| |
| |
| |
Uit boek en tijdschrift
Reinaart de Vos. Hertaald door Clement Vermaere. Met originele tekeningen van Gustave van de Woestyne. Leuven, Davidsfonds, 1985. 595 BF.
Ik kan het mij zo voorstellen: Clement Vermaere, gezeten in zijn rustige werkkamer aan de Tinelstraat in Sinaaidorp, het hem zeer vertrouwde Reynaertverhaal genietendhertalend, nu hij om gezondheidsredenen zijn taak van gemeentesecretaris had moeten neerleggen. Hij hield van de Middelnederlandse epiek en kort voor zijn dood beëindigde hij de hertalingen van Karel ende elegast, Beatrijs en Van den vos reynaerde. Het was nooit zijn bedoeling de resultaten te publiceren, het was eerder zijn manier van blij herbeleven. Wat hij voor de zoveelste maal las, omzetten naar eigen visie, aanvoelen en vertrouwd-zijn-met. Een herscheppen van de verhalen naar zijn maat. Davidsfonds Leuven gaf postuum het manuscript van het Reynaertverhaal uit en deed dat op een merkwaardige wijze. Een gevoelige inleiding van Vermaeres vriend Anton van Wilderode, de prachtige tekeningen van Gustave van de Woestyne, die eertijds reeds Streuvels' prozanavertelling hadden gesierd, een fijnzinnige vormgeving van Gregie de Maeyer. Knap ingebonden in linnen, goudbedrukt omslag, mooi stevig papier dat de kleur heeft van oude folianten en een lettertype dat precies op dat papier zweemt naar de oude lettertypes.
Ik suggereerde het al: geen vertaling, ik zou zelfs zeggen geen eigenlijke hertaling, zoals de titelbladzijde nochtans vermeldt, maar een zeer persoonlijke benadering van het verhaal, een interpretatie naar eigen aanvoelen. Vermaere schrijft a.h.w. zijn eigen Reynaertverhaal, uitweidend, inkortend, anticiperend, herschikkend, verklarend, zeker subjectief, modern gekleurd, in een ruimte die voor de hedendaagse lezer herkenbaar is. Hij stelt de dieren voor zoals hij zeer persoonlijk hun karakters heeft ervaren, past zijn taalgebruik en beeldspraak daarbij aan en laat doorheen het geheel een belegen en a.h.w. ingehouden humor ‘wazigen’ die eigen is aan wijze mensen die de relativiteit van de dingen des levens beet hebben. En hij doet dat in een lenige taal. Hij kent de mogelijkheden van de taal, haar melodie, weet te plooien in volkse vlotheid, ieder vers valt op zijn pootjes. Grote poëzie is het niet, maar wel een berijming die iedereen toelaat het beroemde dierenverhaal binnen te gaan en te verstaan. Een boek voor de gewone mensen die hij wellicht als gemeentesecretaris menigmaal voor zich had. Het hoeft geen twijfel dat hij in zijn positie menig Reynaerdesk gebeuren heeft beleefd. Geen bitterheid hield hij eraan over, maar een speels begrijpen en humorvolle realiteitszin. Dat voel je als je zijn ‘hertaling’ leest. Hij plaatst trouwens het gebeuren in de hem meest vertrouwde ruimte. Hij heeft het over de ‘Dries’ (groen dorpsplein) van Sinaal, het gehucht Lijs- | |
| |
donck, Boudelo, het Gravensteen te Gent (waar Nobel hof houdt). Herhaaldelijk wordt het Waasland genoemd, Reynaerts nest is er trouwens ook gelegen. En een beetje maatschappijkritisch voegt Vermaere eraan toe dat het toen nog een ‘natuurgebied’ was.
