Tiecelijn. Jaargang 2
(1989)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Uit boek en tijdschriftJ. goossens, De gecastreerde neus. Taboes en hun verwerking in de geschiedenis van de Reinaert. (Leuvense Studiën en Tekstuitgaven, N.R. 8). Leuven/Amersfoort, Acco, 1988. 152 p. 495 BF.In dit boek van 152 goedgevulde bladzijden onderzoekt Jan Goossens twee scabreuse scènes (let op mijn verhullend taalgebruik) uit de Reynaerttraditie van zowel Reynaert I als II. De eerste passage (R I en II) vertelt hoe de pape, na het doelgericht ingrijpen van Tibeert, de helft van zijn rijvaardigheid kwijtraakt tot grote consternatie van Julocke, de tweede (R II) toont ons Reynaert die in zijn duel met Isegrim, door een greep onder de gordel, de wolf teistert in zijn procreatievermogen. Jan Goossens pluist het Reynaertverhaal uit in de nederlandstalige traditie voor jeugdigen en volwassenen. Hij doet uit de doeken hoe sinds de eerste versie, dóór Reynaert II en het volksboek, tot de bewerkingen en hertalingen in de 19e en 20e eeuw, het obscene, scabreuse en scatologische element werd getaboeïseerd, om pas gedurende het laatste decennium uit de hypocrisie van de verhulling te ontsnappen. De castratiescène van de pape wordt ook iconografisch onderzocht: taaloverschrijdend tot Wilhelm von Kaulbach (1846) en voor het nederlandstalige gebied alleen, tot vandaag de dag. Goossens heeft steeds een goede neus gehad voor de iconografie. Ook in De gecastreerde neus demonstreert hij duidelijk de parallel tussen woord en beeld. M.a.w., naarmate Reynaert in jaren toeneemt, wordt ook de hemdslip van de pape langer. Kortom, Tibeerts voorkeur voor gewijde testikels wordt afgeleid naar lekenneuzen. In een apart hoofdstuk Overpeinzingen, bezint de auteur zich over de verpreutsing in het Reynaertverhaal en over de thans weer toenemende liberalisering. Hij opent een indrukwekkende parenthesis waarin de sublimatie van de fallus tot neus grondig wordt toegelicht. Hij doet dit mede aan de hand van Laurence Sternes Tristram Shandy en Gogols De neus. Met gegevens uit een breder literair spectrum (Bredero, Shakespeare, Rabelais,...), Germaanse spreekwoorden, taaleigen en volksgebruiken, tekent hij de tijdloosheid van fallische symboliek die de neus meedraagt. Langs Van | |
[pagina 33]
| |
Eeden en Grass laat hij die sexuele symboliek doorstromen naar de moderne pers en de politieke propaganda. Hij introduceert daarbij De naam van de roos als kogelgewricht naar o.a. de middeleeuwse delectatio-et-utilitas-instelling. De inkapseling van de lach en de bruikbaarheid van zowel het wezenlijk goede als het wezenlijk slechte als didactische (lees moraliserende) hefboom. Goossens past deze inzichten toe op de Reynaert. Hoe wordt het taboe daar vertaald. Hij zoekt naar de achtergronden van die taboeisering en van de moderne onttaboeïsering. Hierbij is de Reynaert nog slechts aanleiding voor een cultuur-historische en cultuur-filosofische benadering van de sexualiteit in de samenleving en in de geschreven communicatie. Hij stelt duidelijk de fluctuaties vast in de sexualiteitvertaling. Na de golf van middeleeuwse open-en-bloot, door het golfdal van het contrareformatorisch- verlichtings- Victoriaans verhullen, komt de kop van de agressief-pornogeweld-golf aanrollen. ‘Wij kunnen dus ook vermoeden hoe toekomstige Reinaertbewerkers zullen omspringen met wat zolang taboe is geweest.’ Hier wil ik toch even kwijt dat wat Goossens vermoedt reeds welig tiert. In de moderne toneelbewerkingen wordt met het taboe geen loopje, maar een looping genomen. Wat Paul de Monts Reinaert overkwam in | |
[pagina 34]
| |
