Reynaertonderzoek, wetenschappelijk of amateuristisch, in Sint-Niklaas over de vloer kwamen. In 1955 had ook voor de eerste keer een tentoonstelling plaats over ‘Reynaert in het boek en de beeldende kunst’, maar deze werd overtroffen door een volgende tentoonstelling waarvan André Stoop zo niet de enige initiatiefnemer dan toch de bezielende motor was. In mei 1955 in het museum en uitgebreider nog, grootser van allure in het Sint-Niklase stadhuis van 3 tot 30 september 1971 ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Samen met wijlen meester Willem Melis, fervent vossejager, wist André Stoop zoals burgemeester F. van Dorpe schreef ‘op onmiskenbare wijze de eenheid van de Nederlandse cultuur op treffende wijze’ te illustreren. De catalogus werd samengesteld door André met de zeer gewaardeerde hulp ook van Jan Deschamps, toen wetenschappelijk attaché bij de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel. Kwamen aan bod: de handschriften van Reynaert I en II, handschriften van (andere) middeleeuwse dierenverhalen; originele muziekpartituren; tekstuitgaven, bewerkingen en navertellingen, dramatische bewerkingen; Reynaert in vreemde taalgebieden; middeleeuwse uitgaven in verband met de Reynaert; studies over de Reynaert; Reynaert in de beeldende kunst: miniaturen, grafisch werk, schilderijen, brandglasramen, beeldhouwwerk, meubelkunst (de scribanen van meester Willem Melis en mevrouw Nolf-Janssens de Varebeke), toneelkostuums en maskers, kleinkunst en fotoreprodukties van kunstwerken. Samen goed voor 398 nummers in de vandaag nog zeer waardevolle catalogus.
| |
| |
André geniet na wanneer hij meer anekdotisch vertelt over de voorbereiding. Zo bezat Camille Huysmans twee in brons gegoten beeldjes van Albert Poels. Dus maar naar Huize Sans Souci getogen waar het beenmager conglomeraat van Tijl, een Reynaert en een beetje een duivel zijn oude, maar nog zeer actieve dagen sleet (was in die tijd kamervoorzitter!). Uiteraard waren brieven voorafgegaan en het bezoek mocht dus. Kamiel was niet thuis. Welke beeldjes waren dat nu? Want voor de verbaasde ogen van André wemelden op alle denkbare plaatsen beeldjes allerlei. Mevrouw die van het geval niet wist, belt dus haar echtgenoot in Brussel op. En die zegt ‘ja, doe maar, die twee Reynaertbeeldjes, geef maar mee’. Zo ging dat blijkbaar bij Huysmans, ‘neem maar mee’, ook al kenden zij elkaar van haar noch pluim. Geen plichtplegingen of contracten en andere serieuze spullen: ‘pak weg’, sans souci... In elk geval, André Stoop leerde bijzonder veel interessante mensen kennen. ‘Verrijkend was dat’, zegt hij, en met een blik waarin een genietende herbeleving maar ook een beetje heimwee ligt, kijkt hij achteloos de catalogus in.
| |
Het derde spoor of het avontuur van een scribaan
De zoon van de gekende tandarts Kumps las in een Duits tijdschrift over de veiling van een scribaan ‘waarop beesten en zo werden uitgebeeld’. De foto was duidelijk: het ging over Reynaert. Kumps verwittigde meteen Willem Melis. Maar respijt was er niet, reeds de volgende dag ging de veiling door. Melis belt Stoop op. Dat hij ‘subiet’ moet gaan kijken of het geval de moeite waard is. Dezelfde dag is er gemeenteraad en André Stoop taxiet gezwind naar ‘la ville lumière’. Licht was er blijkbaar te over, want eens het scribaan gezien belt hij direct terug: inderdaad de moeite. Hij mocht tot 300.000 BF bieden, de stadsontvanger zou de volgende morgen komen. De veiling ging door in het Palais Galliera, de grootste veilingbeurs van Parijs. Het te verwerven meubel was het nummer 113 van de catalogus en werd omschreven: ‘histoires des animaux’. Wij schrijven 7 juni 1974. Markante bijzonderheid: het scribaan had toebehoord aan Victor Hugo (sommigen betwijfelen dat) die het in 1855 zou gekocht hebben toen hij verbleef op de Grote Markt in Brussel. André Stoop startte met een goed bod om medeliefhebbers meteen te ontmoedigen, wat blijkbaar het geval was, want niemand bood hoger. Voor 240.000 BF werd het zeldzaam meubel bezit van Sint-Niklaas (het zou nu zeker 1.500.000 BF waard zijn).