Pittoresk, snedig, geestig, volks, gespiegeld aan eigen interpretatie, en toch trouw aan het originele verhaal. Misschien mag ik het zo samenvatten. Dat wil daarom nog niet zeggen dat ik altijd even enthousiast ben over wat ik te lezen krijg. Minnaar van de originele tekst schrik ik minstens toch even op van sommige verzen, zoals wie te gulzig schrokken krijgen streptokokken en dit aan het adres van Bruin de beer. En als de vos hem bloedend aantreft na zijn pijnlijk avontuur, vat Vermaere dit samen als perte total. Nog een paar versjes die me wat doen steigeren: Hangen moet die rooie / die wel praat met mooie / woorden, maar wiens doening is ‘contrair’ aan zoening. Dat ‘contrair’, maar ik hoor het zo door de volksmond zeggen.
Waarom weet ik niet, maar de passage die ik steeds kritisch doorprik is de fameuze Tibeertbeet ten detrimente van 's papen zoete gespeel en de manifeste reacties van Reynaert die niet direct voor literaire hoogstandjes vatbaar zijn. Vermaere vertelt het gezwind-leuk, de Middelnederlandse ‘klippen’ omzeilend in kiese mildheid.
en voelde hoe een steen vloog
midden in zijn rechter oog,
maar het spinrokken daalde
En Julocke:
| |
| |
'n wind, in al die rapte,
Dit navertellen heeft mij in menig opzicht bekoord en niet in het minst om zijn snaaksheid en lenig-volkse taal. Davidsfonds-Leuven weze geprezen om dit initiatief, ook al komt deze bespreking wel even na datum. Tiecelijn verheugt zich desalniettemin uitermate
op en vloog als zwevend...
... om kond te doen van dit heuglijke boek.
Marcel RYSSEN
| |
Jacob van Maerlant, Het boek der natuur. Samenstelling en vertaling: Peter Burger. (Griffioen). Querido, Amsterdam, 1989. 220 BF.
In de Griffioenreeks verscheen een vertaalde bloemlezing uit Maerlants Der naturen bloeme, het eerste bestiarium in het (Middel-)Nederlands. Peter Burger zorgde voor een boeiende selectie uit Maerlants beestenboek en bovendien voor een goede vertaling. Reynaerdianen zullen vruchteloos naar de vos zoeken, maar het werkje is natuurlijk niet voor hen (alleen) geschreven.
Maerlants werk was een bewerking en vertaling van De natura rerum van Thomas van Cantimpré, een Zuidnederlandse dominikaan (eerste helft twaalfde eeuw). Zowel Maerlant als Thomas van Cantimpré gebruikten de natuur in dit Boek der natuur als aanleiding om te moraliseren. Maerlant wijzigde echter meermaals die moraal en transponeerde hem: wat bij Thomas bedoeld was voor geestelijken, boog Jacob om voor wereldlijke heren. Meer hierover is te vinden in een boeiend artikel van dezelfde auteur, nl. Katholieke dieren. De schepping voor leken verklaard door Jacob van Maerlant, gepubliceerd in het
| |
| |
laatste nummer van Literatuur (jg. 7, nr. 2, maart-april). Alle dieren (viervoeters, watermonsters, vogels etc.), maar ook de planten en edelstenen zijn te vatten in een goddelijk plan. In dertien hoofdstukken wordt dit duidelijk gemaakt. Geen vos dus, maar wel bijvoorbeeld de bonasus, die zich tegen jachthonden verweert door middel van zijn uitwerpselen en de pilosus (half man, half dier). Ook Pancer de bever komt aan bod. We leren dat hij zich verweert tegen zijn achtervolgers door zijn teelballen -waarvan gezegd wordt dat ze een helende werking hebben- af te bijten. Omdat de beverstaart naar vis smaakt, konden de christenen tijdens de vasten probleemloos beverstaart eten. Wie meer van deze bijzonderheden wil weten, schaffe zich dit zeer plezierige, en voor ons twintigste-eeuwers zeer curieuze boekje aan.