Brasschaat, vorig jaar, liet aan duidelijkheid niets te wensen over. En de Vossen te Antwerpen waren, op zijn zwakst uitgedrukt, loops. Ook Forest en Cabanes hebben in hun Reinaert de Vos, Hermeline en Hersinde gestript tot op de naad. In een nananaoverwegingGa naar voetnoot1 relativeert de auteur de verwijten van sexuele hypocrisie van de modernen aan de brave bewerkers en hertalers van de Reynaertmaterie in de 19e en 20e eeuw. Zij hebben op hun manier getracht het antisexueel syndroom (Van Ussel) te verstoren. Het laatste hoofdstuk, volle 30 p., is gewijd aan een beschrijvende primaire bibliografie. Tot de 19e eeuw bevat die zowel de Latijnse, Franse, Duitse, Engelse als nederlandstalige bronnen. Vanaf 1800 bestaat ze uit een auteur-alfabetische lijst van Reynaertbewerkingen, -hertalingen, -navertellingen in het Nederlands. De schooledities vindt men in de tekst zelf. Een register van illustrators en indices sluiten het boek af. De gecastreerde neus is een studie die perfect in de lijn ligt van de moderne secundaire Reynaertliteratuur: een analyse van duidelijk vaststelbare fenomenen gekoppeld aan een synthese van quasi-onaantastbare besluiten en een bespiegeling die op haar beurt weinig ruimte laat voor kritiek. Om een tweede reden is ze modern. Dank zij betere, d.i. onbevooroordeelde inzichten in doen en denken van de middeleeuwse mens, evolueert de Reynaertfiguur naar zijn oorspronkelijk paradigma: de felle, de schelm, de schurk. Vom Sünder zum Schelmen evolueren we van schelm naar schoelje. (D.L. Spillemaeckers, Reynard the Fox: The Evolution of his Character in Select Medieval Beast Epics, Michigan, 1970; L. Schwab, Vom Sünder zum Schelmen, Frankfurt, 1971; R. Van Daele, De metamorfose van Reynaert de Vos, in Liber amicorum André Stoop, Sint-Niklaas, 1987.) Ik geef nog een derde reden waarom het boek in die nieuwe trend zit. Goossens brengt een uitgebreide primaire bibliografie van Reynaert in het Nederlandse taalgebied. Een degelijke bibliografie werd al vaak in uitzicht gesteld, maar tot heden toe slechts occasioneel en summier geserveerd. | |
[pagina 35]
| |
Het boek leest bijzonder vlot. Het werd duidelijk in twee fasen geschreven. Het beschrijvende eerste deel is spetterend en niet gespeend van humor. De auteur laat door zijn zinnen het plezier stralen dat hij aan zijn arbeid heeft beleefd. Hij hoeft zich daarvoor niet te verontschuldigen. Zo hoort het. Wetenschap mist al te vaak deze invalshoek. Ze hoeft niet dor te wezen. Door het tweede deel, de synthese en bespiegeling, straalt deze humor veel minder. De materie blijft echter zeer boeiend. Wat de bibliografie betreft, kunnen we gerust zeggen dat hier de basis is gelegd van de complete inventarisatie van de primaire Reynaertliteratuur in ons taalgebied, sinds 1800. Jan Goossens pretendeert niet dat dit het einde zou zijn, maar de lijst overstijgt duidelijk de optelsom van de vroegere tentoonstellingscatalogi en inventarissen. Ik meen dat De gecastreerde neus een intrigerend en kostelijk boek is voor iedereen die zijn handen van Reynaert niet kan afhouden. Voor studenten wordt het ongetwijfeld een visie waar ze niet omheen kunnen. Als besluit wil ik een verondersteld taboe onttaboeïseren. Ik verbaasde me erover dat middeleeuwse teelballen en een penis nog zo'n uitvoerig en zinnig werk konden voortbrengen. Maar toen ik er deze originele tekst op nalas, waarbij Tibeert hand en tand slaat A 1267[regelnummer]
In die burse al sonder naet
Daermen dien beyaert mede slaet
Dat dinc viel neder vp den vloer
of F 1251[regelnummer]
Ende trac hem wt dat ene dinc
Dat hem tusscen die bene hinc
In die burse sonder naet
begreep ik dat in het woord dinc reeds de kiem lag van Goossens' telg. Willem als visionair bedoelde duidelijk dat penis, scrotum en testikels te allen dage het onderwerp zouden uitmaken van discussies in burgerlijk en canoniek recht, in de opvoeding, in de cultuur, de psychologie, de psychotherapie. Hij wist dat ze een blijvende rol zouden spelen in de sexuele fantasie, in de geestelijke hygiëne, om van liefde en procreatie niet te spreken. Daarom noemde hij het ding bij zijn naam, ‘dat dinc’: het voorwerp, of zeg ik het orgaan op tafel. Het probleem dat in de ‘ding’ zal besproken worden, dat steeds in het ‘geding’ zal blijven. Dus ‘dinc’ was geen taboe! [Herman Heyse] |
|