Maar nu moest de aanwinst ook nog naar ‘huis’ gebracht worden en dat bleek een ander paar mouwen. Ingeschakeld werd de toenmalige gekende ‘blauwe camionet’ met een ‘pompier’ als chauffeur. Aan de Franse grens bekeken de douaniers het in dekens gewikkelde meubel met zekere argwaan. Wat is dat? Hoeveel heeft dat gekost? 2400 anciens francs. Goed, ge moogt door. Maar de Belgische douane had meer tijd nodig en vóór de ‘pompier’ van dienst vertrekken kon, was de argwanende Fransman daar terug. Zijn frank
| |
| |
was gevallen: het ging om een ‘pièce d'art’, dat mag Frankrijk niet buiten en ‘ge moet niet proberen langs een andere grenspost, want die zijn verwittigd’. Het scribaan werd met benepen hart in het douanekantoortje getorst en morgen moest het ‘pièce d'art’ terug. Terug thuis werd naar het consulaat-generaal van Rijsel gebeld. Geluk, want de consul-generaal was toch wel een Gentenaar zeker, en om de euforie volledig te maken: zijn eega was van... Sint-Niklaas. Zij woonden in het huis naast het consulaat. Terloops, die consul, de heer Jacques, is vandaag verbonden aan het Hof, een hoge piet! Te zijnen huize werd een toelating getekend op ‘uw verantwoordelijkheid’. Er werd contact opgenomen met de ambassade in Parijs waar, u raadt het nooit, een zekere Hollants van Loocke werkzaam was. Zaak was de uitvoerpapieren te bemachtigen. Eerst moest iemand van het Louvre komen kijken of het hier in werkelijkheid ging om een ‘pièce d'art d'origine française’. Hij bekeek wat in zijn ogen een ‘meubeltje’ was en wij maar sterk ondersteunen dat het om een Vlaamse kast ging, over Reynaert (Roman de Renart!) en over Victor Hugo geen gebenedijd woord. Eindresultaat: het scribaan mocht over de grens en werd aldus een kostbaar Sint-Niklaas' bezit. Via de verkoper werden nog pogingen ondernomen om de nazaten van Victor Hugo te contacteren, maar deze wilden onbekend blijven.
| |
Een laatste spoor (voorlopig?): het Reynaertspel
Ik dacht: het dossier Reynaert-Stoop zit erop, maar hij haalt fluks een volle doos documentatie boven omtrent het Reynaertspel van 1973, toen door Mark Liebrecht geregisseerd. Bij dergelijke manifestaties plegen acteurs en regisseurs het meest in de spot te komen en niemand praat over de man achter de schermen die het complexe geheel van een dergelijke onderneming coördineert. In 1973 was dat André Stoop. Hij toont mij een lijvig schrijfboek met de verslagen van alle vergaderingen. Geheel het gezin zat er tot over de oren in. Folders, programmaboekjes, contacten, te veel om op te noemen, adressenbestand, vergaderingen voorzitten, de gehele rimram van activiteiten die het ingewikkelde web van een massaspel moeten samenspinnen. Een turbulente tijd.
En nu, vraag ik? Ik hoor wat ik verwachtte: nooit meer werk gehad. Natuurlijk het tempo zal wel wat lager liggen. André Stoop ‘geniet’ namelijk van een pensioen, maar wie het heilig vuur in de aderen weet vloeien, komt daarom niet tot rust. Jurylid spelen, les geven, schrijven en lezen, werk te over. En Reynaert blijft in het middelpunt bekoren. Op de werktafel ligt ‘ons’ Land van Reynaert. André Stoop leest het kritisch door en hier en daar tekent hij wat op, een kleine correctie, een aanvulling die er volgens hem bij moet. Wij wachten vol belangstelling de notities in van deze oprechte Reynaerdofiel die het Waasland door en door kent en de culturele hartslag van de laatste vijftig jaar a.h.w. in zijn eigen lichaam bestendig heeft gevoeld. Hij kan erover meepraten.
Marcel RYSSEN |
|