Rik VAN DAELE
| |
L. Peeters, Merovingian Foxes and the Medieval Reynard, in: Amsterdamer Beiträge zur alteren Germanistik. Band 29-1989. (Festschrift für J.A. Huisman zum 70 Geburtstag). Amsterdam, 1989.
Hoewel het niet in onze gewoonte ligt alle wetenschappelijke artikels betreffende de Reynaertmaterie te becommentariëren, menen wij toch af en toe op een aantal belangwekkende artikels in te moeten gaan. Het moge een aanzet zijn tot onontbeerlijke, maar nog onbestaande ‘Reynaertregesten’. De bijdrage van Peeters boeide ons in twee opzichten.
1o Peeters betoogt dat Van den vos reynaerde geen bourgeoisliteratuur is geweest, maar dat het werk een klerikale en aristocratische doelgroep heeft gehad. Toch heeft de dierenepiek en de ganse theriofore folklore en ‘book’-lore haar wortels in het volk. Voor onze contreien is dat een oude Frankische en Merovingische volkstraditie die zowel in folklore (gesproken woord en gebruiksvoorwerpen) als in ‘booklore’ (geschreven woord en iconografisch materiaal) regelmatig opduikt vanaf de zevende tot de dertiende eeuw en uiteraard later. De meest bekende stapsteen hierin is wel de ‘Lex Salica’, waarin verwijten als ‘vos’ en ‘haas’ beboet worden. Peeters trekt parallellen tussen Van den vos reynaerde en een vermanende brief van bisschop Frodebertus aan zijn kloosterzusters zich niet te laten verleiden door de vossepraat van bisschop Importunus (zevende eeuw). Peeters wil niet suggereren dat er enige relatie zou bestaan tussen deze brief en Van den vos reynaerde of de tussenstappen ernaar toe. Maar aan de hand van (twaalf) passages toont hij aan hoe beide literaire produkten putten uit eenzelfde levend en geïntegreerd substraat van dierenverhaalschat en -beeldspraak met satirische grondtoon. Hij legt
| |
| |
hierbij een nauw verband tussen vossen en vrouwen. Volgens hem leidde deze ontvoogding tot inversie van de feodaal sociale orde (twaalfde eeuw), waarbij de vrouw het voor het zeggen krijgt, niet enkel in litteris maar ook de facto. Hiervan is in Van den vos reynaerde menig exempel te vinden.
Samen met kennis van de semiologie van de gecodificeerde ruimte (oef!) en het inzicht in de allusies op politieke situaties en personen, appeleerde Van den vos reynaerde aan een erudiete doelgroep.
2o Peeters bespreekt in een tweede deel de grote rol die de kloostergemeenschappen speelden, niet alleen in de verspreiding, maar vooral in de produktie van middeleeuws literair werk. Hij beklemtoont de rol van de benedictijner- en de cisterciënzergemeenschappen. In deze context schuift hij nogmaals Willem van Boudelo (abdij te Klein-Sinaai-Stekene) naar voren als mogelijke alias voor ‘Willem die madocke makede’. Deze conversus was Waaslander, verkeerde als klerk van Margareta in de hoogste (hoofse) kringen, kende recht en rechtspraak en was als deskundige betrokken bij de verkoop en schenking van grafelijke en abbatiale gronden. Hij bleef als dusdanig actief tot rond 1260, tijdstip waarop volgens Peeters het Reynaertverhaal werd geproduceerd.
[H.H.]
| |
Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Ed. E. Cockx-Indestege en F. Hendrickx. 3 vol. Leuven, Peeters, 1987.
In het in 1987 verschenen hulde-album voor Dr. Jan Deschamps verschenen tal van bijdragen van vrienden en collega's. Om zelf in die hulde mee deel te nemen, gaan we hier kort in op een aantal interessante Reynaertbijdragen uit deze bundel. Dr. Deschamps is nl. zelf een deskundige op Reynaertgebied. Zo was hij o.a. mede verantwoordelijk voor het lange Reynaertiemma in de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur en speelde hij een hoofdrol bij de ontdekking van de Reynaertfragmenten H, nu Brussel K.B hs. IV 774.
Amand Berteloot stelt de vraag: Waarom zouden wij aan Westvlaanderen denken, wanneer wij alles zo goed in Holland kunnen plaatsen? en heeft het over Rijmonderzoek in ‘Reynaerts Historie’ (Vol. II, pp. 389-99). Hij gaat hier in tegen de door Heeroma geponeerde stelling dat de auteur van de tweede Reynaert uit Zuid-Holland of het Utrechtse zou komen. Op basis van de rijmvormen uit het tweede deel van RH. (waar de anonieme dichter zelfstandig te werk ging) en rekening houdend met het feit dat de tekst van RH. vrij jong is en enkel in latere Hollands-Utrechtse handschriften bewaard is, besluit Berteloot na een rijmanalyse dat de dichter -zoals voordien reeds door Muller en
| |
| |
Teirlinck werd beweerd- te zoeken is in Oost-Vlaanderen of in het oosten van Zeeuws- of West-Vlaanderen.
Bart Besamusca bestudeert de uitzonderlijke manier van opmaak van Reynaerthandschrift G: Opmaak en voordracht: de Rotterdamse fragmenten van ‘Van den vos Reinaerde’ (Vol. II, pp. 123-31). In dit handschrift met een klein formaat (bladspiegel van 65 mm. breedte) wordt de laatste letter van elk rijmpaar slechts eenmaal geschreven op de rechterrand van de bladspiegel en wordt de lege ruimte opgevuld door lange strepen tot de bladrand. Hoewel Besamusca een decoratieve functie niet uitsluit, wijst dit verschijnsel naar de functie van dit handschrift, dat een professioneel voordrachthandschrift was. Ook in andere handschriften (o.a. een dertiende-eeuws Tristanfragment, O.N.B. Ser. nova 3968) is deze opmaakwijze een hulpmiddel voor een snelle oriëntatie bij de voordracht.
Nabeschouwingen over de ‘Reinaert’ (Vol. II, pp. 147-52) zijn een reeks losse overwegingen betreffende een aantal punten die M. Gysseling aanbrengt als aanvulling van zijn Inleiding van de Reynaertvertaling van K. Jonckheere, uitgegeven bij Manteau (1978). Achtereenvolgens komen aan bod: de overspelige wolvin (en het verband met een Latijnse woordspeling), Filips van den Elzas als koning Nobel, Bellijn de ram, Vermandois, het Gentse Sint-Veerleplein als gerechtsplaats, Hijfte, de rechte straat, Hulst (het dorp uit de Reynaert), Criekenpitte, Elmare en Kluize.
[R.V.D.]
Verder verschenen:
J.R. SCHEIDEGGER, Le Roman de renart ou le texte de la dérision. (Publications romanes et françaises, CLXXXVIII). Genève, Droz, 1989. 85 SF. |
|
J. BATANY, Scène et coulisses du ‘Roman de renart’. Paris, Sedes, 1989. 155 FF. |
|
Le roman de Renart. Branche XI. Les vêpres de Tibert Le Chat. Traduites en français moderne par JEAN DUFOURNET. (Traductions des classiques français du Moyen Age, XL). Paris, Champion, 1989). |
|
In dezelfde reeks: Branche X. Renart et le Vilain Lietard. Trad. J. DUFOURNET. (Traduc tions des classiques..., XLII). Paris, Champion, 1989. 50 FF. |
|
W. LIEBCHEN, Der witzige Reineke Fuchs. Die fabelhafte Erzählung von.... Rhön-Grabfeld/Kilianshof, Gudrun Liebchen, 1989. 36 DM. |
De Franse titels zijn wetenschappelijke werken, het Duitse boek is een bewerking. Graag vernemen wij van onze lezers nog andere nieuwe titels. De mogelijkheid bestaat dat van een of meerdere van deze boeken later nog een recensie in deze nieuwsbrief zal verschijnen. |
|